De Vrijmakingsvergadering van 11 augustus 1944
Genre: Literatuur
1994
|65|
Na de handelingen op 26 juli en 3 augustus 1944 van de generale synode van Utrecht 1943-1945: de schorsing van prof. dr. S. Greijdanus als emeritus-hoogleraar en als emeritus-predikant en het ontslag van prof. dr. K. Schilder als hoogleraar en zijn afzetting als emeritus-predikant, waren velen in den lande dankbaar voor het telegram dat door hen ontvangen werd op zaterdag 5 augustus 1944, of één van de daarop volgende dagen. De tekst van alle telegrammen was gelijk:
„Verzoeke bijwoning vergadering terzake van geschorste en ontzette ambtsdragers vrijdag elf augustus elf uur te ’s-Gravenhage Prinsengracht 57. Verzoeke anderen mits van beslist standpunt mede uit te nodigen. Bij tijdig telegrafisch advies aan C. de Vries Amandelstraat 25 Den Haag wordt voor logies gezorgd = Ds Knoop Rotterdam.” 1
Vrijdag 11 augustus 1944 is kerkelijk een historische dag geworden. De samenkomst in Den Haag heeft als de ‘Vrijmakingsvergadering’ blijvende bekendheid gekregen.
Wij willen hier beschrijven hoe het besluit tot het houden van de vergadering ontstaan is, en wat er gebeurd is in de dagen van voorbereiding, om vervolgens aandacht te geven aan de dag zelf.
In de namiddag van 3 augustus 1944 ontving prof.dr. K. Schilder bericht, dat de generale synode van Utrecht hem had afgezet als hoogleraar en als emeritus-predikant. 2
„De hele avond was hij erg onder de indruk. (...) Wij hebben getracht hem te troosten. Het was maar stamelen. We waren ook zelf té veel aangedaan”, verklaarde dokter P. Jasperse te Leiden, onder wiens dak Schilder al maanden verbleef. 3 In de brief die hij de volgende dag aan zijn vrouw schreef, deelde hij wel mee, dat hij op de aanstaande zondag misschien ging preken, maar zei hij niets over een samenkomst op diezelfde vrijdag. 4 Misschien reikte zijn kennis daarvan toen nog niet zo ver.
„Deze vergadering is haastig geconvoceerd en vangt aan omstreeks 5 uur in de namiddag”, noteerde H.J. Schilder, die was aangezocht als secretaris. 5 Ten huize van de heer H.J. Kouwenhoven te Voorburg waren 24 personen uit Den Haag (Groot-), Delft, Rotterdam, Berkel, Capelle, Bergschenhoek, Apeldoorn en Leiden met prof. Schilder bijeen, ter bespreking van wat nu moest gebeuren. 6 Op verzoek van de gastheer presideerde ds. H. Knoop. Alvorens voor te gaan in gebed, las deze Psalm 130 voor, het gebed uit de
|66|
diepten. De psalm die in de diepten van de oorlogsellende en grote kerkelijke nood bijzondere aandacht zou krijgen ook in de dagen die volgden.
De praeses gaf al snel het woord aan prof. Schilder. Deze verklaarde dat dit de eerste maal was dat hij zich ging uitlaten over de vraag wat er naar zijn inzicht moest gebeuren.
Hij begon met een situatieschets. De daad van afzetting was een ten volle beslissende daad. Heel bewust verricht ondanks talloze bezwaarschriften, die de synode des te meer verantwoordelijk stelden. De kerken werden opgewekt te bidden om Gods zegen hierover en er werd bij gezegd dat wie tegen deze gang van zaken was, zich uitsluitend mocht richten tot de volgende synode van een paar jaar later. Tot zolang moest men zich stilhouden. Dat was volgens de synode de kerkelijke weg. Datzelfde gold ook voor de leerbeslissingen. Uit het ambt werd geweerd iedere kandidaat die van het bewuste zinnetje van 1905 afweek. Dat was dan afwijken van de belijdenis. Ook aan die leerbeslissingen moest ieder zich volstrekt conformeren. Een paar jaar eerder had De Heraut nog geschreven: er komt heus geen permanent synodaal bestuur. Maar nu was het er: schorsing en afzetting van ambtsdragers door een synode zonder de kerken daarin te kennen. De kerk vervolgde nu wie haar wees op haar gebreken: een van de kenmerken van de valse kerk. Dat liet de Here ons zien. Daarom moest er grote verootmoediging zijn bij allen over zonden van nalating en daad.
Schilder vroeg vervolgens: wat moet er nu gebeuren? Zijn antwoord was: niet laten doorzieken. Deze definitieve besluiten stellen voor consequenties. Staande voor Gods aangezicht en met diepe verootmoediging moeten zij die naar artikel 31 van de kerkorde besluiten welke in strijd zijn met Gods Woord of de kerkorde, niet voor vast en bondig houden, nu in de lijn van de apostelen zeggen: de lijn van de reformatie loopt over ons. Schilder vond het „horribel” het zo te moeten zeggen.
Hoe is nu de verhouding tot de kerkeraden? Schilder acht het ongeoorloofd te zeggen: we verlaten de kerkeraad en maken een aparte kerk. Ieder moest aan zijn kerkeraad meedelen: ik kan de besluiten niet voor vast en bondig houden, en de kerkeraad verzoeken dat óók uit te spreken. Van het antwoord hing dan af de volle gemeenschap van Woord en sacrament. Zo werd het ambt van de kerkeraad erkend en was het ambt der gelovigen actief. Schilder wees er ook op, dat voor de oude A-groep nu de weg was afgesneden. De kerken waren op dat ogenblik bezig sekte te worden. De weg naar hereniging met hen die zich ook op de drie formulieren baseerden werd afgesneden.
Zo mogelijk moest er, naar Schilders oordeel, een manifest worden opgesteld en eerstdaags een nieuwe en bredere vergadering worden gehouden. Hij dacht aan de volgende week dinsdag of woensdag. Rekening moest worden gehouden met de datum van de ‘Amersfoortse kring’ die op maandag of dinsdag hoopte te vergaderen. 7 Tegen deze kring had Schilder wel het bezwaar dat er te weinig positiefs was gedaan, maar hij erkende toch ook grote verdiensten ervan door bezwaarschriften en een brochure. 8
|67|
Er vond nu een brede bespreking plaats. We beperken ons hier tot enkele punten.
De predikanten C. Vonk en D.K. Wielenga JDzn. brachten naar voren dat veel mensen de zaken nog niet goed wisten en begrepen. Prof. Schilder, die eerder een algeheel schrijfverbod had en zich nergens had kunnen vertonen, wist dit maar al te goed. „Ook in dezen moeten we bukken voor de slaande hand Gods; ook ik persoonlijk heb daaronder moeten bukken. We zijn gedwongen te werken in een tijd waarin ons niets mogelijk is. We moeten als volkomen arme jongens beginnen. 9 Het ziet er ‘hopeloos’ uit.” Ds. Vonk interrumpeerde: ,,Daarom juist hebben we de zegen des Heren mee.” Schilder: ,,Ja, in het geloof zijn we heel rijk!”
Met een manifest stemde ieder in. Over de inhoud ervan werden gedachten geuit. Ook werd de vraag gesteld of er niet een stuk moest komen dat ieder kon ondertekenen. Schilder vond van wel. Daarin moesten de ondertekenaars dan vragen dat de kerk ter plaatse zich vrijmaakte. Men zou van een acte van vrijmaking of wederkeer kunnen spreken. Tegen het einde van de vergadering werd ,,ter voorbereiding van een manifest” een commissie benoemd, bestaande uit H. Knoop (samenroeper), K. Schilder, P. Groen, J.A. Vink, P.M.J. Mekkes, P. Jasperse en H.J. Schilder. 10 Vergadertijd en -plaats: woensdag 9 augustus 10 uur, Oosteinde 102, Voorburg.
Ook over de voorlichting werd gesproken. H.J. Kouwenhoven wees erop,
|68|
dat predikanten niet alleen aan de eigen gemeente moesten denken, maar ook aan de schapen elders, die geen goede voorlichting hadden ontvangen. Zij hadden die nodig, en mochten niet worden overgeleverd aan een hiërarchisch bestuur. Kouwenhoven zei dat we overal direct en trouw moesten reageren en de gevolgen overgeven aan de Here. 11 Schilder deelde mee, dat de wijziging van zijn omstandigheden slechts van gedeeltelijke aard was, maar wel zo, dat hij hier en daar een spreekbeurt kon vervullen. Dat het feit van de wijziging zich nu ineens voordeed, daar kon hij ook niets aan doen, al zou het misschien een verdachte indruk kunnen maken. 12 Liefst zou Schilder zelf niet publiek spreken, maar het was een feit dat die mogelijkheid zich nu voordeed.
De vraag kwam ook ter sprake of een eigen opleiding tot de dienst des Woords begonnen moest worden. Maar dan moest eerst het terrein worden overzien. Als het aantal medestanders klein zou zijn, zouden er naar verhouding te veel studenten kunnen zijn. 13
Tenslotte werd nog gesproken over de te houden bredere vergadering. De secretaris tekende op: „Groot aantal, ’s Morgens en ’s middags. Prinsengracht 57. Leger des Heils.” Zij die contact hadden met ‘Amersfoort’, hadden vrijheid hén mee te nemen die bereid waren iets metterdaad te doen. Het was de bedoeling van de grote vergadering dat er besliste mensen kwamen. De praeses sprak een slotwoord, en verzocht prof. Schilder voor te gaan in dankgebed.
In de dagen tussen vrijdag 4 en vrijdag 11 augustus werd hard gewerkt aan de voorbereiding van de vergadering in Den Haag. Maar er gebeurde meer. We kunnen hier niet voorbijgaan aan beslissingen, genomen te Rotterdam-Delfshaven en te Bergschenhoek door de kerken waartoe de voorzitter en de secretaris van de juist gehouden vergadering behoorden.
Aan de kerk te Rotterdam-Delfshaven was van de afzetting van haar emeritus-predikant prof. Schilder door de synode van Utrecht kennis gegeven per speciale koerier. Vanwege het grote belang van de zaak achtte het moderamen van de kerkeraad het juist, een buitengewone vergadering van de kerkeraad met de diakenen te beleggen. Praeses van de kerkeraad was ds. Knoop; op zaterdag 5 augustus werd een samenspreking gehouden van het moderamen met andere predikanten van Delfshaven, die echter tegen het voornemen waren. Toch werd het tot uitvoering gebracht; op woensdag 9 augustus kwam de kerkeraad met de diakenen bijeen. In deze vergadering diende de praeses het voorstel in, de afzetting van prof. dr. K. Schilder en de binding aan de leeruitspraken niet voor vast en bondig te houden, naar artikel 31 van de kerkorde. Dit voorstel kreeg extra klem door de verklaring van ds. Knoop, dat hij bij verwerping ervan zijn ambt niet langer onder het synodale regime kon vervullen. Over de inhoud van het voorstel werd op deze woensdag geen beslissing genomen. Dat gebeurde wel op woensdag 16 augustus: het werd toen verworpen bij meerderheid van stemmen. 14
Geheel anders ging het toe te Bergschenhoek, waar kandidaat H.J. Schilder
|69|
zowel hulpprediker als ouderling was. Op 2 maart 1944 had de kerkeraad aldaar, na overleg met de gemeente, zijn standpunt bepaald ten opzichte van zekere besluiten en handelingen van de generale synode van Utrecht 1943-1945, en vervolgens van zijn bezwaren kennis gegeven aan alle kerkeraden van de Gereformeerde Kerken en aan de leden en de praeadviseurs van de generale synode te Utrecht. Na de schorsing van prof. Schilder besloot de kerkeraad onder meer, op grond van de redenen door hem genoemd, het schorsingsbesluit als strijdend met Gods Woord en de kerkorde niet voor vast en bondig te houden overeenkomstig artikel 31 van de kerkorde. Met betrekking tot deze zaak en tot zaken als de eis aan de kandidaten bij examina en de langdurige continuatie van de generale synode en het telkens in behandeling nemen van nieuwe aangelegenheden, diende de kerkeraad van Bergschenhoek instructies in bij de classis Rotterdam. De kerkeraad bleef zijn bezwaren volledig handhaven, ook voor het forum van de generale synode zelf, die hem had opgeroepen voor haar te verschijnen op woensdag 2 augustus. Op zondag 6 augustus deelde de kerkeraad aan de gemeente mee dat hij kennis had genomen van de besluiten van de generale synode in de afgelopen twee weken, met name van de verwerping van alle ‘tussen-voorstellen’ die een oplossing uit de bestaande moeilijkheden beoogden; verder van de wegzending van ds. D. van Dijk te Groningen van de synode, de schorsing van prof.dr. S. Greijdanus, de eis aan de kerk te Bergschenhoek om alle beschuldigingen tegen de synode terug te nemen en haar standpunt geheel te wijzigen, en tenslotte van de afzetting van prof. dr. K. Schilder uit zijn ambt van hoogleraar en dat van emeritus-predikant. De kerkeraad had thans besloten zich vrij te maken van deze zondige daden en wilde na de
|70|
middagdienst hierover spreken met de gemeente. Op 15 juni had de classis kandidaat Schilder bericht gezonden dat het hem verleende preekconsent was ingetrokken. Aan de kerkeraad had hij toen zelf voorgesteld zich van alle prediking te onthouden. De kerkeraad had hierin bewilligd, maar wenste nú dat hij weer zou voorgaan. Hij preekte over de psalm die vrijdagmiddag te Voorburg was gelezen, Psalm 130, het gebed uit de diepten. 15
Na de vergadering van vrijdag 4 augustus droegen drie personen een bijzondere verantwoordelijkheid voor de bijeenkomst op vrijdag 11 augustus. De heer Kouwenhoven had zich belast met de taak van het convoceren en organiseren. Ds. Knoop had „met grote aarzeling” de leiding van de vergadering op zich genomen. Van prof. Schilder werd een concept verwacht van de verklaring waarover gesproken was; hij zou in de Haagse vergadering een rede houden en de verklaring, de acte, voorlezen. 16
De heer Kouwenhoven kon voor de uitvoering van de door hem aanvaarde taak rekenen op de medewerking van het team dat dagelijks werkzaam was in de ruime kamer aan de voorzijde van zijn woning. 17 In de noodsituatie van het gereformeerde kerkelijk leven was te Voorburg de behoefte onderkend aan informatieve geschriften en een bureau opgericht voor voorlichtingslectuur, het ‘bureau Vegter’. Spontaan was daarvoor ruimte beschikbaar gesteld op het adres Oosteinde 102, waar iedere morgen de aanvragen binnen stroomden en vanwaar iedere avond een paar enorme koffers vol geadresseerde lectuur naar het hoofdpostkantoor in Den Haag werden gesjouwd.
Het daar aanwezige team beschikte over een groot adressenbestand met voortdurend bijgehouden gegevens. De kaarten daar in de bakken zijn van grote betekenis geweest voor de Vrijmakingsvergadering. Gezien het karakter van die samenkomst moesten er uitnodigingen worden verzonden die persoonlijk geadresseerd waren aan hen wier standpunt voldoende bekend was. En die uitnodigingen moesten bovendien zo snel mogelijk op hun bestemming komen. De teamleden die de kerkelijke kaart goed hadden leren kennen, verkeerden in de gelukkige positie dat zij gewenste gegevens vlakbij de hand hadden. In de meeste gevallen vond de uitnodiging telegrafisch plaats, uit naam van ds. Knoop. Evenals de andere post werden de telegrammen verzonden via het hoofdpostkantoor in Den Haag.
Met dit extra-werk in de weinige dagen vóór vrijdag de elfde hebben de leden van het team de handen meer dan vol gehad. „Maar ze hebben het gedaan in de vreugde van het geloof. (...) En ze kregen het voor elkaar.” 18
Op hetzelfde adres zou op woensdag 9 augustus de commissie samenkomen die benoemd was voor het manifest. Hierover ontbreken nadere gegevens. Het is zeer wel mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat de vergadering niet is doorgegaan. 19
In deze dagen tussen beide vrijdagen was voor prof. Schilder het belangrijkste agendapunt het concipiëren van een acte van vrijmaking of wederkeer, een verklaring die ondertekend zou kunnen worden om plaatselijk dienst te doen. Misschien was Schilder al gevorderd met een eerste concept, toen hij op maandag 7 augustus een uitvoerige brief aan de kerkeraad te
|71|
Kampen schreef, een verklaring in de geest van het stuk dat hem in deze dagen bezighield. In het slot wekte hij de kerkeraad op, om ,,in een nadrukkelijke acte van vrijmaking of wederkeer de gemeenschap met gezegd synodaal juk en het opleggen ervan te weigeren”. Van deze brief bleek niets te vinden in het kerkelijk archief, hij is blijkbaar niet ontvangen. 20 Op 14 augustus nam de kerkeraad een besluit van vrijmakende strekking: de ‘Acte van Vrijmaking of Wederkeer’ werd in Kampen niet ingediend. 21
Voor de redactie van de Acte lag de verantwoordelijkheid niet alleen bij Schilder. Toen hij een concept gereed had, las hij dat voor aan de heren Kouwenhoven, A. Schilder en Jasperse. Zij vonden de zakelijke inhoud goed, maar de stijl stroef. De tekst moest zakelijk gelijk blijven, maar geschreven worden op een manier die gemakkelijker liep, vlotter was. Schilder verzette zich geen ogenblik, verscheurde wat hij geschreven had, en werkte die nacht aan een nieuwe versie. Nadat deze te Voorburg vermenigvuldigd was en bekeken, „zeiden we: ja kijk, dit is nu zoals wij het bedoelen, deze stijl”. 22 Naar een eerdere mededeling van P. Jasperse heeft Schilder nog de hele nacht van donderdag 10 op vrijdag 11 augustus aan de Acte gewerkt. 23
De morgen en de middag van de laatste dag voor de Vrijmakingsvergadering heeft Schilder moeten besteden aan gesprekken ten huize van de heer Kouwenhoven. Het Amersfoortse comité had op dinsdag 8 augustus vergaderd. Van de leden van de vergadering te Voorburg op de voorgaande vrijdag waren te Amersfoort ook aanwezig de predikanten Vonk en Wielenga, en de heren Jasperse en Kouwenhoven. De laatste deelde mee dat te Voorburg besloten was een landelijke vergadering voor vrijdag 11 augustus uit te schrijven. Na nadere mededelingen volgde een bespreking waarin de hoogleraren dr. D.H.Th. Vollenhoven en dr. H. Dooyeweerd zich met beslistheid tégen de te houden samenkomst verklaarden: de enig goede weg was volgens hen de revisieweg. Er waren sprekers die zich hierachter schaarden, maar tot overeenstemming kwam de vergadering niet. Besloten werd een deputatie te benoemen om zo mogelijk nog vóór vrijdag met Schilder de zaak te bespreken. De deputatie zou bestaan uit de voorzitter prof. Vollenhoven, lector dr. R.J. Dam en de predikanten S.G. de Graaf, B. Holwerda en C. Veenhof. 24 Op donderdag 10 augustus is men te Voorburg bijeen geweest: Schilder met Vollenhoven, en, naar zeker is, ook Dam en Veenhof. Mogelijk waren ook De Graaf en Holwerda aanwezig. 25 Aan de kant van ‘Voorburg’ was Schilder niet de enige woordvoerder. Aan de bespreking (c.q. de gesprekken) werd deelgenomen mede door F. Kouwenhoven en P.M.J. Mekkes, terwijl er enige herinnering leeft aan de presentie van onder meer C. Vonk. 26 Het Amersfoortse comité is hierna niet meer samengekomen. Behalve Vollenhoven en De Graaf zijn alle hier genoemde figuren aanstonds of in 1945 meegegaan met de Vrijmaking. Van het gesprokene op 10 augustus zijn geen verslagen bekend.
In de nachtelijke uren waarin Schilder te Leiden zat te werken aan de Acte, verbleef zijn oudere collega Greijdanus in de wachtkamer van het Centraal
|72|
Station te Amsterdam. Hij had in Kampen de nachtboot naar de hoofdstad genomen en zat daar te wachten tot er een trein zou vertrekken naar Den Haag. 27
Het zou deze elfde augustus bijzonder heet worden. Al vroeg togen gereformeerden in alle delen van het land naar het station: daar auto’s ontbraken, moest de reis wel per trein worden gemaakt, hoe riskant dat ook was. Door de beschietingen waren er de laatste weken 26 doden gevallen en een groot aantal gewonden. Met een auto liep men trouwens ook risico’s, zoals op deze vrijdag ervaren werd door enkele broeders wie het gelukt was een huurauto met chauffeur te charteren. 28 Om gevaren zoveel mogelijk te vermijden waren er anderen die van ver kwamen per fiets. 29 De opkomst was zo ongedacht groot, dat er in de zaal van het Leger des Heils al snel geen plaats meer was. In allerijl werd naar een ruimere gelegenheid omgezien, met het gevolg dat men in optocht vertrok naar de Evangelisch Lutherse kerk, Lutherse Burgwal 7. De kerk liep tjokvol, „het was een wonder in onze ogen”. 30 Door de oorlogsomstandigheden waren veel contacten verbroken. Nu was er de wederzijds herkenning. Geen gloria-victoria stemming — het ging om Christus’ kerk — wél vrolijke geloofsernst. 31 Wat de aanwezigen bijzonder trof, was het verschijnen niet alleen van prof. Greijdanus maar ook van prof. Schilder. Niemand had hem verwacht, men wist niet beter dan dat hij nog steeds was ondergedoken. Het zien van beide hoogleraren ontroerde en stemde tot dankbare vreugde.
Onder de indruk van het gewicht van het ogenblik beklom ds. Knoop niet al te lang na elf uur bevend de kansel. 32 In verband met de kerkelijke situatie liet hij zingen de psalm van Hem die heerst als Sions Koning en die Israëls God is die krachten geeft, van Wie het volk zijn sterkte heeft (Psalm 68: 16 en 17). Dat was ZINGEN! „Het was alsof een rivier losbrak uit haar boeien.” 33
Het Schriftgedeelte dat vervolgens gelezen werd was Micha 6: 1-8, over de twist van de Here met zijn afvallig volk. Hierbij werd sterke nadruk gelegd op vers 8. De grote betekenis van dit Schriftwoord voor iedere reformatie van de kerk was door prof. Schilder belicht in 1934, het jaar van de herdenking van de Afscheiding. 34 In het daarna volgende gebed werd gezamenlijk belijdenis gedaan van de persoonlijke en gemeenschappelijke schuld aan het ingetreden verval van kerk en leven zoals dat nu wel heel schril openbaar was geworden, en gesmeekt om vergeving. De Here werd ook gebeden om terugkeer met hart en leven, in kerk en wereld, tot de eenvoudige gehoorzaamheid aan zijn Woord. Tenslotte werd Gods ontferming ingeroepen over Sion. 35
Na enige korte mededelingen 36 hield de voorzitter zijn openingstoespraak, die getiteld was: Deformatie en reformatie. 37 Ds. Knoop begon met het ‘waarom’ van deze samenkomst en gaf vervolgens een situatietekening van het gereformeerde leven. Het verschijnsel van deformatie nam hij waar in de Gereformeerde Kerken, zowel op synodaal als plaatselijk niveau, maar ook over de hele linie van het gereformeerde leven. Er was volgens hem
|73|
sprake van een gemeenschappelijke schuld, die tegenover God beleden moest worden.
Vervolgens vroeg ds. Knoop aandacht voor twee dingen: voor de grote bloei die in de gereformeerde wereld was gekomen en voor de gevaren waaraan die bloei ten prooi was gevallen. Bloei was er gekomen als genadeloon van de Here op de goede werken van het geloof. Die bloei was een zegen van Gods genade. Maar toen die bloei verkeerd gewaardeerd en gebruikt ging worden, deed het verwoestende verschijnsel van de deformatie zijn intrede. Ds. Knoop besprak hierna enkele aspecten van dit verschijnsel. Hij wees in de eerste plaats op het besef van gearriveerd te zijn. De gedachte van het geslaagd zijn groeide sterk in de gereformeerde wereld. Daarmee ging gepaard een aversie tegen een reformatie die door moest gaan. Men wilde geen reformerende kerk zijn, maar alleen een gereformeerde kerk, punt. Er heerste een stemming van: we zijn er. Onze organisaties in het maatschappelijk leven, onze grote kerkgebouwen: ze zijn af. Knoop: „Reformatie betekent armoede. Och, dan gaat de chic eraan. Dat betekent: arbeid. Geen tijd meer hebben voor genot en voor luxe en weelde, maar zweten. Reformatie betekent: offeren, het een na het ander op het altaar van de vlammengloed.”
Een tweede aspect van de deformatie was volgens ds. Knoop dat van de verschuivingen: de aandacht was verschoven van Christus de Heer naar onszelf, de heren. We spraken maar over ,,onze kerk en onze school, onze V.U., onze wetenschap, onze partij en actie, onze, onze, onze”. De predikant haalde met instemming een woord van de oude Sikkel aan: ,,God mag vanavond onze kerk in elkaar laten storten, als Zijn kerk maar staat.”
In de derde plaats noemde ds. Knoop het opgaan in de succesvolle strijd om invloed in het volksleven, en in de vierde plaats een schreiend tekort aan eschatologisch besef.
Als vijfde punt behandelde Knoop het ontbreken van verdrukking. „We hadden het te goed. We waren toch geëerde mensen, de geëerde kerk? Het gemis van de verdrukking heeft ons doen ontwennen aan de gedachte, dat het kruis-dragen om Christus' en des Evangelies wil element van ons leven is, zodat de hitte der vervolging niet maar iets is, dat vreemd is, maar iets dat natuurlijk is, dat erbij hoort. En we hebben het toch geschuwd, broeders en zusters.”
Als zesde aspect van de deformatie besprak Knoop het ingeslopen materialisme. De financiën waren soms het belangrijkste punt op kerkelijke vergaderingen. En de zucht naar aardse goederen was sterk, terwijl de daarmee gepaard gaande verwereldlijking het omgangsleven stempelde: verwereldlijking in de conversatie met elkaar, verwereldlijking zelfs in de conversatie op kerkelijke vergaderingen. „Onwaarachtigheid, oneerlijkheid, diplomatie, politiek, taktiek. Ge kent het rijtje wel.”
Ds. Knoop noemde nog enkele dingen, onder meer de grote afstand tussen verschillende groepen van het gereformeerde volk: tussen bijvoorbeeld academici en het gewone volk. En de dominees waren teveel ‘de heren’ geworden. Met zijn analyse van het begrip ‘deformatie’ wilde Knoop zijn luisteraars plaatsen voor de ontstellende werkelijkheid waarin zij terechtgekomen waren.
|74|
Hierna herinnerde Knoop aan de vuurproef van de bezettingstijd. Kwam in die tijd niet aan het licht, hoe groot de verwording was? Kerkmensen zijn niet opgetreden en zijn niet blijven optreden als profeten, die standvastig hun Heer bleven belijden, ook al zouden ze daarvoor het kruis hebben moeten dragen. Ook hebben ze zich niet gedragen als priesters, die zichzelf tot een levend dankoffer de Here offerden. En ook niet als koningen, die stonden in de stoere strijd voor de Naam des Heren. „We hebben ons leven en alles wat dat leven inhield en wat tot dit leven behoorde, willen behouden. 38 En daarom zijn we bezig dat leven te verliezen en dus ook elkaar te verliezen. Wie onder onze mensen verkeert, die beeft wanneer hij waarneemt dat de ene geestelijke weerstand na de andere, de ene morele weerstand na de andere doorslaat. Hebben we niet gefaald?”, zo vroeg de predikant zich af. Tegen het einde van zijn toespraak hekelde ds. Knoop in felle bewoordingen de houding van de kerk in de bezettingstijd. Dit gedeelte laten we hier in zijn geheel volgen:
„En dan de kerk. Hoe is zij in de vuurproef van de
bezettingstijd openbaar geworden? Ach, als toch ontstellend
gedeformeerd! Was het niet haar primaire roeping geweest ook en
juist in deze tijd KERK te zijn, een boodschap te hebben? Had zij
niet een front moeten vormen tegen de bedreiging met
ontkerkelijking der kerk van buiten af? Ze had toch haar eigen
woord, het Woord Gods te spreken! Al zou ze dan kerk onder het
kruis moeten zijn; al zou ze dan met geweld teruggedrongen zijn,
desnoods in de catacomben! Maar heeft ze dat wel gewild? Heeft ze
haar leven niet willen behouden? In plaats van haar primaire
roeping te vervullen, heeft zij het in haar meeste vergadering
nota bene niet verder kunnen en willen brengen dan wat slappe
adviezen en broodmagere getuigenissen. Sprak toen de KERK?
Kerkeraden hebben het bekende besluit van de generale synode te
Amsterdam in 1936 gesaboteerd en maakten juist daardoor, zonder
het zelf te beseffen, met de beginselen der N.S.B, gemene zaak en
werkten mee aan de eigen ondergang. (...)
Nalatend haar primaire roeping: een sterk front naar buiten te
vormen, heeft de kerk liever een front naar binnen gevormd. Was
dat een handige politieke afleidingsmanoeuvre? Ze is
‘meningsverschillen’ gaan behandelen, waarvoor in deze tijd geen
enkele acute noodzaak was. En ze heeft zich zo gemaakt — God
vergeve het ons allen — tot een twistende kerk, en daardoor de
toeziende tegenstander in de kaart gespeeld. Want een twistende
kerk is voor hem een zorg en een gevaar minder. Zo n.b. heeft de
kerk zich voorbereid op de nieuwe tijd! Is dit geen
deformatie?
Haar meeste vergadering ging de kerk brengen onder een
synodaal-hiërarchisch juk, onder het juk van een autoritaire
kerkregering. Haar meeste vergadering ging de kerk ook brengen
onder een theologisch-wetenschappelijk juk, ging de consciënties
binden waar Christus ze niet bond. En zo heeft zij de gelovigen
een ander juk opgelegd dan het juk van Christus. Haar meeste
vergadering bleek geïnfecteerd door de geest des tijds in haar
moeizaam streven om gehoorzaamheid af te dwingen aan haar
‘gezag’. Maar die geest des tijds had haar ogen zo verblind dat
zij niet zag, dat datgene waaraan zij onderwerping vroeg, geen
gezag, maar brute, wereldse macht was. Haar meeste vergadering —
en in haar voetspoor gingen slaafs
|75|
mindere vergaderingen — heeft het recht des Heren aangetast in
tuchthandelingen op korte termijn, daarmee de rechten van de
zelfstandige plaatselijke kerken schendende, de souvereiniteit
van Christus, haar Koning, aanrandende. Ze is gaan vervolgen, tot
de ambtelijke terechtstelling toe, degenen die Christus niet
vervolgd hebben wil, wijl het Woord-getrouwe knechten des Heren
zijn. Ze heeft de kerk met haar bindende belijdenisuitspraak de
weg der sekte opgedrongen en zo de eenheid der kerken gescheurd.
ZIJ!!
Vanwege dit alles is de kerk bezig haar leven zélf te
ontbinden.”
Ds. Knoop beëindigde zijn toespraak met de oproep „onze kerkelijke en ambtelijke ontrouw (...) met boete te brengen tot de Here” en weer op te staan en af te schudden alle juk dat niet het juk is dat Christus, de Heer, ons oplegt. Weer getrouw te worden als de kindertjes, weer gehoorzaam als de kleintjes en te doen wat vader en moeder hun beveelt.
„Ook vandaag zal het lapmiddel wel weer voor de dag komen en het
compromis en de lange termijn. En de praat. Ik zeg niet dat
degenen die daarmee komen het niet goed bedoelen. Toch, de
geschiedenis heeft ons geleerd, dat er slechts één weg is en wel
een heel simpele: eenvoudig gehoorzaam saneren wat bedorven is,
om Christus' wil, die de Koning der kerk is. Eenvoudig gehoorzaam
ons vrijmaken van elk juk dat Christus ons niet heeft opgelegd.
Hier geldt: wie zijn leven zal willen behouden, die zal het
verliezen, maar wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil en des
Evangelies wil, die zal het behouden. Die belofte sterke ons in
de vervulling van die roeping.
Nemen we dan de reformatie, de vrijmaking van kerk en leven ter
hand met woord en daad in trouw aan de Koning die van Israëls God
gegeven is. Daartoe helpe ons de almachtige, barmhartige God en
Vader van onze Here Jezus Christus door zijn Heilige Geest.
En dan:
Hoopt op de Heer, gij vromen!
Is Israël in nood,
Er zal verlossing komen!
Zijn goedheid is zeer groot.
Hij maakt op hun gebeden
Gans Israël eens vrij
Van ongerechtigheden,
Zo doe Hij ook aan mij.”
Na deze toespraak werd gezongen Psalm 130: 2, 3, 4.
Na de voorzitter sprak prof. Schilder. 39
Deze begon met twee herinneringen. Een collegedeur die in juni 1942 achter hem dicht ging. Een preekstoeltrap die hij kort daarna, op 5 juli, afliep. Hoe had hij kunnen denken dat die deur voor hem niet meer open zou gaan, en dat de eerste preekstoel die hij zou zien en betreden déze kansel was in de Lutherse kerk aan de Lutherse Burgwal in Den Haag.
Maar, zo vervolgde hij, God had het zo gewild.
|76|
In hetgeen geschied was, lag een besluit van de Here dat wij als ondoorgrondelijk moeten beginnen te eren, om daarna te denken aan die andere grondzuil, die staat naast ‘Er is geschied’, namelijk: ‘Er staat geschreven’. Wanneer nu van ons gevraagd wordt een stap te doen, kan en mag die stap alleen gedaan worden in volkomen gehoorzaamheid aan het geopenbaarde Woord.
Schilder wilde het woord van de voorzitter in één opzicht aanvullen. Hij wilde spreken over het leven van de kerken in haar generale synoden. Want daar openbaarde het kwaad zich in de volle breedte. Hoofdzaak en hoofdzonde van ons kerkelijk synodale doen van de laatste jaren was het kwaad van de hiërarchie.
Toen in 1886 dr. A. Kuyper de mensen bij elkaar bracht voor zijn kerkstrijd, sprak hij van de tweede hiërarchie. De eerste was van Rome, waartegen gestreden was in de kerkhervorming in de 16e eeuw. De tweede hiërarchie was die van de Hervormde Kerk in de vorige eeuw. Maar nu openbaarde zich de derde hiërarchie. De manier was anders, de bedoeling was anders in velerlei opzicht, maar het was en bleef hiërarchie, dat wil zeggen ingrijpen van bovenaf in het leven van Christus’ eigen kerk, ingrijpen zonder noodzaak van Gods eigen Woord en wil.
Een typisch kenmerk van de hiërarchie is altijd, dat een bestuur van bovenaf zich plaatst boven de door Christus in iedere plaats bijeengebrachte en vergaderde kerk. Wie zag niet, dat dit het kenmerk en meteen de zonde was van wat de laatste tijd in onze kerken werd aangedurfd? Men had geschorst en ook afgezet zonder in het minst rekening te houden met de plaatselijke kerken, en zonder het verband te eren tussen de kerk die in de naam van de Here riep enerzijds, en de door haar beroepen dienaar anderzijds. Het was alsof de kerkorde niet meer bevatte artikel 79, waarin de kerk ter plaatse in haar rechten ten volle wordt erkend, of artikel 85, waarin gezegd wordt dat geen kerk of ook geen ambtsdrager over een andere kerk of een andere ambtsdrager enige heerschappij mag hebben.
Schilder wees erop dat De Cock, toen hij te maken kreeg met het classicaal bestuur, nog een kerkeraad had die zei: hoor ons, want hij is onze predikant. Wanneer nu in onze kerken een andere vergadering komt, die de kerkeraad passeert, de classis passeert, de particuliere synode passeert, en die vergadering, de generale synode, gaat schorsen en afzetten, dan krijgt de kerkeraad niet eens meer de kans om te zeggen: kom en hoor ons. Hiërarchie in de meest volstrekte vorm.
Moeten synodebesluiten dan niet erkend worden? Jazeker, vervolgde Schilder, maar dan wél naar de goede kerkelijke orde. Die ligt vast in artikel 31 van de kerkorde als „het goede, rotsvaste verweerstuk tegen alle hiërarchie”.
Een besluit met de meeste stemmen genomen zal voor vast en bondig gehouden worden, tenzij het bewezen wordt te strijden met Gods Woord of de aangenomen kerkorde. Het ‘tenzij’ wijst duidelijk Gods Woord en de kerkorde als grenzen aan. Wat daar tegenin gaat, wordt niet gehoorzaamd. De synode maakte ervan: voor vast en bondig houden in elk geval; in elk geval tot een volgende synode, totdat die het veranderd mocht hebben.
|77|
Maar de leerbeslissingen dan, vormden die niet alleen een leer-kwestie zonder dat hiërarchie hier in het spel was? Schilder wilde voor een lief ding dat het zó stond. Dan was de zaak veel eenvoudiger. Dan was hij afgezet niet vanwege scheurmakerij, maar wegens valse leer en ketterij. Dan was prof. Greijdanus, aan wie de kerken onnoemelijk veel te danken hadden, geschorst niet vanwege het bestrijden van een uitspraak, maar wegens valse leer en ketterij. Dan was gehandhaafd dat een kandidaat tot de heilige dienst, beroepen door een kerk in de naam van de Here, geweerd werd van de kansel, omdat hij, zoals het heette, afweek van de belijdenis (artikel 33 NGB inzake de doop).
Was het maar zo gesteld, dat men zei en volhield: wie de uitspraak niet ten volle aanvaardt, is een importeur van een valse leer en ketterij. Dan wist iedereen waar hij aan toe was. Maar zo diep is de zonde in ons leven ingedragen, dat openlijke en scherpe bestrijding van de tot kerkleer verheven uitspraak leidde tot schorsing en afzetting, en dat niet omdat de inhoud van de bestrijding afweek van Gods Woord en de belijdenis, maar omdat de synode niet toestond een uitspraak van haarzelf te bestrijden.
Schilder ging dieper op de leeruitspraak in, en betoogde daarbij ook dat de binding de grote moeite had veroorzaakt. Door deze binding kregen vele profeten die met ere de kerk dienden, ook in de jaren vóór en na 1892, een postume veroordeling. Door deze binding aan een formule die een toevoeging is aan de belijdenis, werd de hinderpaal gelegd op de weg van het zoeken van vereniging straks van kerken op de grondslag van de drie formulieren van eenheid en daarvan alleen.
En nu komt de vraag: wat te doen? Schilder plaatste één ding voorop: „niet met een ‘kwaaie kop’ eruit lopen en nooit de man zijn van wie de engelen kunnen zeggen: hij heeft zonder noodzaak de scheur gebracht of ook de
|78|
scheur verbreed. Ik geloof stellig dat de scheur getrokken is, niet door enige bezwaarden, niet door enige geschorsten, maar alleen door het beslissende en gehandhaafde en alle-bemiddeling-afwijzende doen der generale synode. En in zoverre als we de scheur die er is, nu zien en zeggen: ‘Het is geschied’, doen we eenvoudig een christelijke handeling.”
„Maar”, zo vervolgde Schilder, „naast de grondzuil ‘Er is geschied’ staat de andere grondzuil: ‘Daar staat geschreven’. Wat houdt dit in? Onder meer dit, dat waar anderen de scheur trokken, u wel moet zeggen: die daad heeft haar consequenties en vraagt van mij een antwoord en reactie. Maar nooit moogt u zeggen: ze maakten een scheur en ik ga die gretig verbreden. Daarvoor beware ons God almachtig! En elke daad onzerzijds die de scheur verbreedt, is uit den boze. Maar het is ook uit den boze, te doen alsof er geen scheur is. Die scheur is er bij de doop, als aanstaande zondag ouders moeten zeggen dat zij de leer die alhier geleerd wordt bekennen de waarachtige en volkomen leer van de zaligheid te wezen, terwijl die ouders dat niet kunnen zeggen. Die scheur is er, wanneer aan de ouders wordt gevraagd: zweert u de eed, bij deze leer uw kind op te voeden en groot te brengen, terwijl die ouders dat niet kunnen beloven. Die scheur is er, wanneer zondag het avondmaal wordt bediend en hij die het bedient moet zeggen: dit doe ik in de kerk vandaag, in dat kerkverband dat uitsluit hen die wij eren als broeders in Christus, niet door Hem verbannen, noch door Hem verjaagd van de tafel van de Here. En wanneer er zondag geen bediening van de sacramenten is, maar de klok luidt 10 uur en een man komt op de kansel en breidt zijn handen zegenend uit over het vergaderde volk, is de vraag actueel op datzelfde ogenblik: man Gods, hoe staat het met de scheur? In welk verband staat u hier, en wie machtigt u hier om te zegenen?”
„Wat nu gebeuren moet”, zo eindigde Schilder, „is aangegeven in een concept-acte, die door niemand vandaag getekend is of wordt, die van haar kant ook geen model wil zijn voor iedereen, maar die plaatselijk van dienst zou kunnen zijn.”
Schilder zou deze concept-acte willen voorlezen, om daarmee te zeggen: zo zien wij het en zo zou naar onze mening het antwoord moeten zijn in de vreze Gods.
Na deze toespraak van professor Schilder was het ongeveer kwart over één. Er werd nu gepauzeerd tot twee uur. 40
De middagvergadering werd om twee uur geopend met het zingen van Psalm 89: 7 en 8. Daarna kreeg prof. Greijdanus het woord. Er is heel wat overredingskracht nodig geweest hem te bewegen een enkel woord te spreken. Hij hield er niet van om op de voorgrond te treden. Maar tenslotte gaf hij toe. Hij sprak zonder voorbereiding.
Hij verklaarde zeer bedroefd te zijn over de loop van het kerkelijk leven. Men moest volstrekt geen medelijden hebben met hemzelf, want dat hij een oud man was had voordelen en dat hij alleen was had ook zijn voordelen. Maar het was over de gang van het kerkelijk leven zelf, wat het voor de kerk was en meebracht, dat hij zich zeer bedroefde. Want nu was met de afzetting
|79|
van prof. Schilder de beslissing, de finale beslissing gevallen. Tevoren leefde er altijd nog, al wisten we wel dat die ongegrond was, de hoop dat er misschien nog een kentering ten goede zou komen. Maar die was er niet gekomen. De beslissing was gevallen. De scheur was nu getrokken.
Wat moest er nu gebeuren? Dienaangaande kon Greijdanus niet precies uitstippelen wat zo zijn ideeën waren, omdat het voor hemzelf niet eens precies helder was. Maar iets kon hij toch wel zeggen.
In de eerste plaats was het altijd zijn wens geweest, toen hij zag waarop het zou uitlopen, dat wij er van onze kant niet zouden uitgaan, maar dat wij uitgeworpen zouden worden. En zo dacht hij nog steeds.
Maar er moest toch iets praktisch gebeuren. Wat moest dat zijn?
We stonden nu allen voor een keus. Moeten we wat de synode gedaan heeft, ook de afzetting, voor onze rekening nemen of niet? Ieder moest handelen overeenkomstig zijn eigen overtuiging. Wie meende het niet te kunnen verantwoorden voor de Here, moest het bekend maken. Daaruit vloeide voort dat zij die er zo tegenover stonden, moesten uitspreken dat ze het doen van de synode in dezen afkeurden, en voorzover zij ermee te maken hadden, het niet konden erkennen.
Prof. Greijdanus besprak nu in het kort de verschillende situaties die zich konden voordoen: als een kerkeraad in zijn geheel of bij meerderheid in genoemde zin zou besluiten; als men in de kerkeraad in de minderheid zou zijn; als men in het ambt der gelovigen te maken zou hebben met een kerkeraad die de synode volgde.
Men moest erop rekenen, moeite te zullen ondervinden. Volgens de aanwijzingen van de synode zou de kerkelijke tucht worden toegepast. Nadrukkelijk en herhaaldelijk waarschuwde prof. Greijdanus in dit verband: wanneer we dat niet durfden aanvaarden, moesten we er ook niet aan beginnen. Dat moesten we ons goed voor ogen stellen.
„Hoe het verder verloop der omstandigheden zal zijn, is zeer moeilijk te zeggen. Ik durf in dezen niet te profeteren. Maar de scheuring is er, en
|80|
helaas, de scheuring werkt door met alle droeve ellende en gevolgen die ze hebben zal. We moeten, voorzover we daartoe in staat zijn, handelen naar den Woorde Gods; maar, handelende naar den Woorde Gods moeten we ook maar kalm het in zijn handen geven. Wat dan komt: het mag ons zeer bedroeven en het móet ons zeer bedroeven. Maar alle dingen staan tenslotte onder het bestuur van God, ook al is het dat wij dikwijls niet doorzien waarom en waartoe. Dan moeten we maar Gods tijd verbeiden, opdat over dat alles het volle licht opga.”
Na Greijdanus besteeg Schilder de kansel om de tekst van de Acte voor te lezen. Toen gebeurde er iets, dat in ieders herinnering bleef. Knoop, de leider van de vergadering, wilde nog iets meedelen. Op de begane grond kon hij zich niet verstaanbaar maken, zodat Schilder zei: „kom hoger op, mijn vriend”.
Knoop deelde mee dat de tekst die nu werd voorgelezen in gedrukte vorm verkrijgbaar zou zijn bij het bureau-Vegter. Maar naast Schilder op de preekstoel staande kon hij niet nalaten te wijzen op de symboliek, ,,want”, zo zei hij, „ik sta naast hem, ik sta volkomen naast hem, letterlijk en figuurlijk”. Hierop volgde een overweldigend applaus. 41
Omdat in deze bundel de tekst van de Acte in zijn geheel wordt afgedrukt (zie p. 337v) en zij besproken wordt in een afzonderlijke bijdrage (zie p. 93v), wordt op deze plaats aan de inhoud voorbijgegaan.
Na de voorlezing van de tekst gaf Schilder nog een zeer korte toelichting. Hij merkte allereerst op dat dit concept niet riekte naar de geest van wie dan ook. De kop herinnerde aan de Acte van De Cock, maar het woord afscheiding paste nu niet, vanwege het uitgeworpen worden. De stijl was ontleend aan stukken uit de dagen van de Afscheiding en de Doleantie, en de taal was die van de belijdenis en de kerkorde. Daardoor deed het concept wat de vorm betreft wellicht wat ouderwets aan, maar het had de bedoeling een patroon te zijn dat men kon gebruiken zonder aan iemand persoonlijk te denken, en de consciënties toe te spreken door een taal te bezigen die vertrouwd was. 42
Wat de inhoud betreft: het was de bedoeling dat met de kerkeraad gesproken werd over heel de zaak, niet over één punt. Zij die vandaag met dit woord gekomen zijn, willen er aan meewerken dat tot gelding wordt gebracht dat alles allen aangaat. Niet één predikant kan zich losmaken van het feit dat aan anderen het ambt in de naam des Heren verboden wordt. Het gaat om de doop, en om doopouders die in moeite verkeren. Het gaat om het avondmaal, en de wering daarvan. En evenals Kuyper sprak van de tweede hiërarchie en zei: het ambt aller gelovigen kome in werking, evenzo geldt nu: het gaat tegen de derde hiërarchie en het ambt aller gelovigen kome vandaag ronduit in werking.
„En daarom, de dubbele lijn. Enerzijds: niet eruit lopen, nooit de kerkeraad passeren. Maar anderzijds, omdat het een openlijke zaak is: aanstonds wel de kerk erin betrekken door publicatie, en de kerkeraad plaatsen voor de
|81|
verplichting om te kiezen vóór of tegen wat wij recht en waarheid
noemen. (...)
Wie dat heeft gedaan wat hier staat, en zich zo tot zijn eigen
kerkeraad heeft gewend, kan afwachten wat gebeurt, en zal
gedwongen worden te spreken een ander woord, waarvan de Here geve
dat het goed zal zijn en dat de kerken bewaard worden, mits in
het verband dat wij hier gezocht hebben.”
Hierna nam ds. Knoop het woord. Hij riep de aanwezige predikanten op om aan eventuele verzoeken om te spreken op voorlichtingsvergaderingen beslist te voldoen. 43
Op verzoek van de voorzitter sprak nu nog ds. D. van Dijk. 44 „Daar gaat door de wereld een gedruis van strijd van onze Here Jezus Christus, die de eeuwen door bouwt aan zijn kerk”, zo ving het slotwoord aan. Dat gedruis had niet altijd dezelfde klank. Het druisen van de strijd was in het lied der martelaren, in de prediking van het evangelie door zendelingen, in de bediening van het Woord in de samenkomsten van de gemeente, in het psalmgezang van Gods volk.
Men had ook in het stuk dat werd voorgelezen het gedruis beluisterd van de strijd van onze Here Jezus Christus, tot opbouw en volmaking van zijn werk.
Er was gestreden in de achterliggende jaren, en daarin was te zien geweest een opwaking van het werk van de Geest, dat ook het werk is van de verhoogde Christus. En nu was de strijd hierop uitgelopen. Zouden we nu durven volharden? Wie zou in de laatste dagen niet telkens de gedachte hebben voelen opkomen: we hebben gestreden, maar nu het hierop uitloopt, doen we nu niet verstandiger ons terug te trekken en de strijd op te geven? Ons terugtrekken zouden we, als we tenslotte niet hiervan overtuigd waren dat Christus zijn werk had verricht en nog wilde verrichten in onze strijd, hoeveel zondigs daar ook in was voor wat ons persoonlijk aanging.
„Als ik dat zo zie, zeg ik: nu durf ik ook aan alle consequenties
die daaruit voortvloeien; getrouw blijven aan de inzet van de
worsteling: de volle heerschappij van het Woord van God en van
het koningschap van Christus in zijn kerk. Dan hebt ge ook niet
te vragen wat de gevolgen zullen zijn, als wij ons daaraan
houden, wat het ook zij, dan komt het goed. (...)
Als dat zo is, dan gaat het ook leven in ons hart, bij alles wat
nog voor ons staat, datgene, wat Hij reeds zong in Psalm 27 en
wat Hij nu zingen wil door onze mond bij alle moeite die er komen
kan en in de nacht die we misschien in moeten:
Zo ik niet had geloofd, dat in dit moeilijk leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven?
Zo ik niet had geloofd! Maar dan zingt Hij ook in ons en wij
zingen in zijn gemeenschap, zoals Psalm 27 Hem dat reeds deed
zingen:
God is mijn licht, mijn heil, wien zou ik vrezen?
Hij is de Heer die hulp verschaft in nood.
Zo gaan we voort. Niet strijden om te strijden, maar niets anders
willen dan
|82|
zijn strijd strijden in getrouwheid. En dan kunnen we niet anders
komen dan waar het goed is dat wij geraken naar de wil van
God.
Broeders en zusters, God helpe ons, ook als het gaan moet door de
nacht. Zo ik niet had geloofd! Maar dat doen we! Zingen we dat
vers.”
Nadat Psalm 27: 7 was gezongen, ging ds. Van Dijk voor in gebed. Hierna werd de vergadering gesloten om ongeveer vier uur. 45
Na de officiële vergadering bleef een aantal bezoekers achter. Broeders die vragen wilden stellen. Anderen die daarbij present wilden zijn. Kamper studenten die al uren hadden uitgezien naar een gesprek met Schilder, hun leermeester.
Van de vragen en antwoorden in het eerste samenzijn is weinig meer bekend. In 1984 publiceerde A.C. Hofland (in 1944 theologisch student; niet meegegaan met de Vrijmaking) een artikel waarin hij gewag maakte van een vraag van ds. A. Dondorp te Heemstede. Viel niet te overwegen een rustiger tijd af te wachten en dan om revisie te vragen? Die vraag leefde ook bij deze student, die naar hij schreef diep werd teleurgesteld door het antwoord van Schilder. Volgens Hofland zou dat antwoord geluid hebben: „Als je die weg opgaat van revisie vragen, dan moetje, als de revisie wordt afgewezen, weer naar een volgende synode, en dan wéér naar een volgende, tot het einde ervan weg is.” 46 Uit de kring van de overige studenten die destijds aanwezig waren, werd deze weergave van Schilders woorden deficiënt genoemd. Zijn antwoord was breder geweest. Het had onder meer ingehouden, dat de zittende synode zelf een ‘revisie-synode’ was, die echter alle revisie-verzoeken radicaal en totaal verworpen had. In deze situatie moest daadwerkelijk gehandeld worden overeenkomstig het ‘tenzij’ van de kerkorde in artikel 31. Er leefde ook een herinnering aan een vraag van een andere predikant: zou hij niet gewoon kunnen doorgaan en dan zien wat er gebeurde? Vermeld werd, dat Schilder in zijn antwoord ook nu weer naar voren bracht de zegen
|83|
bij het begin van de kerkdienst. Hoe kon je de gemeente zegenen die zich conformeerde aan het uitwerpen van trouwe ambtsdragers? 47
De ontmoeting en bespreking van Schilder met de studenten vormde het sluitstuk van deze dag in Den Haag. In de stad Kampen verbleven er in deze tijd nog maar een paar. In januari 1943 waren de colleges gestopt en de kostadressen verlaten. Het afleggen van examens en tentamens was mogelijk gebleven. ‘Geestelijken in opleiding’ waren door de Duitsers vrijgesteld van het afleggen van een loyaliteitsverklaring en van tewerkstelling. Elke Kamper student droeg een papier bij zich met de verklaring dat hij „als aanstaand predikant van een der Gereformeerde Kerken in het album van de School der Kerken ingeschreven” stond en daarom „naar het oordeel der Kerken onder de bedoelde vrijlating” viel. Dit bleek echter in diverse gevallen niet te vrijwaren tegen opgepakt worden door de Grüne Polizei bij razzia’s en controles in bus en trein. Dit leidde ertoe dat tentamens steeds vaker schriftelijk werden afgenomen, onder toezicht van een predikant in de omgeving van de studenten. Op deze elfde augustus bracht het met zich mee dat in Den Haag hoofdzakelijk aanwezig waren studenten uit wat we nu ‘de randstad’ noemen.
Verreweg de meeste Kamper studenten waren — om de woorden van de uitnodigingstelegrammen te gebruiken — „van beslist standpunt”. Zij verkeerden in een bijzonder vreemde positie. Volgens het papier dat ieder op zak had, was hij een „aanstaand predikant van een der Gereformeerde Kerken”. Wie van de bezwaarde studenten kon dat nog geloven? Nog in juni had de synode herhaald, „dat in onze kerken niets mag worden geleerd, dat met de betrokken leeruitspraken niet ten volle in overeenstemming is”. Volledig was door haar ook gehandhaafd de eis tot instemming met de leeruitspraken voor kandidaten bij de kerkelijke examens. In juni had zij ook bepaald dat kandidaat H.J. Schilder niet kon worden toegelaten tot de dienst des Woords en der sacramenten, en dat het ‘preekconsent’ hem moest worden ontnomen. Dit was dus het voorland van de bezwaarde Kamper studenten. De weg liep dood. Het einde was het kerkelijk bordje ‘Verboden toegang’.
Ruim twee jaren was Schilder uit het oog geweest, maar geen dag uit het hart. Zijn studenten wisten dat voor hem hetzelfde gold ten aanzien van hen, zijn ‘amici’, zijn ‘jongens’. Op de hun onbekende plaats(en) waar hij als onderduiker verbleef, was hij niet geheel onbereikbaar geweest. Belangrijke brieven bleken langs geheim gehouden wegen in zijn bezit te kunnen komen. Amici die zijn raad en hulp inriepen deden dit niet tevergeefs. 48 En onverwachts was hij er nu, op deze vrijdag. Zoals één van de amici mij schreef: „Eindelijk was daar voor mijn gevoel één van de meest wezenlijke zaken van die dag: wij ontmoetten een geschorste, een afgezette hoogleraar, maar onze hoogleraar — en hij wist zich vrij om voor ons hoogleraar te zijn, en wij (ik) — wij wisten ons toen ook vrij om onze hoogleraar — in actieve dienst te ontmoeten. Je moet de kracht van de gevoelens van dat ogenblik niet onderschatten! Er lag voor ieder van ons kerkelijk (en akademisch) nog een moeilijke weg. Hoe moeilijk wisten we toen nog niet eens. (...) Maar, zo ervoer ik, hier in de Lutherse kerk in Den Haag, hier was — midden in de druk! — de vrijheid in Christus én de blijdschap daarvan: er bloeide een roos in de
|84|
wildernis, er ontsprong een bron in de woestijn. Die vrijheid én dat vrijheidsgevoel had dan ook in dat studentikoos samen groepen om K.S. hier iets vrolijks en spontaans. Hebben wij toen ook niet het Fides-lied gezongen?” 49
Dat laatste is gebeurd. Schilder was erelid van het studentencorps, en reageerde zeer positief. Deze ontmoeting vond niet plaats in de consistorie of in een donker bijlokaal, waarover eerder werd geschreven door anderen. Zij vond plaats vóór in de kerk, niet ver van de kansel. Drie toenmalige studenten herinneren zich dat levendig. Er zijn toen twee ontmoetingen met Kamper studenten geweest.
Een andere student die bij deze eerste ontmoeting aanwezig was,
schreef mij: ,,De Acte van Vrijmaking of Wederkeer was gelezen.
De kogel ging door de kerk. Het was voor ons als studenten een
brandende vraag: hoe komt het met onze studie, met heel onze
toekomst? (...) K.S. was niet optimistisch t.a. v. onze toekomst
en legde de volle verantwoordelijkheid bij ons. ‘U moet zelf
beslissen coram Deo. De keus is aan u.’
K.S. was positief t.a.v. de voortzetting van de opleiding. Hij
noemde Greijdanus en Dam. Hij wees op zichzelf en verwees naar
Van ’t Veer — die erbij stond — met de woorden: ‘een man voor de
ambtelijke vakken hebben we ook al’.” 50
Was er in de woorden van prof. Schilder iets dat deed denken aan: alles is al in kannen en kruiken? „Dat was het in geen enkel opzicht. Maar het was in mijn ervaring wel: we gaan weer iets van een weg en op die weg hebben we ook weer zo iets ah gemeenschap van docenten en studenten. Er was voor mij een tinteling van vreugde in die kerk-ruimte.” 51 Van deze ontmoeting bij de kansel ging Schilder naar het lokaal waar andere studenten op hem wachtten. Aangezien elders in deze bundel (in de bijdrage over de Theologische Hogeschool/Universiteit, zie p. 193v) het gesprek in die ruimte aandacht ontvangt, willen we gaarne naar het daar geschrevene verwijzen, en hier ons beperken tot enige aanvullende opmerkingen.
1. De bespreking in dit lokaal is van langere duur geweest dan de eerdere bij de kansel, maar wat Schilder gezegd heeft dáár en hier, was geheel in dezelfde lijn.
2. Over deze ontmoeting schreef reeds in 1954 ds. J. Faber
(thans prof. dr. J. Faber) in een kritische bespreking van kant
noch wal rakende beweringen in het toen juist verschenen boek
Sola Gratia: „En nu zal ik dit nooit vergeten: daar
stond K.S. en zeker, het was hem mogelijk geweest tot ‘zijn’
jongens min of meer opruiende taal te spreken. Maar toen zei
Schilder dit: ‘Heren, denkt u hier goed om. Ik beloof u niets en
ik kan u niets beloven. Ge staat voor een beslissing, die ge zelf
moet nemen voor het aangezicht van God.’” 52
Faber, in een latere brief, op een vraag mijnerzijds: dr. Klaas
Schilder oefende geen enkele druk op de studenten uit om met de
Vrijmaking mee te gaan, maar beteugelde eigenlijk hun
enthousiasme. „Hij herinnerde er ons aan dat hij geen enkele
toezegging voor de toekomst kon doen met betrekking tot ons
aandeel in het ambt van dienaar van het Woord (...) (Dr.)
Schilder zei zo ongeveer het volgende: ‘Let wel, ik beloof u
niets. Wij zijn als
|85|
Abraham. We worden geroepen uit te gaan maar we weten niet waar we komen zullen.’ In de lijn van de toespraak van dr. S. Greijdanus drong dr. Schilder er bij ons op aan de beslissing tot vrijmaking te nemen in geloof. Uittrekkende als Abraham, niet wetende waar we komen zouden, konden we zulks alleen doen in het geloof van vader Abraham, steunend op de belofte van God.” 53
3. Met deze verklaringen stemmen die van andere briefschrijvers zakelijk geheel overeen. Alleen werd er nog bij gezegd dat Schilder in de bespreking uitdrukkelijk te kennen gaf op dat ogenblik heel weinig perspectief voor de studenten te zien. Waar zouden ze predikant kunnen worden? Een paar citaten: „Sommigen waren onthutst”; „In de vrijgemaakte kerken geen toekomst. Dat was ons aller gedachtengang”; „De sfeer was er een van verslagenheid, en toch van moed en kracht. Zoiets als: hier staan we....”. 54
4. A.C. Hofland dacht bij deze ontmoeting al dadelijk, „dat eigenlijk alles al in kannen en kruiken was”. Geen van de andere aanwezigen die informatie verschaften begrepen hier ook maar iets van. De meesten kenden deze toenmalige student trouwens niet. Intussen blijft zijn verhaal invloed uitoefenen.
5. Na de bevrijding werden voor de studenten, leden van FQI, bijeenkomsten te Kampen georganiseerd op 3 en 4 juli 1945. In de middag van de eerste dag zou Greijdanus een toespraak houden, de volgende dag zou Schilder spreken. De Vrijmaking had toen al een grote omvang gekregen en tal van kerken waren vacant. Toch zei Greijdanus tijdens de vergadering in de Nieuwe Kerk dat de heren goed moesten overwegen wat ze deden, het was maar de vraag of er voor hen allen straks plaats zou zijn in een gemeente.
Na afloop van het gesprek met de studenten ging Schilder naar Oosteinde 102 in Voorburg, waar precies één week eerder de eerste vergadering was gehouden. Diep was daar deze avond de dankbaarheid jegens de Here. Groot was de dankbaarheid jegens Hem in vele huizen in het land.
Verootmoedigend was de samenkomst geweest. Indrukwekkend, ontroerend, versterkend.
Ieder besefte dat de daad van vrijmaking grote moeite met zich zou brengen. Maar hoe zwaar de weg ook mocht zijn, moest niet in geloofsgehoorzaamheid de hals worden gebogen onder het juk van Christus, onze enige Meester?
„Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.”
1 Er zijn ook gevallen geweest waarin men
mondeling, telefonisch of schriftelijk werd uitgenodigd.
2 Telefonische mededeling die middag van de heer A.
Schilder, Den Haag. Bij hem meldde zich later als koerier van de
synode ds. B.A. Bos met een schriftelijke synodale kennisgeving
bestemd voor K. Schilder. De synode had ’s middags voldaan aan
het verzoek van ds. Bos „in de Acta op te nemen dat hij geen
enkele verantwoordelijkheid kan dragen voor het genomen besluit
inzake het ontslag en de afzetting van prof.dr. K. Schilder”,
Acta generale synode Utrecht 1943-1945, art.
526.
|86|
3 P. Jasperse, 'Herinneringen aan de
onderduiktijd', in: Gedenkt uw voorgangeren. In memoriam
Prof. Dr. K. Schilder 10 dec. 1890-23 maart 1952, Goes 1952,
58-63. Het citaat op 61, 62.
4 W.G. de Vries, K. Schilder als gevangene en
onderduiker. Het leven van K. Schilder tijdens de jaren 1940
en 1942-1944 in het licht van zijn correspondentie met zijn
echtgenote mevr. A.J. Schilder-Walter, Groningen 1977, 197.
5 H.J. Schilder werkte na de vergadering zijn
uitvoerige aantekeningen aanstonds uit in een breed gesteld
notulair verslag. Ook maakte hij een ‘Kort verslag’. Als vervolg
(via 11 augustus) werd op 29 augustus op hetzelfde adres te
Voorburg een tweede vergadering gehouden, die breder was dan de
eerste. Ook daarvan stelde H.J. Schilder als secretaris een zeer
uitgebreid verslag op. Onder de titel ‘Arme jongens beginnen
opnieuw’ publiceerde hij deze verslagen in het Handboek 1970
ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland,
218-239, met nauwkeurige annotatie. (Originele documenten thans
bij schrijver dezes.)
6 Namen en woonplaatsen zijn vermeld in de door alle
aanwezigen getekende presentielijst, benut door de secretaris
voor zijn verslag.
7 Op 31 maart 1944, na de schorsing van prof.
Schilder, kwamen op uitnodiging van E.Th. van den Born, B.
Holwerda en SJ. Popma, predikanten te Amersfoort, aldaar 22
bezwaarden uit het hele land bijeen, o.l.v. prof.dr. D.H.Th.
Vollenhoven. Na deze eerste vergadering van het Amersfoortse
comité is men nog zeven keer samengekomen (voor het laatst op 8
aug.). Secretaris was ds. E.Th. van den Born. Nadere informatie
biedt J. Stellingwerf in zijn De Vrije Universiteit na
Kuyper, Kampen 1987, 331 -339, en in zijn D. H. Th.
Vollenhoven (1892-1978). Reformator der wijsbegeerte, Baarn
1992, 168-177.
8 Bij ‘bezwaarschriften’ valt wel in de eerste plaats
te denken aan dat van de hoogleraren Dooyeweerd en Vollenhoven,
met een woord vooraf d.d. 5 juni 1944, toegezonden ook aan alle
kerkeraden, eindigend met de conclusie „dat de schorsing van
Prof. Schilder over de gehele linie in strijd moet worden geacht
met de grondslagen onzer kerken-orde en zoo spoedig mogelijk
dient te worden opgeheven”. De door Schilder bedoelde brochure
was ongetwijfeld het in juli verschenen boekje van R. J. Dam, B.
Holwerda en C. Veenhof, Rondom ‘1905’. Een historische
schets, Terneuzen 1944.
9 H.J. Schilder tekent hierbij aan: „Deze zin is
typerend voor de instelling in die dagen”, Handboek
1970, 224 noot 12.
10 Het manifest en de plaatselijk in te dienen
verklaring werden blijkbaar nog niet vereenzelvigd. Zie ook het
‘Kort verslag’: „Onderscheidene punten (...) werden besproken, de
inhoud van een aan de kerkeraden te richten stuk, de opstelling
van een manifest (...)”, Handboek 1970, 228.
11 Ieder die op voorlichtingsgebied iets ondernam dat
onwelgevallig was aan de kerkeraad ter plaatse als deze de synode
volgde, moest rekening houden met tuchtoefening. In korte tijd
waren in het classicaal ressort van Den Haag in dit verband reeds
drie ambtsdragers geschorst: diaken L.H. Hartman (Den Haag-West),
ouderling P.D. Feenstra (Rijswijk) en ouderling H.J. Kouwenhoven,
die de weergegeven opwekking uitsprak (Voorburg).
12 De ‘wijziging’ heeft uiteraard betrekking op het
plotseling van Duitse zijde (prof. dr. Nelis, S.D., Binnenhof 7,
Den Haag) met A. Schilder in juni 1944 gezochte, en vervolgens
geoefende contact, ter verandering van de situatie waarin K.
Schilder verkeerde. Het in 1940 hem opgelegde verbod betreffende
„jede schriftstellerische oder journalistische Tätigkeit” hoefde
niet naar de letter te worden opgevat, en K.S. zou van Duitse
instanties geen last ondervinden als hij ging schrijven over
zuiver kerkelijke zaken. Hij hoefde zich ook niet langer schuil
te houden. Het stond vast dat tegenstanders van K.S. in deze zaak
een rol speelden, en hij „vertrouwde de hele Nelis niet”, P.
Jasperse in Nederlands Dagblad, 24 oktober 1987. Vgl.
W.G. de Vries, a.w., 188. Men zie de uitvoerige en
nauwkeurige informatie over de gang van zaken in de door K.
Schilder gepubliceerde Bijlagen bij het Kerkelijk
Handboek, Goes 1946 (als apart boekje uitgekomen, met
belangrijk aanvullend materiaal m.n. van A. Schilder).
13 H.J. Schilder tekent hierbij aan, dat met deze
mogelijkheid in die tijd sterk werd gerekend. „Zeker door K.S.
die privé wel te kennen gaf, dat hij na afzetting heel weinig
blijvende medestanders verwachtte, ook onder de vele bezwaarden
die
|87|
reeds voordien actief waren gebleken”, Handboek
1970, 226 noot 19. Van prof. Nelis (S.D.) tegenover A.
Schilder (zeer opmerkelijk!): „naar zijn meening zal, indien de
synode doorgaat tot de afzetting van prof. Schilder, deze vrijwel
alleen blijven staan. Er zal misschien hier en daar een dominee
met hem mee uittreden, doch de meeste predikanten zullen blijven
zitten op hun post. Ook zal er misschien een enkele ouderling
verdwijnen: zoo b.v. die man uit Voorburg, maar de rest blijft
wel. Het volk vergeet gauw.”, Bijlagen Handboek 1946,
33v.
14 De hier vermelde feiten vindt men beschreven in het
verslag van de gebeurtenissen in de kerk te Rotterdam-Delfshaven
in 1944, opgesteld door de toenmalige scriba J. van de Wetering
en opgenomen in Gedenkboekje 40 jaar Vrijmaking
Rotterdam-Delfshaven, z.pl. 1974, 32-41. Op vrijdag 18
augustus 1944 werd de Acte van Vrijmaking of Wederkeer getekend
door ds. H. Knoop, 22 ouderlingen en 7 diakenen.
15 H.J. Schilder, Op de grens van kerk en
secte. Publicatie van stukken en gegevens uit de procedure
betreffende cand. H.J. Schilder, beroepen predikant te
Noordeloos, leidende tot zijn wering uit het ambt volgens in 1944
genomen besluit van de Generale Synode der Gereformeerde Kerken
in Nederland. Met begeleidend commentaar, Rotterdam 1948,
293-329, 460v. Het ‘stichtelijk woord’ van zondag 6 augustus over
Psalm 130 ibid. 521-535. Idem, ‘Twintig jaar vrijmaking
(herdacht te Bergschenhoek)’, in De Reformatie 40, 29v,
37v, 44v, 52v. [T.D. Bouma], Hoe een kleine kerk KERK
bleef. Een gedokumenteerd verslag van de Vrijmaking van de
Geref. Kerk te Bergschenhoek, beslaande de jaren 1941-1945. z.pl.
z.j. Op zondag 13 augustus werd te Bergschenhoek na de
middagdienst het besluit tot vrijmaking in definitieve vorm
besproken en bekrachtigd. Op zondag 20 augustus preekte prof.dr.
K. Schilder te Bergschenhoek in beide diensten.
16 Regelingen als deze zijn niet vermeld in de door
H.J. Schilder gepubliceerde verslagen, maar wel in artikelen van
met name ds. H. Knoop. De datum van de Vrijmakingsvergadering, 11
augustus, moet vastgesteld zijn na de sluiting van de vergadering
op vrijdagavond (4 augustus) en vóór de verzending van de eerste
telegrammen op zaterdag (5 augustus). De taak van de heer
Kouwenhoven wordt door ds. H. Knoop beschreven in zijn artikel
‘Een gewichtige dag voor de kerk. 11 augustus 1944’, De
Poortwake 10, 93-98. Voor zijn eigen ‘grote aarzeling’ zie
men zijn artikel ’11 augustus 1944’. Gereformeerde Kerkbode
Groningen, Friesland, Drenthe 5,13 augustus 1949. Over de
taak van K. Schilder: H. Knoop. ‘Tien jaren’ I, De
Reformatie 29, 353. Eveneens C. Vonk, in de vergadering van
het Amersfoortse comité op 8 augustus, zie: J. Stellingwerff,
VU na Kuyper, 338.
17 D. Los, ‘Een zeker comité, zetelend in Voorburg!’,
De Poortwake 10, 100v. Dat het team aan de voorkant
werkte was een veiligheidsmaatregel: het werk moest clandestien
gebeuren. Enkele keren werd een inval gedaan, maar er waren goede
schuilplaatsen. Het team dat bij de heer Kouwenhoven werkte
bestond uit mej. I. Tollenaar (thans mevr. I.
Tjerkstra-Tollenaar) en de heren A. Vegter, C. Vegter en D.
Los.
18 H. Knoop, a.art., De Poortwake 10, 94.
19 Over een vergadering van de commissie op de
vermelde datum te Voorburg gehouden, is, voorzover mij bekend,
nooit iets gepubliceerd. Evenmin viel enige bevestiging te
ontdekken in door mij geraadpleegde archieven. En van de nog in
leven zijnde en in aanmerking komende personen wist niemand zich
een samenkomst in huize ‘Vliet en Burgh’, Oosteinde 102, op de
bewuste woensdag te herinneren. Men bedenke dat de aangewezen
samenroeper, ds. H. Knoop, inmiddels voor de nieuwe taak was
komen te staan, op dezelfde woensdag de mede door hem
geconvoceerde vergadering van de kerkeraad met de diakenen te
Rotterdam-Delfshaven te presideren, waar hij zelf een voorstel
van vrijmakende strekking zou indienen. Zie ook noot 22 en noot
26.
20 Kopie van de brief, afkomstig van ‘Dr. K. Schilder,
Kampen’ en gericht aan ‘Den Eerwaarden Raad der Gereformeerde
Kerk, Burgwal 59, Kampen’, is in het bezit van schrijver dezes;
drie kwartovellen, getypt; in margine drie kleine aanvullingen in
het handschrift van K. Schilder.
21 S. Greijdanus, ‘Geen omkeering van de waarheid’,
De Reformatie 22, 380.
22 P. Jasperse in: N. Scheps, Interviews over 25
jaar Vrijmaking, Kampen 1970, 44v. Het werk werd te Voorburg
verricht door mej. I. Tollenaar. Waarschijnlijk is de
|88|
tekst vermenigvuldigd op woensdag 9 augustus en zijn
vervolgens exemplaren in het bezit gesteld van de leden van de
commissie voor het manifest.
23 P. Jasperse, ‘Herinneringen aan de onderduiktijd’,
in Gedenkt uw voorgangeren, 62.
24 Verslag vergadering Amersfoort 8 augustus 1944,
opgesteld door de secretaris E.Th. van den Born en
mede-ondertekend door de voorzitter D.H.Th. Vollenhoven.
25 Vollenhoven schrijft zelf over zijn gesprek met
Schilder op 10 augustus, zie: W.G. de Vries en H. Vollenhoven
(red.): Eender en anders. Correspondentie tussen K.
Schilder en D.H.Th. Vollenhoven, Kampen 1992, 171. De
aanwezigheid van R.J. Dam staat mevr. I. Tjerkstra-Tollenaar
helder voor de geest: zij wandelde met hem in de tuin, hij was
enigszins vermomd. Zij herinnert zich ook dat C. Veenhof present
was. Dit wordt bevestigd door de briefkaart van Vollenhoven aan
hem, d.d. 26 augustus 1944, waarin deze herinnert „aan uw
toezegging, te Voorburg me gedaan, uw indrukken over dien middag
en onze verdere zaak me spoedig te melden”. Dat Dam en Veenhof op
10 augustus te Voorburg waren, blijkt bovendien uit een brief die
P.M.J. Mekkes (Delft) aan de laatste schreef d.d. 3 november
1945: „U kwam daar samen met prof. Vollenhoven, dr. Dam en enkele
van uw collega’s-predikanten om met prof. Schilder namens ‘de
groep-Amersfoort’ te spreken”. Mekkes herinnert ook aan zijn
eigen aanwezigheid bij de bespreking. De informatie inzake beide
stukken werd mij verschaft door de heer D. Smits te Vlaardingen,
bij wie het Veenhof-archief tijdelijk berust ter inventarisatie.
Uit de woorden van Mekkes zou geconcludeerd kunnen worden dat ook
S.G. de Graaf en B. Holwerda de bespreking meemaakten. Ds. K.B.
Holwerda (Ede) berichtte mij het niet waarschijnlijk te achten
dat zijn vader op 10 augustus te Voorburg is geweest. In diens
archief, berustend in het Historisch Documentatiecentrum te
Amsterdam komt een brief voor van K. Schilder aan B. Holwerda
d.d. 5 juli 1945, waarin: „De Haagsche vergadering acht ik nog
een zegen. Contact met jullie als groep vóóraf was niet mogelijk.
Jullie hinkten destijds op twee gedachten: Vollenhoven of
Schilder. Ik wist dat. En wist ook, dat verder uitstel de zaak
moest schaden. Wat er destijds aan zegen ontvangen is en
sinds bijgekomen is, zou niet gekomen zijn, als ik nog
langer door Vollenhoven was afgehouden van de daad der
gehoorzaamheid. Het beeld van kerkelijk Nederland zou
anders er uit gezien hebben, als ik toen nog langer had gewacht
op menschen, die me aldoor wilden remmen, en die hun beloften
niet hebben ingelost.” De informatie inzake deze brief werd mij
verschaft door dr. G. Harinck.
26 P.M.J. Mekkes was een van de zeven leden van de
commissie die op 4 augustus te Voorburg benoemd werd voor het
manifest. Of er op deze donderdag nog andere leden van de
commissie, behalve prof. Schilder, op hetzelfde adres zijn
geweest, is vooralsnog een open vraag. Indien de commissie niet
op woensdag vergaderd heeft, kan op deze donderdag in kleinere
kring nog gesproken zijn over het manifest, de door K. Schilder
geconcipieerde Acte.
27 Greijdanus arriveerde daar reeds vroeg, ondernam
een wandeling in de stad, was een van de eersten in het gebouw
van het Leger des Heils. Interessante bijzonderheden in: C. Vonk,
‘En zie naar den oprechte (Ps. 37)’, De Reformatie
23,298.
28 Giessendammers, onder wie T. Groeneveld, die aan de
onderduiker K. Schilder gastvrijheid verleende vanaf de zomer van
1942 tot in het begin van 1944. Zij werden door de chauffeur
weggehaald uit de samenkomst. Telkens wilden Duitsers zijn auto
in beslag nemen, hij was straat in straat uit gevlucht, en wist
nog maar één ding: weg uit Den Haag, zie: W. de Graaff, ‘Enkele
herinneringen aan 11 augustus 1944’, Geref. Kerkblad
Zuid-Holland enz., 11 augustus 1984.
29 Bijv. ds. J. van der Zwaag van
Vollenhove-Kadoelen.
30 Knoop, a.art.. De Poortwake 10, 95. Naar
D. Los meedeelde, schatte men ’s avonds te Voorburg het aantal
bezoekers op iets meer dan duizend. In de loop der jaren werden
in diverse publikaties grotere aantallen genoemd (zonder
vermeldingvan een bron: elfhonderd, meer dan elfhonderd en een
nóg groter getal). Op vragen mijnerzijds antwoordde de heer M.
Groenveld, de koster van de Evangelisch Lutherse kerk, dat de
capaciteit van de kerkruimte thans 700 zitplaatsen bedraagt en in
1944 maximaal 800 zitplaatsen was. Het verschil werd veroorzaakt
door de omstandigheid dat de banken plaats hadden gemaakt
voor
|89|
stoelen. Dat op 11 augustus 1944 elfhonderd personen
aanwezig waren, achtte de heer Groenveld alleen mogelijk als men
overal gestaan had in de gangpaden en gezeten op de trappen. Het
lijkt aannemelijk dat het aantal niet groter is geweest dan
ongeveer duizend.
31 Sfeer en stemming worden treffend beschreven door
Knoop, a.art., De Poort-wake 10, 94v.
32 Knoop, ‘Tien jaren’ I, De Reformatie 29,
353. Elders nog iets sterker: „beklom ik, letterlijk van top tot
teen bevende de kansel”. Idem, '11 augustus 1944’, Geref.
Kerkbode Groningen, Friesland en Drenthe 5, 13 augustus
1949.
33 Knoop, a.art., De Reformatie 29,353. Knoop
in a.art., De Poortwake 10,96: „En wat deed dat orgel
mee!” Feike Asma was organist van de Evangelisch Lutherse kerk in
de jaren 1943-1965 (zie: Herman de Kier, Zeven eeuwen orgels
in Den Haag, Alphen aan den Rijn 1987, 143) en werd op 11
augustus 1944 door meer dan één bezoeker voor de bespeler van het
orgel gehouden. Na bijna een halve eeuw lang verteld te hebben
dat F. Asma organist was in de Vrijmakingsvergadering, berichtte
ds. W.G. Raven te Almelo ontdekt te hebben dat het orgel in
werkelijkheid werd bespeeld door de heer M.W. van der Laan,
bekend organist van de gereformeerde Oosterkerk te Den Haag.
34 K. Schilder, ‘Beginsel, recht en beteekenis der
Afscheiding’ in de bundel Van ’s Heer en wegen. De
Afscheiding van 1834 op 10,11 en 12 october 1934 te Utrecht
herdacht, Kampen 1934, 44-85.
35 Het uitgesproken gebed werd stenografisch
vastgelegd door mej. Cor Brandsen (mevr. C. Brandsen) te
Rotterdam. Zij stenografeerde vervolgens: de openingstoespraak
van ds. Knoop, de rede van prof. Schilder in de
morgenvergadering, de toespraak van prof. Greijdanus na de
middagpauze, bijna geheel de korte toelichting van prof. Schilder
na het voorlezen van de Acte, het slotwoord van ds. D. van Dijk
en zijn dankgebed. De uitgewerkte teksten stelde zij beschikbaar
voor publikatie in het Handboek 1970, zie aldaar
205-217. Eerder was alleen haar verslag van de toespraak van
Greijdanus gepubliceerd, De Reformatie 23, 291 v. In het
Handboek 1970 werd niets afgedrukt van de rede die K.
Schilder hield in de morgenvergadering: zij meende dat zij deze
niet gestenografeerd had, ter voorkoming van eventuele verdere
moeilijkheden van Schilder met de Duitsers. Na 1970 kwam zij tot
de ontdekking dat zij het betoog van Schilder toch wél had
opgenomen, en hem al spoedig haar verslag had toegestuurd.
Schrijver dezes, redacteur van het Handboek 1970,
ontving een afschrift. In 1979 publiceerde dr. W.G. de Vries „de
redevoeringen van prof. dr. K. Schilder op 11 augustus 1944”,
De Reformatie 54, 661-666, 677-682. Betreffende de
eerste redevoering citeerde hij de redactionele verklaring in het
Handboek 1970, dat door mej. Brandsen, naar haar eigen
mededeling, de rede van K. Schilder in de morgenvergadering niet
was opgenomen. De Vries: „Wie dit — kennelijk stenografisch
opgenomen — verslag dan heeft gemaakt is mij niet bekend. Het
heeft jarenlang ‘ondergedoken’ gelegen in het archief-Schilder.”
Het betreft hier het verslag dat tóch vervaardigd is door mej.
Brandsen, door haar herkend en overeenkomend met het exemplaar
dat in het bezit van schrijver dezes was. Van de door De Vries
gepubliceerde tweede redevoering verklaart hij, dat deze in
dezelfde vergadering door Schilder werd gehouden, als toelichting
op de Acte van Vrijmaking of Wederkeer. Dit berust op een
vergissing. Schilder heeft na het voorlezen van de Acte slechts
een kort woord gesproken; voor een tweede lange redevoering
ontbrak de tijd. Deze tweede rede werd op zaterdag 19 augustus
gehouden in een samenkomst van belijdende leden van de kerken in
Groot-Den Haag (‘van beslist standpunt’), geconvoceerd op
woensdag 16 augustus en gehouden (eveneens) in de Evangelisch
Lutherse Kerk aan de Lutherse Burgwal, aanvang ’s middags om 3.30
uur.
36 Bij de verschillende herdenkingen van de
Vrijmaking, telkens verband houdend met de landelijke samenkomst
op 11 augustus 1944, is de inhoud van deze mededelingen op de
achtergrond gebleven. P. Deddens, vader van schrijver dezes, had
een preekboekje (40 p.), waarin hij in eigen vlugschrift noteerde
van de opening af tot en met de korte toelichting na de Acte.
Inzake de mededelingen: „1. Besloten vergadering, geen verslag
voor de pers; 2. Vergadering voor bezwaarden die beslist zijn; 3.
Collecte voor kosten; 4. Morgen half vier ds. M.B. van ’t
|90|
Veer over de bevoegdheid der meerdere vergaderingen, in
Luth. kerk; 5. Beheerste, vertrouwende, rustig gelovende broeders
en zusters (voor God en indruk naar buiten).” Tot de stukken,
ontvangen door de synode te Utrecht (vermoedelijk kort na 11
augustus 1944) behoort een ‘Beknopt verslag’ van de Haagse
bijeenkomst, zie: P. van Beek, Archieven en collecties
vrijmaking van 1944, Rijksarchief Utrecht 1991, inv. 81 nr.
647. De auteur wordt niet genoemd, als verslag laat zijn stuk
veel te wensen over, het bevat merkwaardige fouten (Schilder zou
voorgelezen hebben een Acte tot Vrijlating (curs. D.D.)
of Wederkeer), maar soms details die weinig bekend zijn.
Betreffende de mededelingen zegt dit verslag bij punt 2: „Anderen
(van niet beslist standpunt, D.D.) worden verzocht de
vergadering te verlaten.”
37 Door hem vermeld in meer dan één van zijn latere
artikelen, maar vermoedelijk niet genoemd bij het spreken.
38 In zijn latere artikelen geeft Knoop meer dan eens
citaten uit zijn toespraak, d.w.z. de tekst zoals deze door hem
op schrift was gesteld. Maar blijkens het stenografisch verslag
hield hij zich niet altijd stipt aan het geschreven woord. De
geringe afwijkingen zijn van geen betekenis voor de zakelijke
inhoud. Met opzet maken we hier en tot het einde van de toespraak
gebruik van de door Knoop zelf gepubliceerde tekst. De
Reformatie 29, 361v, die men kan vergelijken met de
stenografisch opgenomen tekst in Handboek 1970,
211v.
39 Voor deze door mej. Brandsen vastgelegde en
weergegeven rede zie De Reformatie 54, 661-666 (vgl.
noot 35). Een enkele keer doet zich een tekstprobleem voor. Op
pag. 666 worden twee vraagtekens geplaatst achter de woorden
„terwijl wij elke zondag leven onder de prediking, die maar een
handigheidje zou wezen”. Hier brengt de door P. Deddens
genoteerde tekst uitkomst. Deze heeft: „terwijl wij elke zondag
leven onder een pretentie die geen orde is, maar een
handigheidje”. Op de weergave van Schilders rede volgt op p. 666
de mededeling dal hij „hierna” de Acte voorlas. I.p.v. „hierna”
zou correcter geweest zijn: „later op de dag”.
40 Iemand als Greijdanus bleef in een van de lokalen,
maar de meesten gingen naar buiten. Onder hen bevonden zich ook
ondergedoken personen. Men deed er goed aan niet hun naam te
noemen. Ds. H. Meulink zat op een terrasje en riep: „hé, jij daar
met je ootmoedige naam!”. Hij ontdekte zijn collega Tollenaar van
Den Helder.
41 Er doen zich in de herinneringen allerlei variaties
voor wat de tijd, de preciese plaats en woorden betreft. Meer dan
eens wordt het voorval gesitueerd in de morgenvergadering: Knoop
had zijn openingstoespraak gehouden, het woord was nu aan
Schilder. Zij zouden elkaar halverwege de trap ontmoet hebben, en
op dezelfde trede zijn blijven staan, waarbij Knoop zou gezegd
hebben: „ik sta naast hem, hoor!”. Of: Schilder kwam de kansel
op, waar Knoop nog even bleef staan, en toen zei: „ik sta nóg
naast hem!”. Er zijn meer varianten, maar het is wel zeker dat de
symbolische handelwijze op een later tijdstip heeft
plaatsgevonden, nl. nadat Greijdanus de kansel verlaten en
Schilder de kansel bestegen had. Dit ogenblik is schriftelijk
vastgelegd zowel door de voortdurend noterende P. Deddens, als
door N.N. in zijn ‘Beknopt verslag’, zie noot 36. De woorden van
de op de kansel gekomen Knoop luidden bij P. Deddens nog
enigszins anders dan bij N.N. Bij eerstgenoemde: „ik sta
volk(omen) naast hem!”. Bij N.N.: „Ik sta naast hem, maar ik sta
dan ook naast hem, letterlijk en figuurlijk”. In de weergegeven
tekst is dit verschil verdisconteerd.
42 Mej. Brandsen stenografeerde ook de korte
toelichting, maar miste de allereerste woorden die hier ontleend
zijn aan P. Deddens.
43 Hij zal meer gezegd hebben, maar dit viel niet te
achterhalen, afgedacht van wat vermeld wordt in noot 44.
44 In het ‘Beknopt verslag’ van N.N. komt deze
bijzonderheid voor, dat ds. Knoop als voorzitter het woord gaf
aan ds. Van Dijk, want, zo zei Knoop, „ds. Van Dijk is op onze
vergadering en heeft zijn mond niet open gedaan, dat kan toch
niet”. Evenmin als prof. Greijdanus wist ds. Van Dijk vóór zijn
komst in Den Haag dat hij een van de vier sprekers zou
worden.
45 Er waren bezoekers die rekening hadden gehouden met
een langere duur, en daarom, overeenkomstig het
uitnodigingstelegram, de heer C. de Vries hadden
|91|
verzocht om regeling van logies. Door de betrekkelijk
vroege afloop berichtten sommigen nu liever naar huis te willen
gaan, met hartelijke dank voor hulp en gastvrijheid.
46 A.C. Hofland, in: A.P. Crom e.a., Anderhalve
eeuw gereformeerden in stad en land, dl. 6, Zuid-Holland N.,
Kampen 1984, 42.
47 Vraag die naar de herinnering van dr. R.H. Bremmer
en van een andere briefschrijver gesteld werd door ds. G.Th.
Koopman van Hardenberg.
48 J. Kamphuis, Zien in de toekomst. Een
‘college ethiek’ van prof.dr. K. Schilder in oorlogstijd en
kerkstrijd, Groningen 1979. Van de daarin geciteerde en besproken
uitvoerige brief van K. Schilder aan vier Kamper studenten (secr.
D. Los) werd in 1979 aangenomen dat hij niet op het bestemde
adres was aangekomen. Sindsdien is hij tóch ontdekt in het
archief van ds. D. Los te Ermelo (in 1979 te Kaapstad).
49 J. Kamphuis aan D. Deddens, 22 september 1992.
50 J. Kok aan D. Deddens, 15 september 1992.
51 J. Kamphuis aan D. Deddens, 22 september 1992.
52 J. Faber in Enschedese kerkbode 49, 3 juli
1954.
53 J. Faber aan D. Deddens, 16 september 1992.
54. W.G. Raven aan D. Deddens, 24 oktober 1992. Zie
ook P. Lok in artikel over Hogeschool/Universiteit in deze bundel
geciteerd, p. 194, en P. van Gurp in Petah-ja 38,92:
„Eenvoudigweg zei hij ons: ‘Ik zie voor u in de kerken geen
toekomst als predikant, ik verwacht niet meer dan dat enkele
predikanten en ook wat kerkleden de weg der vrijmaking zullen
opgaan’.”
De velen die informatie hebben verschaft — lang niet alles kon in deze bijdrage verwerkt worden — moge ik hier mijn zeer hartelijke dank betuigen. Bijzondere dank komt mevrouw C. Brandsen toe. Onze nauwkeurige kennis van de woorden, in de Vrijmakingsvergadering gesproken, hebben wij aan háár te danken. Ongevraagd door wie ook, volkomen op eigen initiatief en zonder enige gedachte aan publikatie, is zij gaan stenograferen. En zij heeft dit werk volgehouden tot het einde. Zij verrichtte hiermee arbeid van historisch belang en van blijvende waarde. Onze diepe erkentelijkheid daarvoor blijve in dit herdenkingsjaar 1994 niet onuitgesproken.