Hervormde wijkgemeente in SoW
Genre: Literatuur, Bladartikel
|484|
Naar aanleiding van een spreekbeurt over ‘de gevolgen van het
SoW-proces voor een centrale gemeente’ ontving ik een brief met
daarin onder meer de volgende vragen (met het oog op de
beantwoording heb ik de alinea’s genummerd, PvdH):
1. ‘Eén van de dingen, die bij de overwegingen rond het
SoW-proces een rol spelen, is de mogelijkheid, om als
(wijk)gemeente “hervormd” te blijven. Mijn vraag in deze is,
welke consequenties hieraan in kerkordelijke zin zijn
verbonden….
2. Zoals u stelde, wordt bij een eventuele volledige fusie van de
drie SOW-kerken een plaatselijke gemeente niet automatisch een
“protestantse” gemeente. Hiertoe moet een concreet besluit
genomen worden. Wanneer men niets doet, blijft men Hervormd. Dat
is mij duidelijk. Zou wijkgemeente X van Y een doorsnee
dorpsgemeente zijn, dan zou er ook geen probleem zijn. Dan bleef
zij Hervormd.
3. Wij behoren echter tot een centrale gemeente met twee
wijkgemeenten. Zoals u stelt, kan in Y nooit een protestantse
gemeente gevormd worden, als daarvoor in de centrale kerkenraad
geen meerderheid aanwezig is. Met andere woorden: een hervormde
wijkgemeente en een protestantse wijkgemeente kunnen niet
gelijktijdig gevormd worden.
4. Ik lees echter in de toelichting bij de ontwerp-ordinanties
bij de ontwerp-kerkorde (blz. 25): “Het kan zijn, dat er binnen
de vaak wat grotere gemeenten wijkgemeenten zijn, die om
uiteenlopende redenen voor zichzelf een vereniging niet wensen.
Voor die wijkgemeenten is er de mogelijkheid om als hervormde,
gereformeerde of evangelisch lutherse wijkgemeente
binnen het verband van de protestantse gemeente te blijven
functioneren.” Betekent dit dan toch dat een centrale gemeente in
staat van hereniging met daarin een hervormde wijkgemeente?
5. Mijn volgende vraag is deze: wanneer in een situatie als in Y
de centrale kerkenraad toch tot eenwording zou besluiten, welke
is de positie van de wijkgemeente, die Hervormd wil blijven? Kán
deze zich dan eigenlijk wel Hervormd blijven noemen? En wat zijn
de consequenties voor het preekbeurtenrooster, voor de plaats
(het kerkgebouw), waar men als gemeente bijeen komt en voor de
financiële afwikkeling?
6. Is hierover gedacht? Zijn hiervoor landelijke richtlijnen in
de maak? Of moet men in elke gemeente maar naar bevind van zaken
handelen? …
7. Bovenstaande vragen zijn immers van cruciaal belang. Van elke
(wijk)kerkenraad zal te zijner tijd gevraagd worden, hoe zijn
visie is ten opzichte van “Samen op Weg”. Met andere woorden:
elke (wijk)kerkenraad komt voor de beslissing te staan: gaat men
deel uitmaken van de Verenigde Kerk of vormt men een zelfstandige
plaatselijke groep van voormalige gemeenteleden, al dan niet
gebundeld in een regionaal of landelijk verband. We weten immers
allen, dat de kerk in dit opzicht in een kritieke fase
verkeert’.
Tot zover de vragensteller.
De vragen die in deze brief aan de orde zijn, leven bij velen in
onze kerk. Daarom grijp ik de gelegenheid aan er wat dieper op in
te gaan.
De stelling in alinea 2 is juist. Geen enkele gemeente en geen
enkele wijkgemeente wordt automatisch een protestantse
(wijk)gemeente. Met een ‘protestantse’ (wijk)gemeente bedoelen we
een (wijk)gemeente die zich verenigd heeft met een gereformeerde
en/of een lutherse (wijk)gemeente (ord. 2-12-1 VPKN) of een
(wijk)gemeente die zich wilde verenigen maar daarvoor
niet de mogelijkheid had (ord. 2-12-5 VPKN).
Met andere woorden: een vereniging komt uitsluitend tot stand
doordat de kerkenraad van een gemeente na beraad in de gemeente
zelf kiest voor vereniging. De vereniging van een plaatselijke
(wijk)gemeente kan niet ‘van hoger hand’ worden opgelegd.
In alinea 3 zou een misverstand kunnen ontstaan. De centrale
gemeente kan niet verenigen (dus een protestantse gemeente met
wijkgemeenten worden) als daarvoor in de centrale kerkenraad geen
meerderheid aanwezig is. Dat is juist.
En zolang de centrale gemeente niet is verenigd, kunnen de
afzonderlijke wijkgemeenten ook niet tot vereniging overgaan. Dan
zouden immers ook de gereformeerde en/of lutherse ambtsdragers en
gemeenteleden van een verenigde wijkgemeente deel uitmaken van de
hervormde centrale gemeente.
Met andere woorden (zie de slotzin van alinea 3): een hervormde
wijkgemeente en een protestantse wijkgemeente kunnen niet
gelijktijdig gevormd worden zolang de centrale gemeente niet
is verenigd tot een protestantse gemeente!
Maar het omgekeerde kan wel. Als de centrale gemeente verenigd is
tot een protestantse gemeente, is het niet noodzakelijk dat de
afzonderlijke wijkgemeenten zich ook verenigen. Daarover
beslissen ze — zoals gezegd — immers zelf. Het is dus denkbaar,
en het zal ongetwijfeld veelvuldig voorkomen, dat een verenigde
centrale gemeente (in kerkorde-taal: een protestantse gemeente
met wijkgemeenten, ord. 2-12-7 VPKN) wordt gevormd door
wijkgemeenten die onderling verschillen. Daaronder kunnen zowel
protestantse als hervormde, gereformeerde en lutherse
wijkgemeenten zijn. Dat is de situatie waarop de toelichting op
blz. 25 doelt (zie alinea 4).
Samengevat:
— Een protestantse wijkgemeente in een hervormde centrale
gemeente kan niet;
— Een hervormde (en een gereformeerde, lutherse of protestantse)
wijkgemeente in een protestantse ‘centrale’ gemeente kan
wel.
Alinea 5 stelt de situatie aan de orde dat een centrale
kerkenraad in meerderheid besluit tot vereniging, terwijl er een
hervormde wijkgemeente is die zelf niet wil verenigen. Kan zij
zich eigenlijk wel hervormd blijven noemen.
Wat de naam betreft is er geen probleem: ze moet zichzelf zelfs
hervormd blijven noemen, want dat is kerkordelijk haar naam. Maar
de achterliggende vraag is natuurlijk: stelt die naam nog wat
voor?
Principieel geldt van deze hervormde wijkgemeente dat ze
verbonden is met de belijdenis van het voorgeslacht (die dus alle
belijdenisgeschriften van de Verenigde Kerk omvatten) maar dat ze
zich in het bijzonder verbonden weet met de
belijdenisgeschriften van de gereformeerde traditie. Deze
bijzondere verbondenheid wordt door de kerk erkend en
gerespecteerd: daarop mag ze de kerk aanspreken en daarop mag ze
aangesproken worden. Daardoor wordt haar identiteit, haar
confessionele status gekenmerkt.
Wat de meer praktische vragen betreft:
In een verenigde centrale gemeente zullen de taken die nu door de
(hervormde) centrale kerkenraad worden behartigd, in het algemeen
worden waargenomen door de algemene kerkenraad waarvan de leden
worden aangewezen door de wijkkerkenraden (ord. 4-7-2 VPKN). Ook
de hervormde wijkgemeente wijst één of meer leden van de algemene
kerkenraad aan.
Als de hervormde wijkgemeente in de minderheid is en er tegen
haar wil tot vereniging van de centrale gemeente is besloten, zal
dat ertoe leiden dat de wijkgemeente nog meer in de minderheid
komt. Ik begrijp best dat daar de voornaamste zorg van de
vragensteller ligt (en niet van hem alleen).
Nu moet ik daarbij allereerst aantekenen dat in het
ontwerp-kerkorde voor de Verenigde Kerk de nadruk op de
wijkgemeente is versterkt. In ord. 4-7-4 staat ‘dat de taak en
bevoegdheid van de wijkkerkenraden alles omvatten (curs.
PvdH) wat tot de taak en bevoegdheden van de kerkenraad behoort’.
Als we in datzelfde artikel nagaan wat er voor de algemene
kerkenraad nog overblijft dan is dat kort gezegd: coördinatie, de
financiën en de rechtspositie.
Wat de concrete voorbeelden uit alinea 5 betreft:
— de zorg voor de dienst van Woord en sacramenten berust bij de
wijkkerkenraad, dus ik ga er van uit dat het preekbeurtenrooster
door de wijkkerkenraad wordt vastgesteld. Op dit punt lijkt de
wijkkerkenraad meer vrijheid te krijgen dan nu het geval is;
— in welk kerkgebouw de kerkdiensten van elke wijkgemeente worden
gehouden, is natuurlijk een zaak die niet door de afzonderlijke
wijkkerkenraden kan worden vastgesteld. Dat is echt een
aangelegenheid van coördinatie en daarover zal dus de algemene
kerkenraad moeten beslissen (net zoals dat nu het geval is);
— ook de financiën zijn net als nu een zaak van de algemene
kerkenraad: aan het college van kerkrentmeesters is de zorg voor
de financiën toevertrouwd, onder eindverantwoordelijkheid van de
algemene kerkenraad (ord. 11-1-6 en 11-3-1 VPKN).
Het komt er op aan dat men in een dergelijke situatie leert op
een verantwoorde wijze ruimte te scheppen voor minderheden, zodat
er ook voor hen een eerlijke plaats in het geheel wordt
ingeruimd. Dat is — om zo te zeggen — ‘goed hervormd’. Zo hebben
we geleerd in de Nederlandse Hervormde Kerk met elkaar om te
gaan.
De eerlijkheid gebiedt ons te zeggen dat wij daar als
hervormd-gereformeerden zelf niet zo goed in zijn: het ligt ons
beter om ruimte te vragen dan ruimte te geven. Nu zegt het
spreekwoord: ‘zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten’. Wij
zijn bevreesd dat de kerkelijk gereformeerden er (net als wij)
niet zo goed in zijn aan een minderheid ruimte te geven, en er is
enige grond voor deze ongerustheid. Lange tijd gold immers de
regel binnen de Gereformeerde Kerken dat de minderheid zich moest
voegen naar het gevoelen van de meerderheid (zoals art. 31 van de
gereformeerde kerkorde luidt).
Een markant verschil tussen ons beiden is echter dat zij niet
langer vasthouden aan de opvatting dat ieder op dezelfde wijze
dient te geloven en aan zijn geloof vorm dient te geven. In de
visie op het kerk-zijn is binnen de Gereformeerde Kerken een
grote mate van ruimte gekomen, waardoor er veel meer plaats is
gekomen voor verscheidenheid.
Voor een hervormde wijkgemeente die op een verstandige en
constructieve wijze bereid is om mee te zoeken naar wegen die
begaanbaar zijn (voor de anderen èn voor onszelf), zal in de
regel ruimte om te leven worden geschapen. En als het helemaal
fout loopt is er altijd nog de zelfstandige kerkelijke
rechtspraak waarop een beroep kan worden gedaan (alweer: net
zoals dat nu het geval is).
Van een andere zijde is mij de vraag voorgelegd of men de
toekomstige identiteit zou kunnen vastleggen in de plaatselijke
regeling zoals die nu op grond van de hervormde kerkorde wordt
vastgesteld. Men zoekt daarin een soort waarborg om een bepaalde
lijn ergens te kunnen verankeren.
Naar mijn inzicht zijn dat geen zaken die in een plaatselijke
regeling thuishoren. Een plaatselijke regeling regelt vooral
bevoegdheden. Het lijkt mij toe dat de vragen met
betrekking tot de identiteit en hoe men daarmee in de toekomst
wil omgaan, veelmeer thuishoren in het beleidsplan van de
gemeente.
Daarin kan worden vastgelegd dat men ook in de toekomst ruimte
wil blijven scheppen voor de hervormd-gereformeerde prediking en
voor een of meer wijkgemeenten die vanuit deze verkondiging aan
hun gemeenteleven willen vormgeven.
We moeten eerlijk zijn: geen enkele gemeente kan een garantie
geven dat er over 50 jaar nog een predikantsplaats zal zijn die
georiënteerd is op de Gereformeerde Bond (gesteld dat die dan nog
bestaat, want ook dat kan niemand garanderen). Een dergelijke
garantie kan ook binnen de hervormde kerk niet worden
afgegeven.
Maar we mogen elkaar er wel op aanspreken dat aan een stroming
die deze verkondiging begeert, een eerlijke plaats wordt gegeven,
ook waar zij in een minderheidspositie verkeert. Ze neemt een
legitieme plaats in binnen het geheel van de Verenigde Kerk, als
die tot stand zal zijn gekomen. Er is niets dat er op wijst, dat
haar die plaats zal worden onthouden.
In alinea 7 ontmoeten we de gedachte dat elke (wijk)kerkenraad te
zijner tijd voor de beslissing komt te staan of men deel gaat
uitmaken van de Verenigde Kerk. Daarop wil ik later dit jaar nog
eens uitvoeriger terugkomen, maar ik moet nu al zeggen dat ze op
een vergissing berust.
Voorlopig hoop ik dat iets duidelijker is geworden hoe we ons de
positie van een hervormde wijkgemeente binnen de Verenigde Kerk
moeten voorstellen.