De Hervormde Kerk niet meer presbyteriaal?
Genre: Literatuur, Bladartikel
|296|
Geschokt is er gereageerd op de uitspraak van de rechtbank van
Den Haag van 12 april 2000, waarin het standpunt van de
procederende gemeenten is afgewezen ‘dat de Kerk is georganiseerd
volgens het presbyteriaal beginsel, ofwel van onderaf’.
Hier is sprake van ‘een gerechtelijke dwaling’, we zijn ‘weer
terug in de 19e eeuw’, de kerk heeft daarmee ‘een episcopaal
karakter’ gekregen, de synode ‘gedraagt zich als bisschop’, zo
viel te lezen!
Als de beschuldigingen gegrond zijn is er sprake van een ernstige
situatie. Maar zijn ze ook waar? Het is tijd voor verheldering.
Met een ruwe schets kan gezegd worden dat de kerken zijn in te
delen in drie modellen.
* Allereerst is er het episcopale model: daarin staat de bisschop
(episcopos) centraal;
* Daartegenover is er het congregationalistische model: daarin
staat de plaatselijke gemeente (de congregatie) met de
gemeentevergadering in het middelpunt;
* Tussen die beide in staat het presbyteriaal-synodale model van
kerkregering: daarin berust de regering der kerk bij de
ambtelijke vergaderingen.
Kort samengevat zou men kunnen zeggen:
* Bij het episcopale systeem heeft het centrale gezag alles te
vertellen en de lokale gemeente niets;
* In het congregationalisme heeft de plaatselijke gemeente via de
gemeentevergadering alles voor het zeggen en heeft een meerdere
vergadering (classicale vergadering of synode) niets te
vertellen;
* In een kerk met een presbyteriaal-synodale structuur zijn de
verantwoordelijkheden verdeeld: over sommige zaken beslist de
plaatselijke kerkenraad en over andere zaken beslissen de
meerdere vergaderingen.
‘Volgens de (procederende) gemeenten is sinds de reformatie
sprake van een opbouw van de hervormde kerk van onderaf
(presbyteriaal stelsel). Slechts onder Koning Willem I met zijn
Algemeen Reglement van 1816 was de Kerk van bovenaf opgebouwd
(episcopaal stelsel)… De Gemeenten beroepen zich erop dat het
presbyteriale beginsel in de Kerkorde van 1951 wederom is
aanvaard. Uit artikel I zou blijken dat de Kerk van onderaf is
opgebouwd’, zo lees ik in de uitspraak van de rechtbank.
De procederende gemeenten zijn dus van mening dat het spoor van
de reformatie en de structuur van de hervormde kerkorde van 1951
zijn verlaten! Het is te begrijpen dat zij daarop geschokt
reageren.
Calvijn heeft inderdaad gekozen voor de presbyteriale vorm van
kerkregering. Dat wil zeggen: de kerk wordt geregeerd door de
ambtsdragers die in ambtelijke vergadering bijeenkomen. In de
kerkenraad (het presbyterium) worden beslissingen genomen die de
plaatselijke gemeente aangaan. Staatsrechtelijk gezien vormde
Genève een zelfstandige grootheid (een stadstaat), Calvijn kende
daarom ook kerkelijk alleen maar de plaatselijke structuur:
alleen een kerkenraad, geen synode.
Maar zodra men de calvinistische gemeenten moest organiseren
binnen een staatsrechtelijk gebied van grotere omvang (zoals in
Frankrijk) kwam men tot een kerkelijke structuur waarin behalve
aan de kerkenraden ook aan regionale ambtelijke vergaderingen
(provinciale en landelijke synoden) verantwoordelijkheden werden
toevertrouwd.
De eerste landelijke kerkorde van calvinistische signatuur is de
‘Discipline ecclesiastique’ van 1559 waarin de bevoegdheden van
de synoden worden vastgelegd. Die bevoegdheden zijn niet
onbeperkt (een synode is geen bisschop!), maar ook de
bevoegdheden van de plaatselijke kerkenraden zijn niet
onbegrensd.
Voor de kerk in de Nederlanden is vanaf het eerste begin gekozen
voor het presbyteriaal-synodale systeem zoals dat in de franse
kerk tot ontwikkeling was gekomen.
In 1568 werd de eerste samenkomst van predikanten gehouden voor
ons land. Dat gebeurde in Wezel net over de grens, vanwege de
Tachtigjarige Oorlog.
In die allereerste samenkomst is al gekozen voor het
presbyteriaal-synodale systeem van kerkregering en men is (zo
schrijft dr. W.F. Dankbaar in de herdenkingsbundel over het
Convent van Wezel 1568-1968) in de latere jaren van het
presbyteriaal-synodale systeem, geworteld in de ambten en de
kerkelijke vergaderingen, waarvoor Wezel de fundamenten gelegd
heeft, nooit meer afgeweken! Zo draagt ook de Dordtse kerkorde
van 1618-1619 duidelijk een presbyteriaal-synodaal karakter.
Dat wil zeggen dat de verantwoordelijkheden verdeeld worden.
* Een groot aantal zaken valt onder de verantwoordelijkheden van
de plaatselijke kerkenraad. Ter plaatse kiest de gemeente zelf
haar eigen ambtsdragers, men draagt zelf zorg voor de bediening
van Woord en sacramenten, voor het pastoraat en de eredienst,
voor diaconale hulpverlening en voor de financiën van de
gemeente.
* Maar er zijn ook verantwoordelijkheden toevertrouwd aan de
generale synode: zo beslist de synode bijvoorbeeld over het
belijden en de kerkorde, over de opleiding tot het ambt van
predikant en over de relatie tot de overheid, over de oecumene en
de eenwording der kerken.
In de kerkorde worden regels vastgesteld die ook voor de
plaatselijke gemeenten bindend zijn. Men kan niet plaatselijk
eigen belijdenisgeschriften ontwerpen, nieuwe ambten instellen,
een eigen predikantsopleiding beginnen, om maar eens iets te
noemen. Daarover beslist de generale synode voor de kerk als
geheel.
Dat een synode eigen bevoegdheden heeft, heeft niets te maken met
een ‘episcopaal’ stelsel: dat is voluit reformatorisch
‘presbyteriaal-synodaal’. Wie aan de synode eigen bevoegdheden
wil ontzeggen, begeeft zich meer in het spoor van het
congregationalisme dat immers geen beslissende bevoegdheden
toekent aan de meerdere vergaderingen.
Prof. Haitjema schrijft in zijn bekende boek over het Nederlands
hervormd kerkrecht dat in het independentistische of
congregationalistische stelsel ‘kerkelijke synoden geen bindend
gezag hebben, dus zijn ze praktisch niet meer dan conferenties,
die hoogstens dringende adviezen kunnen formuleren tegenover de
in wezen soevereine gemeenten der gelovigen. Hier tegenover heeft
de Dordtse Synode (1618-1619) de presbyteriaal-synodale
grondlijnen voor het kerkrecht moeten handhaven’ (blz. 27).
Dat de hervormde kerkorde van 1951 in het spoor van het klassiek gereformeerde kerkrecht geheel is ingericht volgens het presbyteriaal-synodale systeem hoeft na dit alles nauwelijks betoog. Steeds heeft men de woorden ‘presbyteriaal-synodaal’ gebruikt om het karakter van de hervormde kerkorde aan te duiden. Het grote verschil met de Reglementen van de 19e eeuw is dat nu in de meerdere vergaderingen voluit de ambten bijeen komen: de classicale vergadering en de generale synode zijn niet slechts bestuursorganen maar ‘ambtelijke vergaderingen in de volle zins des woords. D.w.z. vergaderingen, waarin de ambtelijke bevoegdheden zich ‘accumulatief’ uitbreiden. Zodat classicale vergaderingen, provinciale synoden en generale synoden wezenlijk niet anders zijn dan ‘grote kerkenraden’, gesteld over een breder dan plaatselijk-kerkelijk ressort’ (Haitjema, blz. 29v).
Er is dus geen sprake van een rechterlijke dwaling, integendeel.
De rechter heeft de structuur van de Nederlandse Hervormde Kerk
juist getypeerd. We vormen niet een bundeling van autonome
gemeenten, die naar believen de wettige beslissingen van een
meerdere vergadering naast zich neer kunnen leggen.
We vormen een kerk, waarin gemeenten een (relatieve)
zelfstandigheid hebben, maar die zijn samengevoegd tot een groter
geheel en waarin de generale synode een eigen nauwkeurig
omschreven bevoegdheid heeft.
Dat is door de rechter (opnieuw) bevestigd, in de uitspraak van
12 april 2000.