Heeft een jeugdouderling stemrecht? (2)
Genre: Literatuur, Bladartikel
|252|
In de vorige aflevering van deze rubriek heb ik eerst de vraag
aan de orde gesteld hoe een jeugdouderling gekozen wordt. We
kwamen tot de conclusie dat
* een jeugdouderling voor de centrale gemeente wordt aangewezen
of verkozen door de centrale kerkenraad;
* een jeugdouderling voor de wijkgemeente gekozen wordt òf door
de centrale kerkenraad in overleg met de wijkkerkenraad, òf
gewoon door de wijkgemeente.
Aan het slot hoorden we dat men iemand via een onderlinge
taakverdeling de taak van jeugdouderling kan opdragen en hem
daarbij ten dele vrijstellen van het gewone werk.
Bij deze laatste formulering (ontleend aan ord. 14-4-6) kan de
vraag opkomen van welke taken een ambtsdrager kan worden
vrijgesteld. De vraag doet denken aan het probleem hoeveel haren
je uit een paardenstaart kunt trekken: als je er teveel uittrekt
is het immers geen paardenstaart meer. Als men de ambtsdrager van
te veel taken vrijstelt, is hij geen ambtsdrager meer. Waar ligt
de grens?
We hanteren daarbij in de praktijk van het kerkelijk leven als
uitgangspunt dat ambtsdragers in elk geval niet kunnen
worden vrijgesteld van de ambtelijke tegenwoordigheid in de
kerkdienst en van deelname aan de kerkeraadsvergaderingen. Elke
ouderling, ouderling-kerkvoogd of diaken is geroepen op zijn tijd
bij een kerkdienst dienstdoend ambtsdrager te zijn, en dat geldt
ook van de ambtsdragers met een bepaalde opdracht.
Bovendien gaan we dus uit van de regel dat elke ambtsdrager tot
een ambtelijke vergadering behoort en dat hij daarin stemrecht
heeft.
Ook de predikanten voor bijzondere werkzaamheden en predikanten
voor buitengewone werkzaamheden — als ze aan een gemeente zijn
verbonden — hebben zitting in de kerkenraad (ord. 1-1-3). De
enige uitzondering op de regel wordt gevormd door de predikanten
voor buitengewone werkzaamheden die aan een classis, een
kerkprovincie of aan de Kerk in haar geheel zijn verbonden. Zij
wonen de classicale vergadering van hun woonplaats bij als
adviserend lid (ord. 1-4-3 en 13-3-3) maar zijn geen stemhebbend
lid van de classicale vergadering, de P.K.V. of de generale
synode die hen benoemde. Daarmee zou de samenstelling van zo’n
vergadering helemaal worden scheef getrokken. Het Jaarboek van de
NHK van 1997 vermeldt (als ik goed heb geteld) 118 predikanten
voor buitengewone werkzaamheden, verbonden aan de kerk als
geheel. Wanneer die allemaal zouden worden toegevoegd aan een
synode van 75 leden, met daarin 37 afgevaardigde predikanten
(ord. 1-10-1) zou de evenwichtige samenstelling van deze
vergadering wel heel erg verstoord worden.
Van de ouderlingen en diakenen met een bepaalde opdracht geldt in
elk geval dat ze ‘aan een gemeente verbonden zijn’ en er kan
daarom geen twijfel over bestaan dat zij deel uitmaken van de
kerkenraad. De kerkenraad bestaat uit ‘de (dus: alle!)
bij de gemeente dienstdoende dienaren des Woords, de
ouderlingen en de diakenen’ (art. V-4). Het zou hen van
een wezenlijk bestanddeel van hun taak beroven als ze bij de
besluitvorming inzake het beleid van de kerkenraad buiten spel
werden gezet.
Nu blijft alleen nog de vraag over: van welke kerkenraad maken ze
deel uit? Bij de ouderling met bepaalde opdracht die werkzaam is
in de wijkgemeente, ligt het duidelijk: die is natuurlijk (met
stemrecht) lid van de wijkkerkenraad.
Bij een ouderling met bepaalde opdracht in de centrale gemeente
ligt het voor de hand dat deze ouderling als stemhebbend lid aan
de centrale kerkenraad wordt toegevoegd. Een probleem is echter
dat de samenstelling van de centrale kerkenraad aan strakke
regels is gebonden. Wanneer men in de centrale gemeente behoefte
zou hebben aan een groter aantal ambtsdragers met een bepaalde
opdracht, zou een evenwichtige samenstelling van de centrale
kerkenraad vrijwel onmogelijk worden wanneer al deze ambtsdragers
met een bepaalde opdracht zitting zouden nemen in de centrale
kerkenraad.
Het lijkt me toe dat ord. 3-11-6 hier een uitweg kan bieden. De
centrale kerkenraad kan in overleg treden met de wijkgemeente
waartoe de (centrale) jeugdouderling behoort om hem ‘toe te
voegen’ aan de wijkkerkenraad. In dat geval heeft deze (centrale)
jeugdouderling als boventallig lid van de wijkkerkenraad
stemrecht in de kerkenraad van de wijkgemeente en wordt hij als
adviserend lid voor de vergaderingen van de centrale kerkenraad
uitgenodigd.
Zojuist viel het woord ‘boventallig’. Over de strekking daarvan
worden veel vragen gesteld. Men denkt soms dat een ‘boventallige’
ambtsdrager minder bevoegdheden heeft. Dat berust echter op een
misverstand. Het woord ‘boventallig’ wil alleen maar zeggen dat
zo iemand deel uitmaakt van de vergadering, boven het gewone
getal van de ambtsdragers dat op het rooster van aftreden
staat. Als een centrale kerkenraad volgens de plaatselijke
regeling vijftien leden telt, en daaraan worden op grond van ord.
2-14-1 een diaken en een ouderling-kerkvoogd toegevoegd om ‘als
boventallig lid deel uit (te) maken van de centrale kerkenraad’
zijn deze twee extra ambtsdragers gewone stemhebbende leden van
de vergadering. Ze zijn slechts benoemd ‘boven het reguliere
getal’ van de vijftien leden die door de wijkkerkenraden volgens
een bepaald rooster zijn aangewezen.
Dat boventalligheid niets afdoet aan het stemrecht, blijkt
overduidelijk uit ord. 1-10-3. Als de synode in verdubbelde
samenstelling bijeenkomt, telt de vergadering maar liefst 75
‘boventallige leden’! Maar deze extra synodeleden hebben bij de
eindstemming wel degelijk stemrecht (art. XXVIII-5).
Overgangsbepaling 286 spreekt van boventallige leden ‘met
concluderende stem’, maar dat is eigenlijk ten overvloede om alle
misverstand uit te sluiten. Ook de boventallige kerkvoogden van
overgangsbepaling 287a en 316 hebben volledig stemrecht in het
college van kerkvoogden.
Naar mijn inzicht moet alles worden gedaan om een ambtsdrager met een bepaalde opdracht als volledig stemhebbend lid te laten functioneren, òf in de centrale kerkenraad òf in een wijkkerkenraad. Een ouderling of diaken die geheel buiten de ambtelijke medeverantwoordelijkheid van een kerkenraad staat, lijkt mij in strijd met wat onze hervormde kerkorde voor ogen staat.