Heeft een jeugdouderling stemrecht? (1)
Genre: Literatuur, Bladartikel
|195|
In de gemeente X doen zich twee verschillende situaties voor:
a. de centrale kerkenraad heeft iemand die voorheen als ‘gewone’
ouderling lid was van de wijkkerkenraad, benoemd tot
jeugdouderling voor de centrale gemeente. Hij hoort nu niet meer
bij de wijkkerkenraad en wordt uitgenodigd voor de vergaderingen
van de centrale kerkenraad. Maar hij heeft in deze vergadering
geen stemrecht.
b. daarnaast is er door een van de wijkkerkenraden een ouderling
benoemd met als opdracht het pastoraat onder de bejaarden. Deze
ouderling maakt deel uit van de wijkkerkenraad en heeft daar wel
stemrecht.
Dat geeft een merkwaardige ongelijkheid en leidt tot de vraag:
welke lijn dient te worden gevolgd? Hebben deze ambtsdragers met
een speciale taak nu wel of geen stemrecht?
In deze aflevering ga ik eerst nader in op de vraag hoe zo’n
ouderling wordt gekozen. Met name de kerkordelijke bepalingen die
betrekking hebben op een centrale gemeente, blijken buitengewoon
gecompliceerd te zijn.
We starten ons onderzoek in ordinantie 14-4-4. Daar wordt
gesproken van drie soorten ouderlingen met speciale taken:
namelijk ouderlingen met een bepaalde opdracht, ouderlingen voor
bijzondere werkzaamheden en ouderlingen voor buitengewone
werkzaamheden. In ord. 15-4 is een dergelijke onderscheiding te
vinden voor de diakenen. De ambtsdragers voor bijzondere
werkzaamheden zijn aangesteld om samen te werken met de predikant
voor bijzondere werkzaamheden, bijvoorbeeld met de
ziekenhuispredikant. Bij de ambtsdragers voor buitengewone
werkzaamheden kunnen we denken aan ambtsdragers voor een
studentengemeente die zelf in naburige gemeenten wonen, maar toch
van de studentengemeente ambtsdrager zijn.
Een jeugdouderling, een evangelisatie-ouderling, een ouderling
voor het pastoraat onder de bejaarden en dergelijke vallen
kerkordelijk allemaal onder de aanduiding ‘ouderling met een
bepaalde opdracht’. Ik beperk me verder tot deze categorie.
Ord. 14-4-4 maakt het een (centrale) kerkenraad mogelijk een
ouderling ‘aan te wijzen of te verkiezen’, om hem te belasten met
een bepaalde opdracht, dus bijvoorbeeld als jeugdouderling.
De aanduiding ‘aanwijzen of verkiezen’ wil zeggen dat de
kerkenraad iemand die al ouderling is kan ‘aanwijzen’ om in het
bijzonder deze taak op zich te nemen, maar het is ook mogelijk om
iemand die nog geen ambtsdrager is te ‘verkiezen’ tot ouderling
met een bepaalde opdracht. Voor deze verkiezing (zo valt uit ord.
3-10-1 op te maken) hoeft niet de wijze van verkiezing te worden
gevolgd die in de gemeente voor de gewone ouderlingen en diakenen
geldt. Dus ook in een gemeente waar men bij de zesjaarlijkse
stemming besloten heeft de ambtsdragers te verkiezen op
voordracht van de kerkenraad (via dubbeltallen) of waar de
verkiezing door de lidmaten plaatsvindt, kan de (centrale)
kerkenraad zelf een ouderling met een bepaalde opdracht
verkiezen.
Een belangrijk gegeven vormen in ordinantie 14-4-4 de woorden ‘de
(centrale) kerkenraad’. Deze uitdrukking betekent namelijk dat in
een gemeente die niet in wijkgemeenten is ingedeeld de bepaling
van toepassing is op de kerkenraad, maar in een centrale gemeente
alleen op de centrale kerkenraad (en dus niet op de
wijkkerkenraad)!
Ook in ordinantie 2-15-1 wordt ‘de verkiezing of aanwijzing van
ouderlingen en diakenen met een bepaalde opdracht, tezamen met
het betrokken orgaan van bijstand’ uitdrukkelijk aan de centrale
kerkenraad toevertrouwd, terwijl bij de werkzaamheden van de
wijkkerkenraad (ord. 2-12-1) daarover niets wordt gezegd.
Dat leidt tot de volgende conclusie:
Als in een centrale gemeente een ouderling met een bepaalde
opdracht wordt benoemd of verkozen, geschiedt dat door de
centrale kerkenraad, tezamen met het orgaan van bijstand (zie ook
ord. 3-11-5). Dus de verkiezing van een jeugdouderling voor de
centrale gemeente geschiedt in een vergadering van de C.K. waarin
ook de plaatselijke jeugdraad is uitgenodigd. De leden van de
jeugdraad nemen daarbij aan de bespreking èn aan de stemming
deel.
Wanneer in een wijkgemeente behoefte is aan bijvoorbeeld een
jeugdouderling zijn er twee procedures mogelijk.
De eerste mogelijkheid is te vinden in ord. 3-11-6. Bij deze
procedure wordt ook in dit geval de ambtsdrager met een bepaalde
opdracht gekozen door de centrale kerkenraad, maar nu ten behoeve
van de wijkkerkenraad. Vanzelfsprekend is de wijkkerkenraad
voluit bij de keuze van deze ambtsdrager betrokken: de aanwijzing
of verkiezing geschiedt ‘in overleg met de wijkkerkenraad’. Dat
wil zeggen dat beide vergaderingen — de centrale kerkenraad en de
wijkkerkenraad — met de keuze moeten instemmen. Omdat deze
ambtsdrager zal moeten samenwerken met het orgaan van bijstand
van de wijkgemeente zal de wijkkerkenraad tevoren met dit orgaan
over de keuze tot overeenstemming dienen te komen.
Een voorbeeld: als de wijkkerkenraad een jeugdouderling wil
verkiezen, moet er eerst overeenstemming zijn met de jeugdraad
van de wijkgemeente. De wijkkerkenraad draagt vervolgens de naam
voor aan de C.K. die tot verkiezing overgaat.
Deze wijze van verkiezing ligt het meest voor de hand als de
bewuste jeugdouderling in de jeugdraad van de centrale gemeente
zal moeten samenwerken met jeugdouderlingen van de andere
wijkgemeenten. Door de verkiezing op te dragen aan de C.K. in
overleg met de wijkkerkenraad kan er een samenhangend beleid
worden gevoerd. Het verdient aanbeveling om — als men daarvoor
kiest — deze procedure in de plaatselijke regeling van de
centrale gemeente op te nemen.
Als de beoogde ouderling met een bepaalde opdracht geen enkele
bijzondere taak in de centrale gemeente heeft te vervullen en
zijn werk uitsluitend ten behoeve van de wijkgemeente zal
verrichten, ligt een andere procedure meer voor de hand. Het is
namelijk ook mogelijk om de beoogde jeugdouderling op de ‘gewone’
manier tot ouderling te verkiezen: dus zoals men ter plaatse ook
de andere ambtsdragers verkiest (bijvoorbeeld via dubbeltallen,
of door de lidmaten, afhankelijk van de uitslag van de
zesjaarlijkse stemming). In dit geval geldt niet de uitzondering
van ord. 3-10 waarbij de kerkenraad kan verkiezen buiten de
lidmaten om, omdat een wijkkerkenraad niet de bevoegdheid heeft
om rechtstreeks een ouderling met een bepaalde opdracht te
verkiezen.
Daarna kan men aan degene die door de wijkgemeente verkozen is,
via een onderlinge taakverdeling de taak van jeugdouderling
opdragen en hem daarbij ten dele vrijstellen van het gewone werk
(vergelijk ord. 14-4-6). Bij deze procedure komt de centrale
kerkenraad er in het geheel niet aan te pas en is de verkiezing
van de jeugdouderling uitsluitend een zaak van de wijkgemeente.
In de volgende bijdrage ga ik verder in op vragen met betrekking tot het ‘ten dele vrijstellen’, het stemrecht, en de betekenis van het begrip ‘boventallig’.