Meerderheid van stemmen (2)
Genre: Literatuur, Bladartikel
|480|
Na enkele bijbelse en historische kanttekeningen nu de vraag: wat is de meerderheid van stemmen? Geldt in de kerk de regel van ‘de helft plus één’? Hoe zit het met de blanco stemmen?
De kerkorde zegt in ord. 1-24-5 (besluitvorming over zaken): ‘een
voorstel is aangenomen, indien de volstrekte meerderheid — van
het totaal der uitgebrachte stemmen — zich daarvoor verklaart’.
Ook ord. 1-25-4 (stemmingen over personen) spreekt van ‘de
volstrekte meerderheid’.
Deze volstrekte meerderheid (ook wel gewone meerderheid genoemd)
wil zeggen: elk even getal boven de helft.
Een voorbeeld: bij 16 stemmen is iemand gekozen bij 9 stemmen voor (8 stemmen is precies de helft, dus geen meerderheid); bij 15 stemmen is iemand gekozen met 8 stemmen voor. De helft is 7½, dus zijn 8 stemmen meer dan de helft: een meerderheid.
Bij besluitvorming over zaken is het precies zo: bij 8 stemmen voor en 7 tegen is het voorstel aangenomen. De regel ‘de helft plus één’ komt in de kerkorde niet voor.
Over zaken wordt in de regel mondeling gestemd, waarbij iedereen
zijn stem moet uitbrengen. Men mag zich niet van
stemming onthouden (ord. 1-24-4) om zich aan zijn
verantwoordelijkheid te onttrekken. Als iemand meent om
bijzondere redenen niet aan de stemming te kunnen deelnemen, moet
daarvoor aan de vergadering toestemming worden gevraagd.
Bijvoorbeeld wanneer bij het besluit een familielid in het geding
is.
Bij het tellen van de stemmen is de hoofdregel: wie niet
meestemt, wordt ook niet meegeteld. Bij
schriftelijke stemming over personen is blanco stemmen wel
mogelijk. Maar ook hier geldt: blanco stemmen tellen niet mee
(ord. 1-25-4).
Een voorbeeld: als bij een verkiezing 35 stemmen zijn uitgebracht, waarvan 3 stemmen blanco, gaan we uit van 32 geldige stemmen en vormen 17 voorstemmen de volstrekte meerderheid.
De hoofdregel van ord. 1-24 en 1-25 vraagt de meerderheid van het aantal uitgebrachte geldige stemmen.
In dit verband is van belang de vraag naar het quorum: het aantal
leden dat aanwezig moet zijn om een wettig besluit te mogen
nemen.
* Van een klein college (ten hoogste 15 leden) moet altijd
tweederde van de leden aanwezig zijn (van 15 leden dus minstens
10, van 8 leden minstens 6 enz.).
* Van een grotere vergadering (meer dan 15 leden) zoals een
classicale vergadering of een vergadering van lidmaten moet
tenminste de helft van de leden aanwezig zijn. In dat geval is
bij een besluit of verkiezing ‘een meerderheid van twee derde
gedeelte van het aantal aanwezige leden’ vereist (ord. 1-21-10).
Let wel, hier geldt dus niet: van de uitgebrachte geldige
stemmen, maar van de aanwezige leden. In dit geval
worden de blanco stemmen dus wel meegeteld!
Een voorbeeld: een gemeente telt 120 mannelijke en vrouwelijke lidmaten. In de lidmatenvergadering zijn 65 lidmaten aanwezig. Dan is de verkiezing van een predikant pas rechtsgeldig als er 44 lidmaten voor gestemd hebben. Bij een uitslag van 42 voor, 11 blanco en 12 tegen is de voorgestelde predikant niet verkozen, want hij heeft niet de tweederde meerderheid van de aanwezigen behaald.
* Alleen als in een grotere vergadering tweederde van de leden
aanwezig is, kan worden gestemd met volstrekte (of gewone)
meerderheid van stemmen.
De bedoeling van deze bepalingen is natuurlijk dat uit het aantal
aanwezigen en het aantal voorstemmers voldoende blijkt dat de
beslissing door de gemeente wordt gedragen.
Ord. 1-21-11 vertelt wat er moet gebeuren als er geen quorum is. Dan kan er geen besluit worden genomen of verkiezing worden gehouden. Er moet een nieuwe vergadering worden uitgeschreven waarbij op de agenda wordt vermeld dat de voorstellen opnieuw in behandeling komen. In deze tweede vergadering gelden de regels van ord. 1-24 en 1-25 zoals hierboven beschreven: er wordt beslist met volstrekte (of gewone) meerderheid van stemmen, ook als het quorum weer niet aanwezig is.
In de praktijk blijkt het voor te komen dat voor één avond twee
vergaderingen worden uitgeschreven: de eerste bijv. om half acht
en de tweede om acht uur. Als in de eerste samenkomst het
vereiste aantal niet aanwezig is, kan men een half uur later toch
besluiten nemen en heeft dan zelfs niet eens een tweederde
meerderheid nodig. Men kan met een klein aantal aanwezigen en met
een krappe meerderheid toch beslissingen nemen.
Ik ben van mening dat zoiets in strijd is met de kerkorde.
Allereerst met de letter: een vergadering moet zeven dagen
tevoren worden bijeengeroepen (ord. 1-21-9), met opgave van de
zaken die behandeld worden. Maar men kan toch niet agenderen dat
de vorige vergadering wegens gebrek aan quorum geen besluiten kon
nemen, als die vergadering nog niet eens is gehouden!
Ernstiger nog vind ik dat een dergelijke handelwijze in strijd is
met de geest van de kerkorde. Men gebruikt de uitzondering (van
ord. 1-21-11) om de hoofdregel te ontduiken (ord. 1-21-10). De
bedoeling is om de gemeente zoveel mogelijk bij de besluitvorming
te betrekken, niet om zo snel mogelijk met een minimum aantal
aanwezigen gewoon door te gaan.
Wie op één avond twee vergaderingen uitschrijft geeft daarmee te
kennen dat men die eerste vergadering zelf niet serieus neemt.
Het klinkt bijna als een uitnodiging om maar liever een half uur
later te komen, dan hebben we van die strenge regels van de
kerkorde geen last meer.
Het zou beter zijn de gemeente op te wekken
medeverantwoordelijkheid te dragen. Mocht er onverhoopt (helaas!)
geen quorum zijn, dan moet er (minstens een week later) opnieuw
een vergadering worden belegd, waarbij de gemeente opnieuw wordt
uitgenodigd en aangespoord om aanwezig te zijn.
Calvijn komt in zijn Institutie (IV-4-10 t/m 13) op voor de
rechten van de gemeente. Hij herinnert er aan dat het in de oude
kerk verboden was ‘dat iemand tegen de wil van het vol zou
opgedrongen worden’. Hij citeert met instemming: ‘wie aan het
hoofd van allen zal staan, moet door allen gekozen worden’. Hij
heeft de rooms-katholieke kerk verweten dat ‘in het verkiezen het
gehele recht van het volk is weggenomen’ (IV-5-2).
Daarom behoort het tot de grondregels van onze kerkorde dat ‘de
verkiezing en roeping van haar ambtsdragers geschiedt door de
gemeente’ (art. IV-8 HKO).
Als we zoeken naar een verantwoorde wijze van verkiezen proberen
we de inbreng van de gemeente daarbij zo groot mogelijk te doen
zijn. We zullen nooit mogen berusten in een kerkelijke praktijk
waarbij de kerkenraad probeert haar eigen macht te vergroten ten
koste van de gemeente. De gemeente mag niet buiten spel worden
gezet!