Meerderheid van stemmen (1)
Genre: Literatuur, Bladartikel
|432|
Vraag: Wanneer is een besluit geldig genomen? Geldt in de kerk de regel van ‘de helft plus één’? Hoe zit het daarbij met blanco stemmen?
Antwoord: Het komt nogal eens voor dat een beslissing moet worden genomen door middel van een stemming. Bijvoorbeeld bij de verkiezing van een diaken door de gemeente uit een dubbeltal. Of bij een besluit over het uitbreiden van het verenigingsgebouw. Of een beslissing in de kerkenraad over het evangelisatiewerk: zullen we het voorstel van de evangelisatie-ouderling overnemen om te starten met een alpha-cursus? Zulke besluiten worden in de regel genomen bij meerderheid van stemmen.
Past het eigenlijk wel in de kerk om verschillen van inzicht met
een stemming te beslechten? Een stemming betekent immers: de
meerderheid heeft gelijk. Is dat in de kerk wel een goed
uitgangspunt? Heeft de meerderheid het per definitie bij het
rechte eind?
De bijbel waarschuwt: ‘Gij zult de meerderheid in het kwade niet
volgen’ (Exodus 23: 2 NBG). Het gaat in de kerk toch niet om de
wil van de meerderheid maar om Gods wil, het gaat om de
waarheid!
In 1981 is vanuit de Raad voor de zaken van Kerk en Theologie
over deze vraag geschreven. Een beslissing bij meerderheid van
stemmen hoeft niet de mening des Geestes tot uitdrukking te
brengen, aldus de raad. Maar het alternatief, alleen besluiten
nemen met eenstemmigheid (zoals in Indonesische kerken en bij de
Quakers gebeurt), is voor ons onbereikbaar: de kerk zou
onbestuurbaar worden.
Het gaat in de kerk inderdaad niet om de wil van de meerderheid
maar om de mening des Geestes. Aan dat uitgangspunt hebben we in
de kerk vast te houden. Dat besef klinkt sterk door in een
bepaling in de Forma ac Ratio (de kerkorde van de Nederlandse
vluchtelingengemeente in Londen uit 1550):
In de vergadering worden de gevoelens van ieder afzonderlijk niet zozeer geteld dan wel veeleer gewogen, opdat alle dingen uit Gods Woord worden beslist. De meningen die (al schijnen ze naar het stemmenaantal gerekend beter te zijn) niet met de autoriteit van Gods Woord kunnen worden bevestigd, worden verworpen. In elk geval moet niets geschieden wat op enigerlei wijze met de leer van Gods Woord in strijd kan schijnen.
Het Woord van God is doorslaggevend, dat is duidelijk. Maar dan blijft de vraag: wie stelt vast wat de wil van God is in de concrete situatie, wat wijsheid, wat de waarheid is?
We geloven dat de Geest die in alle waarheid leidt, daarbij
gebruik maakt van mensen. In de gemeente in Antiochië blijkt een
diepgaand meningsverschil te zijn over de vraag of de gelovigen
uit de heidenen zich moesten laten besnijden. Wie maakt nu uit
wat de wil des Heren is? Men besloot de vraag voor te leggen aan
de moedergemeente in Jeruzalem. Daar wordt een ambtelijke
vergadering belegd: ‘de apostelen en de ouderlingen vergaderden
te zamen om op deze zaak te letten’ (Hand. 15: 6). Als in die
kerkelijke vergadering ‘een grote twisting’ is ontstaan, brengt
Petrus met gezag zijn argumenten naar voren: ‘daarom oordeel
ik...’ (vers 19). Zijn woorden overtuigen en er ontstaat grote
eensgezindheid. ‘Het heeft de apostelen en de ouderlingen met de
gehele gemeente goed gedacht..., eendrachtig te zamen zijnde'
(vers 22/25).
Leerzaam in deze geschiedenis is hoe het besluit wordt
geformuleerd! Men schrijft niet: wij hebben met algemene stemmen
besloten. ‘Want het heeft de Heilige Geest en ons
goedgedacht’! (vers 28). In de beslissing die ze samen hebben
genomen, weten ze zich geleid door de Heilige Geest. De Geest
werkt via menselijk beraad en via menselijke beslissingen.
In de kerk is een eensgezinde beslissing het meest wenselijk.
Toen een opvolger voor Judas werd gekozen, werd Matthias door het
lot uit een dubbeltal aangewezen en vervolgens met algemene
stemmen tot de elf apostelen gekozen (‘met algemene toestemming’
Hand. 1: 26).
We mogen verwachten dat waar de Geest werkt, eensgezindheid
ontstaat. De Geest is niet een Geest van verdeeldheid. Daarom is
het goed om te streven naar eenstemmigheid in de kerkelijke
besluitvorming.
De synode van Embden (1571) had daarvoor een interessante
procedure ontwikkeld. Een voorstel werd voorgelezen, alle leden
konden zich erover uitspreken. Vervolgens telde de voorzitter de
stemmen om vast te stellen 'welke het meeste en gezondste deel
der stemmen zij' (m.a.w. welk voorstel de meeste stemmen heeft
behaald). Maar hij laat het daar niet bij: vervolgens leest hij
het voorstel opnieuw voor 'opdat het met hun aller bewilliging
wordt aangenomen'. Hier legt de minderheid zich niet tegen wil en
dank neer bij het besluit van de meerderheid, maar krijgt ze de
gelegenheid alsnog met het meerderheidsbesluit in te stemmen
(Aanhangsel Embden §8).
Toch is in de kerk niet voorgeschreven dat een besluit slechts
met algemene stemmen kan worden genomen. Niet alleen uit
praktische overwegingen, maar ook vanuit het besef dat we in de
kerk met zondaren en dus met verschil van mening te maken
hebben.
Binnen het jodendom heeft men het beslissen bij meerderheid van
stemmen gebaseerd op de interpretatie van Exodus 23: 2, dat in de
halacha als volgt wordt weergegeven: ‘gij zult niet achter de
meerderheid gaan staan ten kwade, noch uw getuigenis laten
afhangen van de meerderheid. Wel zult gij bij meerderheid
beslissen’. Een bijbels voorbeeld van een beslissing met twee (of
vier) stemmen tegen kunt u vinden in Ezra 10: 15. Daar werd het
besluit om het onderzoek naar de heidense vrouwen op te dragen
aan de oudsten en rechters van elke stad afzonderlijk, aangenomen
met de stemmen van Jonathan en Jehazia (en Mesullam en Sabbethai)
tegen.
In onze kerk geldt de regel dat besluiten worden genomen bij
meerderheid van stemmen sinds de kerkorde van Dordrecht 1578: ‘in
alle zaken als de stemmen naarstig zullen gewogen zijn, zal men
blijven bij het advies der meeste stemmen om daarnaar te
besluiten’. Aan zulke besluiten heeft iedereen zich te houden:
‘welk besluit een iegelijk schuldig zal zijn na te komen’. Van
deze besluitvorming zijn alleen die zaken uitgezonderd waarvoor
een direct voorschrift in de Bijbel staat: ‘altijd die
uitgenomen, van welke wij een uitdrukkelijk Woord Gods hebben’
(hfdst. II, art VIII, §23).
In het volgende artikel gaan we nader in op de regeling die in de
hervormde kerk van kracht is.