Verhouding kerkenraad en kerkvoogdij
Genre: Literatuur, Bladartikel
|360|
Vraag: wie neemt de beslissing over het kopen van een kerkorgel? Behoort dat tot de bevoegdheid van het college van kerkvoogden? En moet de kerkenraad zo’n besluit dan goedkeuren, of is het de kerkenraad die de uiteindelijke beslissing neemt?
Antwoord: Geregeld wordt mij gevraagd hoe de verantwoordelijkheden met betrekking tot beheerszaken over de kerkenraad en het college van kerkvoogden zijn verdeeld. Dat is niet zo verwonderlijk, omdat daarin voor veel gemeenten na 1991 nogal wat veranderd is. Daarom eerst nog in het kort hoe het vroeger was.
Voor 1992 bestonden er in hervormde gemeenten drie vormen van
beheer:
* er was het ‘aangepast beheer’. Daar werden alle kerkvoogden op
dezelfde manier als de andere ambtsdragers verkozen en als
ouderling-kerkvoogd in het ambt bevestigd. Ze maakten deel uit
van de kerkenraad maar vormden ook een eigen college. De
begroting werd door het college van kerkvoogden vastgesteld na
overleg met de kerkenraad.
* daarnaast was er het beheer onder ‘oud toezicht’. In deze
gemeenten waren de kerkvoogden geen ambtsdragers, maar bestond
wel provinciaal toezicht op de begroting en op de belangrijkste
beheersbeslissingen van de kerkvoogdij. Er was geen
voorgeschreven overleg met de kerkenraad.
* als derde vorm bestond in een aantal gemeenten het ‘vrij
beheer’. Dat wil zeggen: de kerkvoogden waren geen verantwoording
schuldig aan enig provinciaal college. Er was evenmin overleg met
de kerkenraad voorgeschreven. De begroting werd goedgekeurd door
het college van notabelen of de vergadering van lidmaten.
De verhouding van de kerkvoogdij tot de kerkenraad was dus
plaatselijk heel verschillend en varieerde van tamelijke
zelfstandigheid tot volledige onafhankelijkheid.
In 1992 is een nieuwe regeling van kracht geworden die (na een
overgangstermijn van enkele jaren) nu voor alle gemeenten
geldt.
Daarbij is in alle gemeenten een kerkordelijke verbinding gelegd
tussen het college van kerkvoogden en de kerkenraad. In de meeste
plaatsen zijn alle kerkvoogden bevestigd als ambtsdragers, in elk
geval zijn sommigen van hen ouderling-kerkvoogd geworden.
De taakverdeling is nu zo dat aan de kerkenraad als de
ambtelijke vergadering van de gemeente het uitzetten van de grote
lijnen is opgedragen. Dat gebeurt via het vaststellen van een
beleidsplan en van de begroting. Bij de voorbereiding daarvan is
trouwens het college van kerkvoogden ten nauwste betrokken, maar
de kerkenraad stelt ze vast.
Als eenmaal de grote lijnen zijn uitgezet behoort het tot de taak
van het college van kerkvoogden om binnen dat kader
zelfstandig beslissingen te nemen met betrekking tot het beheer.
Als eigen verantwoordelijkheid van het college van kerkvoogden
wordt in de kerkorde nadrukkelijk genoemd: ‘het beheren van de
goederen waaronder gelden, gebouwen en andere
vermogensbestanddelen der gemeente’ (ord. 16-1-2b). Daaronder
vallen ook beheersdaden als het kopen en verkopen, verbouwen en
restaureren van onroerende goederen. De kerkenraad bemoeit zich
niet met de concrete beheersvoering, zolang zich dat voltrekt
binnen de grote lijnen die door de kerkenraad zijn uitgezet.
Maar nu komt ord. 6-4-2 in het geding. In dit artikel over het
kerkgebouw wordt bepaald dat ‘de kerkenraad in zijn geheel’
beslist ‘over het bouwplan en over de inrichting bij restauratie
of bouw van een kerkgebouw en de schikking der kerkmeubelen’
waarbij in het bijzonder ook gelet wordt op de vraag of ‘een en
ander niet strijdig (is) met de liturgische grondgedachten der
Reformatie’. In deze bepaling (die trouwens al vanaf 1951 van
kracht is) wordt voor het kerkgebouw en alles wat daarbij hoort,
een uitzondering gemaakt.
Voor dit gebouw waarin de gemeente samenkomt rondom Woord en
sacramenten komt meer kijken dan alleen de specifieke
deskundigheid waarover het college van kerkvoogden beschikt. Het
kerkgebouw is van essentiële betekenis voor de gemeente. Daarom
wordt een beslissing daarover neergelegd bij de kerkenraad als
geheel!
Bij deze bepaling wordt in de kerk in een ruime uitleg gehanteerd, zodat men als vuistregel aanhoudt:
wanneer het een aangelegenheid betreft die voor het leven en werken van de gemeente van wezenlijke betekenis is, wordt de eindbeslissing genomen door de kerkenraad.
Dus niet alleen bij het bouwen of kopen van een kerk of kerkorgel
wordt de (eind)beslissing neergelegd bij de kerkenraad, maar ook
bij de verkoop van een kerkgebouw of een pastorie en bij de
verbouwing van het verenigingsgebouw, als dat tenminste een rol
van betekenis speelt in het leven van de gemeente. In al deze
gevallen kunnen immers koop, verkoop of verbouwing van
ingrijpende beslissing zijn voor het leven en werken van de
gemeente.
Wanneer het gebouwen of bezittingen betreft die voornamelijk van
belang zijn vanwege huuropbrengst of beleggingswaarde, zou het
kunnen zijn dat het college van kerkvoogden uiteindelijk de knoop
doorhakt. Maar ook dan blijft het zaak om de kerkenraad op de
hoogte te stellen voordat een definitief besluit wordt genomen.
Goed (wederzijds!) overleg tussen de kerkenraad en het college
van kerkvoogden zijn voor het goed functioneren van de gemeente
van groot belang.
Bij twijfelgevallen wordt steeds geadviseerd om de beslissing aan
de kerkenraad voor te leggen, op grond van ord. 1-2-4 ‘alle zaken
worden behandeld door of namens de kerkenraad in zijn geheel,
tenzij de behartiging daarvan in de orde der Kerk geheel of ten
dele is opgedragen ... aan het college van kerkvoogden’.
Ten overvloede breng ik in herinnering dat voor beheersbeslissingen altijd voorafgaande goedkeuring vereist is van de provinciale kerkvoogdij-commissie (ord. 18-17-1). Deze commissie zal daarbij controleren of het besluit tot koop of verkoop valt binnen de goedgekeurde begroting (ord. 18-17-2b). Wanneer het de aankoop van een orgel betreft zal de P.K.C. er zeker ook op letten dat het voorgeschreven advies van de orgelcommissie is gevraagd en ontvangen (ord. 18-11).