Heuvel, P. van den

Plaats van ouderling-kerkrentmeester

Genre: Literatuur, Bladartikel

|105|

Plaats van ouderling-kerkrentmeester

 

Geregeld komen er vragen met betrekking tot de plaats van de ouderlingen-kerkrentmeester in relatie tot de andere ouderlingen. Waar staat eigenlijk in de kerkorde dat een aparte verkiezing van ouderlingen-kerkrentmeester nodig is? Is het niet mogelijk dat de kerkenraad een of meer van de ‘pastorale’ ouderlingen aanwijst om de taak van ouderling-kerkrentmeester op zich te nemen? De kerkorde spreekt zelf immers van ‘aanwijzen’: ouderlingen-kerkrentmeester zijn ouderlingen ‘die in het bijzonder zijn aangewezen tot kerkrentmeester’, voor de verzorging van de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente (ord. 3-10-1)?
Een vraag die daarmee verband houdt is: kan een ouderling-kerkrentmeester ‘overstappen’ naar de plaats van ouderling of omgekeerd? Of is dan een nieuwe verkiezing nodig, gaat er een nieuwe ambtstermijn in en moet er in zo’n geval een nieuwe bevestiging in het ambt plaatsvinden?

 

Geen vierde ambt

In de discussies over de ouderling-kerkrentmeester is (net als vroeger toen het over de ouderling-kerkvoogd ging) altijd als uitgangspunt gekozen dat het daarin niet gaat om een vierde ambt. We kennen in de kerkorde van de Protestantse Kerk drie ambten: dat van predikant, van ouderling en diaken. Ook al zijn we ons ervan bewust dat er in het Nieuwe Testament sprake is van een grotere verscheidenheid van ambten en diensten (ik noem alleen maar Efeze 4: 11 en 1 Kor. 12: 28) is er voor gekozen aan te sluiten bij de drie ambten die in de Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 30 en 31) worden genoemd. De ouderlingen-kerkrentmeester worden dus in de eerste plaats beschouwd als ‘gewone’ ouderlingen. Vandaar dat er in het artikel over ‘de verkiezing van ouderlingen en diakenen’ (ord. 3-6) geen aparte bepalingen zijn opgenomen voor de verkiezing van ouderlingen-kerkrentmeester. Ze worden op dezelfde manier als de andere ouderlingen in hun ambt gekozen door de gemeente.
De ouderlingen-kerkrentmeester delen in de ‘gewone’ taken van de andere ouderlingen: ‘de zorg voor de gemeente als gemeenschap, het dragen van medeverantwoordelijkheid voor de bediening van Woord en sacramenten, de herderlijke zorg en het opzicht en de toerusting van de gemeente’ (art. V-3 en ord. 3-10-1). Aan hen wordt daarnaast — als extra taken — toevertrouwd de verzorging van de vermogensrechtelijke aangelegenheden en de zorg voor de registers van de gemeente (art. V-3 en ord. 3-10-2). De kerkorde gebruikt daar steeds het woord ‘bovendien’. Omdat de ouderlingen-kerkrentmeester daarmee wel erg zwaar worden belast, geeft ord. 11-2-7 de mogelijkheid (maar niet de verplichting!) hen vrij te stellen van de toerusting en de herderlijke zorg.

 

In het bijzonder daartoe aangewezen

Ik moet allereerst het misverstand uit de weg ruimen dat iemand door de kerkenraad kan worden ‘aangewezen’ als ouderling-kerkrentmeester. De kerkenraad heeft wel de taak om de kerkrentmeesters die geen ouderling zijn te benoemen, aldus ord. 11-2-3. Als het een wijkgemeente betreft, worden zij benoemd door de wijkkerkenraad. Daar komt geen verkiezing door de

|106|

gemeente aan te pas. Ze worden na hun benoeming wel voorgedragen aan de gemeente die — achteraf — bezwaar kan maken tegen de benoeming (ord. 11-2-4).
Maar de ouderlingen-kerkrentmeester worden niet aangewezen door de kerkenraad: zij worden rechtstreeks gekozen door de gemeente.
Als de kerkorde spreekt van ‘ouderlingen die in het bijzonder zijn aangewezen tot kerkrentmeester’ (bijvoorbeeld in ord. 3-10-2) wordt daar mee bedoeld dat ze kerkordelijk de taak van kerkrentmeester hebben verkregen. De uitdrukking stamt uit de hervormde kerkorde, die sinds 1951 spreekt van ‘in het bijzonder daartoe door de gemeente (!) aangewezen ouderlingen’ die als kerkvoogden belast zijn met de zorg voor de stoffelijke zaken van de gemeente (ord. 14-4-1 HKO). In diezelfde kerkorde werd in ord. 3 in het hoofdstuk over de verkiezing en bevestiging van ouderlingen en diakenen aangegeven hoe de verkiezing van een kerkvoogd tot stand kwam. Het ‘aangewezen zijn’ is dus niet bedoeld als tegenstelling tot het ‘verkozen zijn’. De uitdrukking komt voor het eerst voor in een ontwerp-tekst uit 1946, terwijl in datzelfde document werd gesproken over de ouderling-rentmeester (de nieuwe naam heeft oude papieren!) die als man voor de financiën vrijgesteld zou zijn van het gewone ouderlingwerk en ‘met het oog daarop worden gekozen’ (W. Balke en H.Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Kerkorde (1945-1950), resp. blz. 204 en 201).
Op grond van dit alles mogen we concluderen dat de ouderlingen-kerkrentmeester door de gemeente als zodanig gekozen worden. Daarom heb ik in een eerdere bijdrage aangegeven dat er bij de ambtsdragers verkiezing afzonderlijk namen gevraagd moeten worden en verkiezingslijsten moeten worden opgemaakt voor de ouderlingen, voor de diakenen en voor de ouderlingen-kerkrentmeester.

 

Toch een aparte plaats

Want al worden de ouderlingen-kerkrentmeester als volwaardige ouderlingen beschouwd, wil dat niet zeggen dat de plaats van een ‘gewone’ ouderling en die van een ouderling-kerkrentmeester zo maar uitwisselbaar zijn. Dat wordt op verschillende plaatsen in de kerkorde zichtbaar. Allereerst in de samenstelling van de kerkenraad. Daarin behoren naast de predikant, de ouderlingen en de diakenen tenminste twee ouderlingen die tevens kerkrentmeester zijn aanwezig te zijn (ord. 4-6-3). Ze behoren dan ook in het rooster van aftreden (ord. 3-7-4) een eigen plaats in te nemen. De ouderling-kerkrentmeester heeft in het moderamen van de kerkenraad een eigen plaats, naast een andere ouderling (ord. 4-8-2). In de afvaardiging naar de meerdere vergaderingen is steeds voorgeschreven dat er naast de andere ouderlingen ook een evenwichtig aantal ouderlingen-kerkrentmeester van deze vergaderingen en hun brede moderamina deel uitmaken (ord. 4-14-3, 4-16-5, 4-19-2, 4-25-3, 4-27-4). Dat alles onderstreept de eigen plaats van de ouderling-kerkrentmeester binnen de ambtelijke vergaderingen, met eigen ambtelijke verantwoordelijkheden (zie daarover vooral ord. 11).
Is daarmee dan toch niet ongemerkt een vierde ambt geïntroduceerd? Dat is naar mijn overtuiging niet het geval. Er is binnen het ambt van predikant sprake van onderscheid in ambtelijke werkzaamheden (ord. 3-15). Naast de predikanten voor gewone werkzaamheden kent de kerkorde predikanten in algemene dienst en predikanten met een bijzondere opdracht. Er zijn zendingspredikanten en predikanten-geestelijk verzorger. Toch zijn zij allen voluit predikant, al worden ze niet altijd op dezelfde wijze verkozen en beroepen en hebben ze niet altijd dezelfde bevoegdheden.
Zo kunnen we ook in het ambt van ouderling onderscheiden in ambtelijke werkzaamheden.
De ouderlingen ‘voor gewone werkzaamheden’ en de ouderlingen-kerkrentmeester hebben elk een eigen plaats en zijn toch beide voluit ouderling. Ze worden elk in hun eigen positie als zodanig gekozen en bevestigd. Ze kunnen niet zomaar van de ene plaats naar de andere overgeplaatst worden zonder verkiezing en bevestiging.