Verkiezing van ambtsdragers [1]
Genre: Literatuur, Bladartikel
|580|
Met deze bijdrage wordt aan de rubriek ‘Alles met orde’ waarin
vragen over de uitleg en de toepassing van de kerkorde worden
besproken, nieuw leven ingeblazen. Bij het onderbreken van de
serie een paar jaar geleden speelden verschillende motieven een
rol. De vragen over het functioneren van de hervormde kerkorde
werden minder relevant toen duidelijk werd dat de vereniging van
kerken steeds dichterbij kwam: de hervormde kerkorde was ‘nabij
de verdwijning’. Alle aandacht ging uit naar (het verzet tegen)
de toekomstige kerkorde van de verenigde kerk, en daarvoor was
deze rubriek niet bedoeld.
Inmiddels is een nieuwe situatie ingetreden: de kerkorde van de
Protestantse Kerk in Nederland is van kracht voor alle gemeenten
en we staan nu voor de opgave om met de regelgeving van deze
kerkorde vertrouwd te raken. De toepassing van de nieuwe regels
roept allerlei vragen op en in deze rubriek gaan we op een aantal
van deze vragen in.
In de komende maanden moeten in veel gemeenten weer ambtsdragers gekozen worden. Van oudsher waren de ambtsdragers immers per 31 december aftredend. Die datum is nu niet langer voorgeschreven: elke gemeente kan zelf in de plaatselijke regeling bepalen in welke maand men de verkiezing van ambtsdragers wordt gehouden (ord. 3-7-6). Steeds meer gemeenten gaan ertoe over om die verkiezing in het voorjaar te laten plaatsvinden en niet midden in het drukke winterseizoen. Omdat in het merendeel van de gemeenten nog de oude datum wordt gevolgd, bespreek ik deze keer een aantal vragen rond de verkiezing van ambtsdragers.
Een van de meest ingrijpende veranderingen is dat in de kerkorde
van de Protestantse Kerk de ouderlingen en diakenen slechts
eenmaal terstond als ambtsdrager herkiesbaar zijn (ord. 3-7-1).
Voorheen kon men tweemaal herkozen worden, zodat men kon uitkomen
op een zittingstijd van twaalf jaar.
Een veel gestelde vraag is: geldt deze nieuwe regel ook voor
ambtsdragers die vóór 2004 waren gekozen? Of mogen zij nog
(volgens de oude regel) twee keer herkozen worden. Soms wordt
daaraan toegevoegd: aan ‘verworven rechten’ mag toch niet getornd
worden?
Het antwoord moet luiden: de regel dat men slechts eenmaal
herkiesbaar is, is op 1 mei 2004 van kracht geworden en geldt
vanaf dat moment voor alle ambtsdragers. Er is geen sprake van
een verworven recht, want de verkiezing tot ambtsdrager gold voor
vier jaar en (ook onder de hervormde kerkorde) had geen enkele
gekozen ambtsdrager recht op herverkiezing. De gemeente had
altijd het volste recht om iemand na vier jaar niet opnieuw te
verkiezen. Wie dus twee termijnen heeft gediend, is niet terstond
herkiesbaar.
Er bestaat wel een mogelijkheid om dispensatie te vragen aan het
breed moderamen van de classicale vergadering (ord. 3-7-1). Maar
die kan alleen ‘per geval in bijzondere omstandigheden’ worden
verleend. Dus men zal altijd eerst aan de gemeente om namen
moeten vragen. Alleen als er geen namen binnenkomen en als de
kerkenraad zelf ook niet in geslaagd is andere kandidaten te
vinden, kan overwogen worden aan de classis om dispensatie te
vragen om voor een bepaalde ambtsdrager een tweede herverkiezing
mogelijk te maken. Een classicale vergadering kan in geen geval
een algemeen besluit nemen dat aftredende ambtsdragers — bij
wijze van uitzondering — deze keer nog voor een tweede maal
herkiesbaar zijn.
Vroeger moesten per vacature namen worden ingediend van
personen die men wilde voordragen. Als er voor een ambtsdrager
die aftredend en herkiesbaar was geen namen werden ingediend, kon
deze door de kerkenraad zonder meer herkozen worden
verklaard.
Nu moeten namen worden ingediend per ambt. Dat wil
zeggen: als er vacatures in het ambt van ouderling, van diaken of
van ouderling-kerkrentmeester ontstaan wordt aan de gemeente
gevraagd om namen in te dienen van personen die ze geschikt
achten voor ouderling, voor diaken of voor
ouderling-kerkrentmeester. Als er bijvoorbeeld vier ouderlingen
aftredend zijn waarvan er twee herkiesbaar zijn, wordt aan de
gemeente gevraagd om namen voor ouderlingen voor de vier
vacatures die ontstaan. De kerkenraad kan daarbij vermelden welke
ambtsdragers wel en welke niet herkiesbaar zijn. De gemeente is
dan in de gelegenheid om namen te noemen, van de herkiesbare
ambtsdragers en van andere verkiesbare gemeenteleden. Men is vrij
om een of twee namen te noemen, maar ook vier of vijf. Als in de
gemeente niet voor de procedure met dubbeltallen (van ord. 3-6-6)
is gekozen en men de gewone verkiezingsprocedure (van ord. 3-6-4)
volgt, worden alle namen die door tien of meer stemgerechtigde
leden zijn ingediend op de verkiezingslijst voor ouderlingen
geplaatst. De kerkenraad kan daaraan zonodig de namen van de
beide ambtsdragers die zich herkiesbaar hebben gesteld toevoegen,
zodat de gemeente zelf uit deze lijst vier ouderlingen kan kiezen
voor de komende vier jaar. Alleen als — in dit voorbeeld — op de
verkiezingslijst niet meer dan vier
|581|
namen of minder staan, kan de kerkenraad hen zonder meer verkozen verklaren (ord. 3-6-5).
Bij de verkiezing van een ouderling-kerkrentmeester gelden dezelfde regels als voor de andere ambtsdragers. Ook al is er bij hen in strikte zin geen sprake van een apart ambt (ze behoren volgens art. V-1 en 3 tot de ouderlingen) wordt aan de gemeente gevraagd om namen te noemen voor het ambt van ouderling-kerkrentmeester. Zij moeten immers over de gaven en deskundigheden beschikken die hen voor het vervullen van deze specifieke taak in het ambt van ouderling geschikt maken. Er wordt voor de verkiezing van de ouderlingen-kerkrentmeester dan ook een aparte lijst gemaakt waarop de namen komen van hen die door tien of meer stemgerechtigde leden zijn voorgedragen. Ook nu kan de kerkenraad zelf namen toevoegen aan de verkiezingslijst. Het college van kerkrentmeesters heeft niet langer een bevoegdheid van bindende voordracht maar het kan wel een aanbeveling doen aan de kerkenraad die dan zelf kan beslissen of hij deze aanbeveling overneemt.