Liturgische formulieren willen serieus genomen worden
Genre: Literatuur, Bladartikel
|601|
Geregeld klinkt de vraag, of we niet zonder liturgische
formulieren zouden kunnen, of althans dat we niet vrijer met
liturgische formules om zouden kunnen gaan. Vaak wordt dan met
een scheef oog gekeken naar evangelische gemeenten, waar het er
zonder vaste liturgische teksten een stuk spontaner zou toegaan.
Vooral jongeren voelen zich daardoor aangetrokken, maar ook
ouderen zouden wel eens ‘verrast’ willen worden. Om de vraag naar
het gebruik van de liturgische formulieren te verdiepen, zou ik
in dit artikel vooral willen ingaan op hun oorspronkelijke
functie.
We zouden daarvoor het geheel van bijna 2000 jaar
liturgiegeschiedenis in ogenschouw kunnen nemen. De vraag raakt
namelijk die naar de zin van vaste liturgische gebruiken en
teksten in het algemeen. Ik wil me echter beperken tot de
gereformeerde traditie. Ik begin bij de uitgave van de eerste
Nederlandstalige liturgische teksten, die van Maarten Micron in
1554. Vervolgens maak ik de stap naar de bundel van Datheen uit
1566. Het derde ijkpunt ligt bij de synode van Dordrecht 1618-19.
Met deze synode is het wordingsproces van de klassieke
formulieren tot een eind gekomen. Zij heeft ze voor het geheel
van de kerk aanvaard.
Maarten Micron was een van de predikanten van de Nederlandse
vluchtelingengemeente in Londen. Nadat deze gemeente enkele jaren
door een privilege van koning Edward VI in betrekkelijke rust
geleefd had, moest zij in 1553 ten gevolge van het schrikbewind
van Edwards opvolger, Maria Tudor, vluchten. Terwijl de gemeente
in de verstrooiing leefde, liet Micron in 1554 De Christlicke
Ordinancien der Nederlantscher Ghemeinten (…) te Londen het
licht zien. Deze uitgave biedt een vrij nauwkeurige beschrijving
van het leven van de vluchtelingengemeente. In het kader van deze
beschrijving krijgen ook liturgische regels en teksten een
plaats. Zo wordt verteld, hoe de ambtsdragers verkozen worden,
maar ook welke teksten zullen klinken bij hun bevestiging in de
eredienst. We lezen, hoe de tafel bij de viering van het Heilig
Avondmaal gedekt zal zijn, wat voor brood er gebruikt wordt, en
natuurlijk welke woorden de predikant zal spreken en welke
handelingen hij zal verrichten. In geen enkele reformatorische
liturgie uit deze periode is de gang van zaken bij het Avondmaal
zo uitgebreid beschreven als hier. In De Christlicke
Ordinancien wordt in het ene geval globaal omschreven wat
gesproken dient te worden, in het andere geval wordt gesuggereerd
‘met dese oft diergelijcke wo[o]rden’ te spreken, terwijl in weer
een andere situatie de tekst voorgeschreven lijkt te worden.
Overzien we dit werk van Micron dan valt in de eerste plaats op,
dat het geheel de trekken vertoont van een kerkorde. Verder bevat
De Christlicke Ordinancien een onderdeel dat nauw
verwant is met de confessie: ‘een korte ondersoeckinge des
Geloofs’ als toelatingsonderzoek voor het Heilig Avondmaal, een
voorloper van het latere Kort Begrip. Met hun openlijke
beschrijving van de gang van zaken willen de predikanten van
Londen blijkens de inleiding allerhande kwaadsprekerij tegengaan.
Microns De Christlicke Ordinancien draagt daarmee een
apologetisch karakter. Anders gezegd: met De Christlicke
Ordinancien wordt een positief getuigenis afgelegd, waaruit
de identiteit van de gemeente valt af te lezen. Kerkrecht,
eredienst en confessie blijken daarbij nauw met elkaar verweven.
Veel bekender dan Microns werk is dat van Datheen. In 1566
verscheen zijn berijming van de Psalmen, tezamen met Heidelbergse
Catechismus, liturgische formulieren en gebeden. Ook Datheen was
predikant van een vluchtelingengemeente — in het Palzische
Frankenthal — maar de situatie was hier aanzienlijk gunstiger dan
in Londen. Datheen legt dan ook een heel ander accent. Volgens
Microns opvatting wordt de gemeente gesticht en opgebouwd als
haar eredienst is gebaseerd op het Woord van God. Datheen stelt
voor de stichting van de gemeente bovendien de eis, dat de
liturgische gebruiken te begrijpen moet zijn: ‘T’voornaemste sal
wesen, dat wy weten wat haer inhouden sij, wat se ons willen
leeren ende bedieden [beduiden], ende tot welcken eynde dat se
ons ghegeven sijn’.
Hij geeft daarbij onder meer het voorbeeld van de viering van het
Heilig Avondmaal. Het is onvoldoende alleen de instellingswoorden
te horen
|602|
uitspreken: ‘so moeten wy daer by die leeringhe hebben, doer de welcke ons verklaert werde t’ghene dat daer beteeckent wert.’ Datheen polemiseert. De polemiek is echter duidelijk ondergeschikt aan zijn doel met het uitgeven van de formulieren: de opbouw van de gemeente door te onderwijzen en te instrueren.
Hoewel er tegen het einde van de 16e eeuw het nodige
liturgisch materiaal voorhanden was, is het de vraag, in welke
mate dit in de kerkdiensten gepraktiseerd is geweest. Met enige
regelmaat wordt op kerkelijke vergaderingen de klacht gehoord,
dat de formulieren niet gelezen worden.
Op basis van een verslag van de eerste viering van het Heilig
Avondmaal in Steenwijk oudejaar 1592 kan worden vermoed dat ds.
Joh. Bogerman sr. — de vader van de voorzitter van de Dordtse
synode — daarvoor geen formulier gebruikte.
Verder ontstonden in de kerkelijke twisten aan het begin van de
meningsverschillen over de meest wenselijke formulering van de
tweede doopvraag. Deze kende nogal wat varianten, met name in de
zinsnede ‘in de christelijke kerk alhier geleerd’. Dat brengt ons
na de eerder genoemde particuliere uitgaven bij de synode van
Dordrecht. Hoewel de activiteiten van deze synode in de loop der
tijd zeer verschillend zijn gewaardeerd, is het vrijwel
onomstreden dat een van de belangrijkste doelen de eenheid van de
Kerk was. In de kerkorde is het gebruik van de desbetreffende
formulieren bij de bediening van de sacramenten, bevestiging van
ambtsdragers, ban en wederopneming voorgeschreven. Alleen bij het
huwelijk is het kerkordeartikel minder duidelijk.
Met de kerkorde was de synode er echter nog niet. Er bestond
namelijk onduidelijkheid over de precieze tekst van de
formulieren. Er waren namelijk verschillende versies in omloop.
In een enkel geval hebben deze ook een rol gespeeld in de
controverse tussen remonstranten en contraremonstranten. De
synode besloot op een van de laatste sessies gebeden en
formulieren kritisch te laten bekijken. In de stukken van de
synode bevindt zich echter geen geautoriseerde tekst. Uit andere
bronnen weten we van een lijstje met kleine wijzigingen bij een
Middelburgse editie uit 1611. De synode heeft echter nagelaten
maatregelen te nemen om de aangewezen teksteditie en het
bijbehorende lijstje daadwerkelijk gezag te geven. Dat doet
echter niets af aan de intentie van de synode om in de uitgave en
het gebruik van de liturgische formulieren eenparigheid te
scheppen.
*
Zonder veel moeite kan het voorgaande overzicht worden aangevuld. Zo zou men er op kunnen wijzen, dat de formulieren ook een functie hebben gehad voor de aanvankelijk dikwijls slecht opgeleide en ongeoefende predikanten. Voor de kerkganger zullen de formulieren na verloop van tijd rituele trekken hebben gekregen: herhaling die veiligheid en geborgenheid opriep. Verder is het streven van de Dordtse synode in later tijd gerelativeerd door te stellen dat afwijken van de tekst van de liturgische formulieren wel mocht, als het maar niet vanwege de inhoud was. Dit laat het eenheidsstreven van de synode in de kern echter onaangetast. Ook deze elementen kunnen echter gemakkelijk worden teruggevoerd op de drie genoemde functies: identiteit, onderwijs en eenheid.
Het bovenstaande overzicht maakt duidelijk dat niet te lichtvaardig over de liturgische gebeden en formulieren moet worden gedacht. Afgezien van de onderwijzende functie in de liturgie, zijn zij met de belijdenisgeschriften bepalend voor de identiteit van de gereformeerde traditie en kunnen zij bij geregeld gebruik de eenheid van hen die bewust in deze traditie willen staan, onderstrepen. Het is dan ook niet toevallig, dat lange tijd confessie en liturgie in één adem werden genoemd, zoals in een 18e eeuws geschrift van Joh. Ens: Kort historisch berigt van de Publieke Schriften, rakende de leer en dienst der Nederduitsche Kerken van de Vereenigde Nederlanden, zijnde de Formulieren van Eenheid en de Liturgie. Ten opzichte van de belijdenisgeschriften hebben de liturgische formulieren een aanvullend gezag. Waar de belijdenis zwijgt, moet met de stem van dit liturgisch erfgoed serieus rekening gehouden worden. Maar uiteindelijk draagt geen van beide een absoluut en onaantastbaar karakter. De Heilige Schrift is altijd de hoogste beroepsinstantie.
Een dezer dagen verschijnt de hertaling van de liturgische formulieren, opgesteld in een samenwerkingsverband van de Gereformeerde Bond en de redactie Dienstboek. De taal is eenvoudiger dan die nu in de kerkboeken staat afgedrukt, maar de inhoud is onverkort gehandhaafd. De eenvoudige taal past met name bij de onderwijzende functie van de formulieren. Bij het herlezen viel het me nog eens op, hoe sterk Datheen vanuit de Schrift opponeert tegen onbegrijpelijke taal. De identiteit komt niet onder druk te staan, omdat de inhoud van de formulieren onverlet is gelaten. De eenheid lijkt met formulieren die niet woordelijk gelijk zijn in gevaar te komen. Beschouwt men de eenheid echter vooral inhoudelijk — zoals ook de Nadere Reformatie in haar vrije omgang met vaste liturgische formuleringen heeft gedaan — dan is daarvan geen sprake. Identiteit en eenheid van hen die bewust willen staan in de gereformeerde traditie zouden zelfs wel eens versterkt kunnen worden door de hertaling. In een eigentijds taaljasje biedt ze toegang tot het aloude erfgoed.