De rechtspositie van de predikant
Genre: Literatuur, Tijdschriftartikel
|51|
De plaats van de dominee in de kerk is opmerkelijk. Hoewel
door Luther het onderscheid tussen clerus en leken is afgeschaft,
torent de predikant letterlijk (op de preekstoel) en figuurlijk
(als degene die het gezicht van de gemeente bepaalt) boven de
anderen uit.
Des te belangrijker is het dat in de kerkorde de dominee zijn of
haar plaats gewezen wordt. Die plaats is niet zo hoog als het
gedrag van veel predikanten doet vermoeden. Het feit dat aan geen
andere figuur in de kerk zoveel kerkorde-artikelen worden gewijd
wijst er op dat men het vanaf de Reformatie nodig heeft gevonden
de predikant een gareel aan te leggen. Het is voor de predikant
nodig dat hij weet wat zijn bevoegdheden, rechten en plichten
zijn. Om te voorkomen dat hij zijn boekje te buiten gaat en in
gemeente en kerk gaat heersen in plaats van dienen.
De bevoegdheden, rechten en plichten van de predikant vormen samen zijn rechtspositie. Deze rechtspositie geeft de juridische verhouding aan van de predikant tot de gemeente waaraan hij verbonden is, tot de kerkeraad waar hij lid van is en tot de kerk waarin hij predikant is.
Hoe de rechtspositie van de predikant behoort te wezen, wordt
bepaald in de kerkorde; hoe die rechtspositie juridisch feitelijk
is ligt vast in de beroepsbrief tezamen met de schriftelijke
verklaring van de predikant dat hij het beroep aanneemt.
Deze beide stukken vormen tezamen het contract, gesloten door
twee partijen, namelijk de gemeente enerzijds en de predikant
anderzijds, waardoor beide partijen zich aan elkaar verbinden en
wederzijds ten opzichte van elkaar verplichtingen aangaan.
Weliswaar geldt, wanneer de inhoud van de beroepsbrief op enig punt afwijkt van de kerkorde, de kerkorde, maar de beroepsbrief somt wel de bevoegdheden, rechten en plichten van enerzijds de predikant en anderzijds
|52|
Beroep - Brief
Daar erin de Hervormde Gemeente van ... eene vacature
ontstaan is, door het vertrek (of het overlijden, of het
emeritaat, of den vrijwilligen afstand, of vereerend
ontslag, of de afzetting) van haren Leeraar
Dus ... zoo is de Kerkenraad, na verkregene
handopening van het Departement voor de Kerkelijke zaken,
heden wettig bijeengekomen, om eenen anderen Leeraar in
deszelfs plaats te verkiezen, en heeft, (op vertoonde
acte van collatie, of toestemming, of electie van ... of
ingevolge de stemming van de daartoe geregtigden)
goedgevonden te beroepen, gelijk dezelve beroept, bij
deze, den Wel-Eerwaardigen Heer ..., Predikant te ... (of
Kandidaat van de H. dienst bij het Provinciaal
Kerkbestuur van ...) en zulks op zoodanig traktement, en
zoodanige emolumenten als gewoonlijk aan deze standplaats
verbonden zijn. De Kerkenraad der Hervormde Gemeente van ...
|
Model 1817 voor de beroepsbrief
(Wat tussen rechte haken staat is in 1830 toegevoegd.)
|53|
de gemeente op en de schriftelijke verklaring van aanneming van de zijde van de predikant houdt in dat hij met de inhoud van de beroepsbrief accoord gaat.
In dit opstel neem ik als voorbeeld (het model voor) de
beroepsbrief, vastgesteld door de Synode van de Nederlandse
Hervormde Kerk in 1817 en door deze aangevuld in 1830. De
gemeenten dienden zich aan dit model te houden tot 1857 toen er
een herzien Reglement op de vacatures in werking trad waarbij een
nieuw model voor de beroepsbrief behoorde.
Aan de hand van dit model worden de volgende aspecten van de
rechtspositie van de predikant onderscheiden: de aanstelling, de
werkzaamheden, de verhouding tot de kerkeraad, de salariëring en
het ontslag.
Tevens wordt aandacht besteed aan hetgeen aan de aanstelling
vooraf gaat: de voorwaarden voor het beroepbaar zijn, de
verkiezing of benoeming, de beroeping en de approbaties.
De opleiding van predikanten en de positie van predikanten die
worden aangesteld door een andere instantie dan de plaatselijke
gemeente blijven buiten beschouwing.
Aan het eind van dit opstel wordt een vergelijking getrokken met
de rechtspositie van de predikant zoals die is geregeld in de
ontwerp-kerk-orde van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland
en de daarbij behorende ordinanties.
Als bronnen worden vrijwel uitsluitend gebruikt:
- Herm. Joh. Roijaards, Hedendaags Kerkregt bij de Hervormden
in Nederland, Utrecht 1834;
- C. Hooijer, Kerkelijke Wetten voor de Hervormden in het
Koningrijk der Nederlanden, twee delen in één band,
Zalt-Bommel 1846.
De verwijzingen naar het Algemeen Reglement voor het Bestuur der
Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden van 1816 en de
andere reglementen gebeurt op de volgende manier:
Alg. Regl. art. 85 = Algemeen Reglement, Artikel 85;
Regl. Vac. art. 32 = Reglement op de vacatures alsmede op de
beroeping en het ontslag van predikanten, Artikel 32.
Voor de tot stand koming, de invoering, de werking en de
betekenis van het genoemde Algemeen Reglement van 1816 verwijs ik
naar J.C. van Loon, Het Algemeen Reglement van 1816,
Wageningen 1942 (diss.) en P. Estié, De stichting van een
kerkgenootschap, Amsterdam 1982 (diss.).
|54|
De kerkeraad beroept
Eerst iets over de spelling van bepaalde woorden.
Het opschrift boven het model voor de beroepsbrief luidt
nadrukkelijk: beroep-brief, zonder verbindings-s. Maar in het
reglement op de Vacatures wordt in verschillende artikelen de
verbindings-s wel gebruikt. In dit opstel gebruiken we de
spelling van de Woordenlijst van de Nederlandse Taal,
het zgn. ‘Groene Boekje’. In de Reglementenbundel is de spelling
niet consequent.
In dit opstel wordt het ‘Groene Boekje’ niet gevolgd bij het
schrijven van het woord ‘kerkeraad’. ‘Kerkeraad’ is de
kerkordelijke term voor het orgaan in de plaatselijke gemeente
dat aan de gemeente leiding geeft. Daarom wordt hier de spelling
van de kerkorde gebruikt. Merkwaardig is evenwel dat in het
Algemeen Reglement wèl ‘kerkenraad’ wordt geschreven (AR art.
84w.). De in de kerkorde vermeden letter ‘n’ is in dit geval geen
verbindings-n maar de uitgang die de tweede naamval aanduidt,
zoals in het woord ‘kerkenordening’, tot 1959 de officiële
aanduiding van de kerkorde van de Gereformeerde Kerken in
Nederland (Joh. Jansen, Korte Verklaring van de
Kerkenordening, Kampen 19231, 1). Ook bij het
schrijven van dit woord is de reglementenbundel overigens niet
consequent. In letterlijke citaten uit de reglementenbundel wordt
de schrijfwijze gebruikt die daar wordt aangetroffen.
De beschrijving van de rechtspositie van hervormde predikanten in
de eerste helft van de negentiende eeuw wordt gesteld in de
onvoltooid tegenwoordige tijd.
Het eerste gegeven dat in het model voor de beroepsbrief van 1817
(hierna: het model) naar voren komt is dat het de kerkeraad is
die beroept.
Dat blijkt al uit de hele vorm van de beroepsbrief: het is de
kerkeraad die zich tot een predikant of een kandidaat richt met
de mededeling dat hij deze predikant of kandidaat beroept.
Dit is in overeenstemming met Regl. Vac. art. 46: ‘De beroeping
der Predikanten zal geschieden door den Kerkeraad, bij volstrekte
meerderheid van stemmen. Is er geen andere dienstdoende predikant
in de gemeente, dan dient de consulent de kerkeraadsvergadering
voor te zitten. De consulent heeft echter geen stemrecht.’
Waar de kerkeraad in gebreke blijft kan het Klassikaal Bestuur
doen wat tot de taak van de kerkeraad behoort (Regl. Vac. art. 41
en art. 48).
Voordat de kerkeraad aan het uitbrengen van een beroep toekomt dient er echter nogal wat geregeld te worden, dat niet betrekking heeft op de
|55|
rechtspositie van de predikant in engere zin maar toch voor die rechtspositie niet zonder betekenis is.
Handopening
In de eerste plaats dient het Klassikaal Bestuur op verzoek van
de kerkeraad bij de regering, m.n. bij het Departement voor de
Zaken der Hervormde Kerk om handopening te vragen (Regl. Vac.
art. 33). Handopening of autorisatie is de toestemming aan of
machtiging van de kerkeraad door de regering om over te gaan tot
het beroepen van een predikant en het hem aanbieden van het
inkomen dat tot dan toe door de gemeente aan haar predikant als
traktement werd uitbetaald. Het vragen om en het geven van de
handopening maken zichtbaar dat de gemeente, waarheen de
predikant beroepen wordt, aansprakelijk is voor het betalen van
het traktement, ook daar waar het traktement geheel of nagenoeg
geheel komt uit de staatskas. De handopening kan worden geweigerd
als er reden is om er aan te twijfelen of de gemeente in staat is
een predikant te onderhouden en of het beroepen van een predikant
wel in het belang is van de gemeente en van de kerk. Als de
handopening wordt geweigerd zal het Klassikaal Bestuur trachten
de problemen die aanleiding geven tot de weigering weg te
nemen.
Wordt de handopening verleend, dan wekt dat bij de kerkeraad
gegrond vertrouwen dat het Departement het tot dan toe
gebruikelijke (deel van het) predikantstraktement zal blijven
betalen (C. Hooijer, a.w., 77).
Voor gemeenten waar een koninklijke collatie is, hoeft de
handopening niet te worden gevraagd (Regl. Vac. art. 34) omdat
het Departement voor de Zaken der Hervormde Kerk, die in naam van
de koning de patronaatsrechten uitoefent, kan nalaten een
benoeming te doen of mee te werken aan een benoeming wanneer het
departement het beroepen van een predikant in de desbetreffende
gemeente niet opportuun vindt.
Benoeming
Een ander onmisbaar element in het voorspel van het beroepen is
de benoeming van de te beroepen predikant.
Er dient duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen de
benoeming en de beroeping.
De benoeming is het met name aanwijzen van de beoogde
predikant.
De beroeping is de ambtelijke handeling waardoor de kerkeraad de
benoemde predikant roept tot het ambt van Dienaar des Woords in
de gemeente.
Het model van de beroepsbrief noemt de verschillende wijzen
waarop de benoeming tot stand kan komen. Deze zijn:
|56|
- verkiezing door de kerkeraad;
- collatie;
- toestemming;
- electie;
- verkiezing door de daartoe gerechtigden.
Verkiezing door de kerkeraad
In een aantal gemeenten wordt de predikant gekozen door de kerkeraad (Regl. Vac. art 40, ‘in geval de Kerkenraad het regt der benoeming heeft ....’), voor deze gelegenheid aangevuld met de diakenen. Er wordt gekozen uit een tevoren opgemaakt drietal (of tweetal ?). De gekozene wordt benoemd. Daarna wordt de benoemde beroepen (zie hierna).
collatie — toestemming — electie
In gemeenten ‘waar Collatoren of andere stemgeregtigden het regt
van benoeming, medestemming of agreatie mogen oefenen’ (Regl.
Vac. art. 41) is de kerkeraad evenwel niet vrij in het kiezen van
een predikant. De kerkeraad heeft dan te rekenen met de rechten
van een collator of patroon of met de rechten van anderen, zoals
bij voorbeeld floreenplichtigen.
Een collator of patroon (meestal een ambachtsheer) is de bezitter
van heerlijke rechten, waaronder het recht de plaatselijke
pastoor of predikant aan te wijzen. Het recht van collatie werd
in de Middeleeuwen toegekend aan de stichter van een kerkgebouw
of degene die door schenking van de grond of een financiële
bijdrage de bouw van een kerk had mogelijk gemaakt. Het recht van
collatie ging over op de erfgenamen.
Bij de omwenteling in 1795 zijn alle heerlijke rechten
afgeschaft, maar Willem I heeft reeds in 1814 vele daarvan weer
hersteld, waaronder de tot 1795 uitgeoefende collatierechten, en
wel in de vorm waarin ze voor 1795 werden uitgeoefend
(Koninklijke Besluiten van 26 maart 1814, 28 september 1814 en 1
februari 1815).
In bepaalde gevallen benoemt de collator de predikant (absolute
collatie). In andere wordt door de kerkeraad een tweetal of een
drietal aan de collator voorgesteld, waaruit de collator een keus
maakt (medestemming). In weer andere gevallen stelt de collator
een tweetal of een drietal op waaruit de kerkeraad een keus maakt
(electie). Het komt ook voor dat de kerkeraad een predikant kiest
om daarna de instemming van de collator te vragen (agreatie).
Op een van deze wijzen komt de benoeming tot stand. De benoeming
geschiedt dus òf door de kerkeraad na verkiezing (en in bepaalde
gevallen na verkregen instemming) òf door de collator. Daar waar
het recht van
|57|
collatie wordt uitgeoefend of op een andere reglementaire wijze
door derde(n) medewerking wordt verleend is de kerkeraad
verplicht de op reglementaire wijze benoemde te beroepen (Regl.
Vac. art. 47). Weigert de kerkeraad een beroep op de reglementair
benoemde uit te brengen, dan brengt in de plaats van de kerkeraad
het Klassikaal Bestuur het beroep uit (Regl. Vac. art. 48).
Bij Koninklijk Besluit van 11 augustus 1819 zijn enkele vormen
van voorkomend misbruik van het collatierecht verboden. Bij Wet
van 26 december 1861 wordt de collatie van staatswege (de zgn
‘Koninklijke Collatiën’) opgeheven. Het kwam voor dat andere
collatoren (bv. Groen van Prinsterer en Elout van Soeterwoude)
vrijwillig afstand deden van hun collatierecht omdat zij de
uitoefening daarvan onverenigbaar achtten met het karaktervan de
kerk. Bij de grondwetsherziening van 1922 is het collatierecht
geheel afgeschaft.
Verkiezing door de daartoe gerechtigden
Niet te verwarren met het collatierecht is het recht van de
floreenplichtigen (Friesland) of eigenerfden (Groningen, Drenthe)
om de predikant aan te wijzen. Floreenplichtigen zijn
belastingplichtigen die bovendien met elkaar de kerkfabriek
financieren. Eigenerfden zijn bezitters van grond of opstallen
met dezelfde functie ten opzichte van de kerkelijke gemeente als
de Friese floreenplichtigen. In hun vergadering kiezen zij de
predikant. In het Reglement op de verkiezing en beroeping van
Predikanten bij de Hervormde gemeenten in Vriesland, vastgesteld
door het Provinciaal Kerkbestuur in 1833 is in artikel 1 bepaald
dat alleen floreenplichtigen die ‘van de Hervormde Godsdienst’
zijn deel mogen nemen aan de verkiezing van een predikant.
De rechten van de floreenplichtigen en de eigenerfden zijn
afgeschaft bij de invoering van het nieuwe Algemeen Reglement op
1 maart 1867 en het daarbij behorende nieuwe Reglement op de
benoeming van ouderlingen en diakenen en de beroeping van
predikanten. De facto werden deze rechten echter nog uitgeoefend
tot 1 januari 1875.
Beroepbaarheid
Voor een beroep komen in aanmerking predikanten en ‘Kandidaten
van de H. dienst’.
Een predikant komt eerst voor een beroep naar een andere gemeente
in aanmerking als hij op de dag dat de beroepende gemeente vacant
wordt twee jaar in zijn huidige gemeente staat (Regl. Vac. art.
55).
Om voor een beroep naar een gemeente met meer dan vier
predikanten
|58|
in aanmerking te komen dient hij ten minste vijfentwintig jaar
oud te zijn en ten minste drie jaar aan zijn huidige gemeente
verbonden te zijn op de dag dat de roepende gemeente vacant wordt
(Regl. Vac. art. 54).
Kandidaten van de H. dienst (in Het Reglement op het Examen en de
toelating tot het Leeraar-ambt in de Hervormde Kerk. vastgesteld
in 1816 en herzien in 1826 en 1831 (hierna: Regl. Ex.), wordt
gesproken van Kandidaat tot de Heilige Dienst (Regl. Ex. art.
42)) zijn beroepbaar nadat zij het ‘Examen voor het
Kandidaatschap tot de Heilige Dienst’ met goed gevolg hebben
afgelegd (Regl. Ex. art. 1). Dit examen wordt afgenomen door een
van de Provinciale Kerkbesturen of door ‘de Kommissie voor de
zaken der Waalsche kerken’ (Regl. Ex. art. 4). Zij die door het
Provinciaal Kerkbestuur (of de Waalse Kommissie tot de zaken) tot
de ‘Predikdienst’ zijn toegelaten krijgen het volgende
getuigschrift mee:
‘Vermits voor ons, leden van het Provinciaal Kerkbestuur van ... (of voor de Commissie tot de zaken der Waalsche kerken) verschenen is N.N., Kandidaat in de Letteren en Godgeleerdheid te ... verzoekende tot het examen te worden toegelaten, ten einde admissie tot de Predikdienst te bekomen; en wij bevonden hebben, dat de Kerkelijke attestatie, benevens de getuigschriften afgegeven door de Godgeleerde faculteit der Academie te ... bijzonder ook aangaande zijn zedelijk gedrag, in goede orde waren; hebben wij geen zwarigheid gemaakt, hem tot het examen toe te laten. En wij hebben hem, volgens artikel 29 van het Reglement op het examen, naauwkeuriglijk onderzocht, ten aanzien van al de vakken, in vermeld artikel opgenoemd, en zulks met dien uitslag, dat wij denzelven N.N. tot de predikdienst hebben toegelaten. Hebbende dezelve den, bij art. 37 van het Reglement op het examen gevorderden, solemnelen eed gedaan; aïsmede de, bij art. 38 van hetzelfde Reglement, vereischte verklaring van overeenstemming met de leer, welke, overeenkomstig Gods Heilig woord, in de aangenomen formulieren van eenigheidder Nederlandsche Hervormde Kerk vervat is, plegtig afgelegd en ondertekend.’
Na toegelaten te zijn is de kandidaat ‘beroepelijk’ in elke
gemeente, met inachtneming van het bepaalde in het ‘Reglement op
de beroepingen’ (bedoeld is het Reglement op de Vacatures en op
de beroeping en het ontslag van predikanten) (Regl. Ex. art.
44).
Kandidaten tot de H. dienst dienen, om beroepen te kunnen worden,
minstens tweeëntwintig jaar oud te zijn (Regl. Vac. art. 53).
In 1967 is door de hervormde generale synode het ambt van
predikant voor vrouwen opengesteld.
De standplaats
De volgende zinsnede die geïnterpreteerd zal worden luidt: ‘... en zulks
|59|
op zoodanig traktement, en zoodanige emolumenten als gewoonlijk
aan deze standplaats verbonden zijn.’
Er staat niet: op het traktement en de emolumenten die deze
gemeente gewoon is te betalen ofte verstrekken.
Niet de gemeente is vacant, maar de standplaats is vacant.
Dit geldt ook als er in een gemeente slechts plaats is voor één
predikant. Dit betekent dat het woord ‘standplaats’ in het model
voor de beroepsbrief niet moet worden opgevat als de aanduiding
van een begrip maar als technische term voor een
rechtsinstelling, die in het Reglement op de Vacatures dat is
vastgesteld in 1856 (in werking getreden 1857) ‘predikantsplaats’
wordt genoemd.
In 1816 wordt de predikantsplaats niet uitdrukkelijk ingesteld
zoals vanaf 1857 wel het geval is.
De predikantsplaats is, evenals de diakonie een eigen entiteit,
te onderscheiden van de gemeente.
De predikantsplaats heeft enige trekken van een stichting. Een
stichting heeft immers als voornaamste doel vermogens
afzondering. En de oorspronkelijke bedoeling van de
predikantsplaats (in het Reglement op de Vacatures van 1816
‘standplaats’) als instelling is het veilig stellen van het
levensonderhoud van de op de predikantsplaats gevestigde
predikant. In 1816 wordt het rijkstraktement verbonden aan de
standplaats.
Kenmerkend voor een stichting is verder het ontbreken van een
zgn. personensubstraat. Ook de predikantsplaats is een instelling
die niet gevormd wordt door een of meer natuurlijke personen; de
predikantsplaats/standplaats is er, onafhankelijk van de
aanwezigheid van een predikant.
De predikantsplaats is echter geen stichting. Niet omdat zij geen
rechtspersoonlijkheid heeft (dat is nog voorstelbaar) of omdat
zij geen bezittingen heeft (ook dat komt bij stichtingen voor)
maar omdat zij ook geen bestuur heeft in de zin van een orgaan,
bestaande uit natuurlijke personen, die de instelling besturen,
zoals het college van diakenen het bestuur is van de diakonie.
Het traktement
Aan de predikantsplaats/standplaats zijn evenwel inkomsten en
rechten verbonden, samen vormend het traktement met de
emolumenten waarop de op de predikantsplaats/standplaats
gevestigde predikant recht heeft.
Het tot de predikantsplaats behorende vermogen kan worden gevoed
uit verschillende bronnen:
|60|
- het rijkstraktement;
- het deel van het traktement dat gefinancierd wordt uit het dode
en/of het levende geld van de gemeente;
- de opbrengst van de pastoralia.
a. het rijkstraktement
De bijdrage aan het onderhoud van de predikanten uit de staatskas
is een consequentie van de naasting in de begintijd van de
Republiek door de overheid van de kerkelijke bezittingen waaruit
voorheen de pastoors-plaatsen werden gefinancierd. Deze bijdrage
is na 1813, toen de in de Franse tijd gestaakte betalingen werden
hervat, te beschouwen als een aanvulling tot op redelijke hoogte
van het deel van het predikantstraktement dat door de kerkelijke
gemeente zelf wordt opgebracht. In een aantal gevallen wordt
zodoende het gehele predikantstraktement door de staat bekostigd
terwijl in andere gevallen de bijdrage van de staat achterwege
blijft. In de meeste gevallen wordt een deel van het
predikantstraktement door de staat opgebracht, een ander deel
door de gemeente.
De bijdrage aan het traktement uit de staatskas kan worden
aangevuld met een ‘alterum tantum’. Wanneer het traktement niet
hoog genoeg is voor de predikant om er met zijn gezin van te
leven, wordt eerst bezien wat de gemeente zelf extra kan
opbrengen om het predikantstraktement te verhogen. Deze extra
bijdrage vanuit de gemeente wordt dan aangevuld met een even
groot extra bedrag uit de staatskas, het alterum tantum. Bij het
verzoek om een alterum tantum moet de gemeente aantonen dat de
extra toelage vanuit het vermogen van de gemeente structureel is
en voor de toekomst aan de predikant toegezegd (H.Joh. Roijaards,
a.w. II, 240-242).
In 1981 zijn de bijdragen uit de staatskas aan de
predikantstraktementen door de staat afgekocht. Doordat deze
bijdragen al meer dan honderd jaar op hetzelfde niveau waren
blijven staan vormden ze nog maar een fractie van de
predikantstraktementen.
b. het traktement uit de gemeente
Het (deel van het) traktement dat wordt opgebracht door de
gemeente wordt genomen uit het vermogen van de kerkfabriek.
De kerkfabriek wordt gevormd door het totaal aan materiële
belangen van de gemeente ten behoeve van het functioneren van de
gemeente als zodanig. Tot de kerkfabriek behoren dus niet de
diakonale financiële aangelegenheden en de pastorie-, kosterij-
en vicarie-goederen.
De kerkfabriek dient niet verward te worden met de kerkvoogdij.
|61|
Kerkvoogdij is een activiteit, namelijk het beheren van de
kerkfabriek door de kerkvoogden.
De kerkfabriek wordt gefinancierd uit de dode en uit de levende
hand.
De financiering uit de dode hand geschiedt door het ten behoeve
van het leven en werken van de gemeente gebruiken van de
opbrengst van beleggingen enz., de opbrengsten van onroerende
zaken in de vorm van huur en pacht en de winst uit eigen bedrijf
zoals de exploitatie van begraafplaatsen en andere
accommodaties.
De financiering uit de levende hand geschiedt door het ten
behoeve van het leven en werken van de gemeente aanwenden van de
opbrengst van aanslagen van de leden van de gemeente, hoofdelijke
omslagen over de floreenplichtigen, eigenerfden en lidmaten,
vaste en incidentele giften, betalingen voor verleende diensten
zoals doop-, begrafenis- en huwelijks-plechtigheden en
opbrengsten uit collecten.
De inkomsten uit de dode en uit de levende hand zijn terug te
vinden in de jaarlijkse rekening en verantwoording, zoals
voorgeschreven in de ‘Reglementen op de administratie van de
Kerkelijke Fondsen en de kosten van de eredienst bij de Hervormde
Gemeenten in de onderscheidene provinciën’ (C. Hooijer,
a.w., 198vv.; Regl. Adm. art. 49vv.). In de begroting
dient als post van uitgave voor te komen ‘Het traktement,
verhooging van traktement of toelagen van de Predikanten’ (Regl.
Adm. art. 24). Ook wanneer de financiering van de
predikantsplaats geheel uit andere middelen wordt gevonden
(Rijkstraktement, salariëring door de collator, opbrengst uit de
pastoralia) dient deze post van uitgave toch te worden
uitgetrokken, maar dan ‘voor memorie’ (Regl. Adm. art. 24).
Het (deel van het) traktement dat door de gemeente wordt
opgebracht is te beschouwen als het basis-gedeelte van het
traktement. De feiten die deze stelling ondersteunen zijn:
a. het gehele traktement wordt toegezegd en gegarandeerd door de
gemeente door middel van de beroepsbrief (zie het model voor de
beroepsbrief);
b. verkregen handopening is de toestemming van het Departement
voor de Zaken van de Hervormde Kerk aan de gemeente om het
traktement aan de beroepen predikant aan te bieden en na zijn in
dienst treding uit te betalen (zie boven);
c. in de begroting van de kerkfabriek dient een post van uitgave
het traktement van de predikant voor te komen, eventueel pro
memorie(Regl. Adm. art. 24);
d. een verhoging van het traktement in de vorm van een alterum
tantum
|62|
geschiedt uitsluitend als toelage van gelijke omvang op de door de gemeente gerealiseerde verhoging (zie boven).
c. de pastoralia
Een derde bron voor de financiering van de predikantsplaats
bestaat op meerdere plaatsen in de vorm van de pastorie-goederen
of pastoralia.
Pastoralia zijn die vermogensbestanddelen in de vorm van
onroerende zaken (landerijen, gebouwen), voorwerpen, beleggingen,
geldswaardige papieren etc. waarvan de opbrengst bestemd is tot
het inkomen van de predikant. In veel gevallen worden de
pastoralia door de predikant zelf beheerd, soms ook
geëxploiteerd. In vacature-tijd worden de pastoralia beheerd door
de kerkvoogden (Ministeriële Bepaling 13 okt. 1824; Kon. Besl. 12
Dec. 1827; zie C. Hooijer, a.w., 400vv.). In de genoemde
ministeriële bepaling en in het Reglement op de Administratie
enz. dat vigeert in Gelderland is bepaald dat de kerkvoogden wel
een nauwkeurig overzicht moeten bijhouden van de omvang en de
staat van de pastoralia en dat zij er op moeten toezien dat de
pastoralia goed worden beheerd (C. Hooijer, a.w.,
224vv.). De pastoralia behoren immers toe aan de gemeente; alleen
de opbrengsten daarvan hebben een bepaalde bestemming waaraan zij
niet mogen worden onttrokken.
d. de emolumenten
Naast het traktement worden aan de predikant ook emolumenten
toegezegd en verstrekt.
Emolumenten zijn bijkomende betalingen of verstrekkingen
verbonden aan het vaste traktement.
De emolumenten bestaan uit geldelijke betalingen, zoals kinder-
en studiegeld, onkostenvergoedingen, en verstrekkingen in natura,
zoals vrij wonen in de pastorie, verstrekkingen in de vorm van
brandstof, aardappelen, fruit, een deel van de slacht, gebruik
van paard en koets enz.
De kinder-, school- en academiegelden worden bekostigd uit de
staatskas (K.B. 1 aug. 1816; zie C. Hooijer, a.w.,
387vv.).
Defroijementen (vergoeding van verblijfkosten) en vergoeding van
reiskosten kunnen ook tot de emolumenten behoren maar zijn niet
nader voorgeschreven. Daar waar zij gewoonlijk betaald worden aan
de predikant behoren deze onkostenvergoedingen tot het in de
beroepsbrief toegezegde inkomen.
Niet direct tot de emolumenten behoort de vergoeding van de
kosten die de beroepen predikant maakt in verband met het
ontvangen en overwegen van het beroep (reiskosten, porti) en de
verhuiskosten. Een beroepen
|63|
kandidaat heeft geen recht op deze vergoeding (Regl, Vac. art. 67).
e. de ringgelden
Tot het inkomen van de predikant behoort ook hetgeen hij ontvangt
uit de kas van de ring.
De ring is een onderafdeling van de classis (Alg. Regl. art.
78).
De vaste inkomsten van een predikantsplaats komen, als de
predikantsplaats vacant is, ten voordele van de ring-predikanten
(Regl Vac. art. 23).
Uit de kas van de ring worden de predikbeurten door de
ring-predikanten gehouden in de vacante gemeenten, betaald (Regl.
Vac. art. 25) en de gewone kosten voor het consulentschap (Regl.
Vac. art. 26). De consulent wordt dus niet betaald door de
vacante gemeente voor de aan die gemeente verleende diensten
(Regl. Vac. art. 12). Wel betaalt de gemeente presentiegeld en
reiskosten wanneer de consulent boven zijn normale werk als
consulent aan de kerkeraad op diens verzoek extra assistentie
verleent (Regl. Vac. art. 13).
f. de hoogte van het traktement
Er is geen regel of richtlijn ten aanzien van de hoogte van het
traktement. Eerst sinds 1920 kent de NHK een traktementsregeling
waarin de synode een minimumtraktement vaststelt. Tot dan zijn de
verschillen in hoogte van het traktement groot. De ene predikant
leeft in armoede terwijl de andere predikant een royaal inkomen
geniet.
Daarom is het artikel in het Reglement op het Examen en de
Toelating tot het Leeraarambt in de Hervormde Kerk dat gericht is
tegen de simonie geen dode letter (Regl. Ex. art. 37). En
hetzelfde kan gezegd worden van artikel 4 van het Koninklijk
Besluit van 11 augustus 1819 inzake het collatierecht waarbij het
een ‘unicus collator’ (een collator die het collatierecht alleen
uitoefent) verboden is de collatie te doen aan iemand die tot hem
binnen de vierde graad van bloed- of aanverwantschap staat.
Het aannemen van het beroep
Na ontvangst van de beroepsbrief bericht de beroepen predikant of
kandidaat de kerkeraad de ontvangst van de beroepsbrief (Regl.
Vac. art. 43).
Binnen vier weken dient de predikant of de kandidaat te beslissen
of het beroep wordt aangenomen. Zijn vier weken verstreken zonder
bericht over de beslissing, dan wordt de predikant of de
kandidaat geacht voor het beroep te hebben bedankt (Regl. Vac.
art. 43).
|64|
De approbaties
Voor de bevestiging van de beroepen predikant of kandidaat dienen
er drie approbaties verkregen te worden:
- van de gemeente;
- van het Klassikaal Bestuur;
- van het Departement voor de zaken van de Hervormde Kerk.
De approbatie van de gemeente wordt gevraagd door na het bericht
dat het beroep is aangenomen de naam van de beroepen predikant of
kandidaat drie achtereenvolgende zondagen van de kansel aan de
gemeente voor te stellen (Regl. Vac. art. 58). Wanneer er geen
gegronde bezwaren worden ingediend wordt de gemeente geacht
stilzwijgend met het beroep te hebben ingestemd (af te leiden uit
Regl. Vac. art. 61).
Bezwaren tegen de beroepene kunnen na de derde afkondiging
schriftelijk bij de kerkeraad worden ingediend; de kerkeraad
zendt de bezwaren door naar het Klassikaal Bestuur (Regl. Vac.
art. 59) dat, wanneer het de bezwaren van gewicht vindt, deze
voor onderzoek doorstuurt naar het Klassikaal Bestuur waaronder
de beroepen predikant of kandidaat ressorteert (Regl. Vac. art.
60).
Wanneer er geen bezwaren vanuit de gemeente worden gemaakt of de
ingediende bezwaren ongegrond worden bevonden wordt vervolgens
kerkelijke approbatie gevraagd aan het Klassikaal Bestuur (Regl.
Vac. art. 61) dat nagaat of bij het beroepen gehandeld is
overeenkomstig de kerkelijke regels (Regl. Vac. art. 56).
Daarna zendt het Klassikaal bestuur de kerkelijk geapprobeerde
beroepsbrief namens de kerkeraad in bij het Departement voor de
zaken van de Hervormde Kerk ter verkrijging van de ‘Koninklijke
Approbatie’ (Regl. Vac. art. 62). In het geval dat een kandidaat
beroepen is dient daarvoor een visum gevraagd te worden bij het
Provinciaal Kerkbestuur (Regl. Vac. art. 63). Het Provinciaal
Kerkbestuur dient daartoe te beschikken over de op het beroep
betrekking hebbende stukken, toe te zenden door de Kandidaat
(Regl. Ex. art. 45).
De approbatie van de koning hoeft niet gevraagd te worden door
gemeenten waar het koninklijke collatierecht wordt uitgeoefend
(Regl. Vac. art. 64).
De bedoeling en de zin van de approbatie door de gemeente en de approbatie door het Klassikaal Bestuur zijn duidelijk. De approbatie door de gemeente is een restant van het in artikel 31 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis aan de gemeente toegekende recht haar
|65|
eigen voorgangers te kiezen, ook al is de uitoefening van dit
recht teruggebracht tot het recht de beroepen predikant al of
niet te accepteren. En ook dit recht is geminimaliseerd doordat
de gemeente wel het recht heeft van approbatie, maar niet van
improbatie. De gemeente mag bezwaar maken, maar ingebrachte
bezwaren worden gewogen door Klassikale Besturen en zelden
gewichtig genoeg bevonden, zeker als de collator zijn keus heeft
gemaakt (C. Hooijer, a.w., 62).
De approbatie door het Klassikaal Bestuur dient om te controleren
of in het hele proces van verkiezing, beroeping en aanvaarding
van het beroep gehandeld is volgens de kerkelijke regels. Daarom
dient de kerkeraad alle op het beroep betrekking hebbende stukken
aan het Klassikaal Bestuur toe te zenden (Regl. Vac. art. 61).
Weliswaar dient de consulent er op te letten dat alles volgens de
voorschriften verloopt (Regl. Vac. art. 46), maar niet iedere
consulent heeft alle van toepassing zijnde regels paraat.
Bovendien dienen verschillende instanties gecontroleerd te worden
op hun gedrag: in de eerste plaats de kerkeraad, in voorkomende
gevallen de collator en ten slotte de beroepen predikant of
kandidaat. Het Klassikaal Bestuur heeft ten opzichte van deze
drie instanties meer mogelijkheden tot correctie dan de
consulent.
In de derde plaats is er de koninklijke approbatie. Roijaards
noemt de betrokkenheid van het Departement voor de zaken van de
hervormde kerk de laatste slagboom ter wering van onwaardige
predikanten (H.Joh. Roijaards, a.w. II, 58). Hooijer
vindt de Koninklijke Approbatie volstrekt overbodig omdat het
Departement voor de zaken van de Hervormde Kerk in alle gevallen
reeds eerder betrokken was, hetzij bij de benoeming van de
predikant daar waar het koninklijke collatierecht wordt
uitgeoefend, hetzij door het verlenen van handopening. Dat maakt
in de praktijk het verlenen van de koninklijke approbatie een
formaliteit. Bovendien is de kerk zelf goed in staat ‘onwaardige
predikanten’ te weren. Daarbij komt dat hier geen staatsbelang op
het spel staat (C. Hooijer, a.w., 77).
Uit het systeem blijkt echter dat de staat het belangrijk vindt
de nieuw georganiseerde grootste protestantse kerk onder controle
te houden. Daarbij is het niet onbelangrijk door wat voor
predikanten de predikantsplaatsen worden bezet. Deze predikanten
bekleden immers een publieke functie.
Bij Koninklijk Besluit van 15 december 1861 is bepaald dat in de
plaats van het verzoek om Koninklijke Approbatie de mededeling
aan de regering treedt dat de desbetreffende predikantsplaats
weer bezet is, zodat deze de nodige maatregelen kan treffen in
verband met de salariëring van de betrokken predikant. Deze
mededeling kan vanaf 1861 vanzelfsprekend
|66|
achterwege blijven waar geen inkomen van rijkswege aan de predikantsplaats verbonden is. Deze gemeenten behoeven vanaf dezelfde datum ook geen verzoek om handopening bij de regering in te dienen bij het aanvangen van het beroepingswerk.
De bevestiging
De beroeping van de predikant of kandidaat naar de beroepende
gemeente wordt, nadat het beroep is aangenomen, geëffectueerd in
de bevestiging in het ambt van predikant van de (nieuwe) gemeente
(Regl. Vac. art. 78; Regl. Exam. art. 46). Deze bevestiging dient
plaats te hebben binnen zes weken na het afkomen van de
Koninklijke Approbatie of, indien deze niet vereist is, de
Kerkelijke Approbatie (Regl. Vac. art. 78).
Voordien dient een predikant aan de kerkeraad van de gemeente
waaraan hij tot dan toe verbonden is een akte van demissie
(ontslag) te vragen (Regl. Vac. art. 70) om deze aan de kerkeraad
van de gemeente waaraan hij verbonden zal worden te overhandigen
(Regl. Vac. art. 80). Deze akte van demissie is het schriftelijk
bewijs dat de contractuele verhouding tussen de predikant en de
gemeente die hij tot dan toe diende, vastgelegd in de
beroepsbrief met de schriftelijke verklaring van aanneming, is
ontbonden.
Komt de predikant in de maand, waarin hij de akte van demissie
ontving, te overlijden, dan wordt hij geacht op het moment van
zijn overlijden nog aan zijn oude gemeente verbonden te zijn.
Daarna wordt hij geacht reeds verbonden te zijn aan de gemeente
waarin hij bevestigd zou worden (Regl. Vac. aft. 73).
De bevestiging als predikant van de (nieuwe) gemeente geschiedt
in naam van het Klassikaal Bestuur door de consulent (Regl. Vac.
art. 81), althans in tegenwoordigheid van de consulent (Regl.
Vac. art. 83).
De bevestiging van een kandidaat in het ambt van predikant
geschiedt onder handoplegging (Regl. Vac. art. 84).
Na de bevestiging geeft de consulent bericht daarvan aan het
Klassikaal Bestuur en in geval van de bevestiging van een
kandidaat tevens aan het Provinciaal Kerkbestuur (Regl. Vac. art.
85). De scriba van het Klassikaal bestuur doet van de bevestiging
mededeling aan het Departement voor de zaken van de Hervormde
Kerk (Regl. Vac. art. 87).
Na de bevestiging is de predikant qualitate qua lid van de
classis waaronder zijn gemeente ressorteert (Regl. Vac. art.88).
De taken van de predikant
In de beroepsbrief wordt de taak van de predikant als volgt omschreven:
|67|
‘... om door leer en voorbeeld, bestuur en opzicht, alles te doen, wat een Herder en Leeraar, overeenkomstig Gods heilig woord, volgens de verordeningen der Nederlandsche Hervormde Kerk, betaamt en waardoor de hennis, betrachting en alle zalige uitwerksels van het Evangelie alhier kunnen bevorderd worden.’
In 1830 oordeelt de synode deze fraaie volzin kennelijk niet concreet genoeg. Daarom wordt een opsomming van werkzaamheden toegevoegd:
- het verkondigen van Gods heilig woord;
- het bedienen van den Heiligen Doop en het Heilig Avondmaal op
de bij de gemeente vastgestelde tijden;
- het vertroosten der kranken;
- het bezoeken der gemeenteleden aan hunne huizen;
- het onderwijzen der bijbelsche geschiedenis, der leer en
pligten van de Godsdienst in catechisatiën, gedurende hetgansche
jaar, wekelijks getrouwelijk te houden.
Deze toevoeging lijkt niet zo nodig omdat in de oorspronkelijke
bewoordingen reeds gewezen wordt naar wat de predikanten is
opgedragen in de ‘verordeningen der Nederlandse Hervormde
Kerk’.
Gewezen kan worden naar wat als taken van de predikant wordt
opgenoemd in het Reglement op de zamenstelling en werkzaamheden
der Kerkeraden (artt 17 t/m 23), het Reglement op de
Kerkvisitatie (art. 12) en het Reglement op het Godsdienstig
Onderwijs (art. 9).
Een nadere inventarisatie leidt tot het volgende overzicht:
a. de bediening van Woord en sacramenten, waartoe behoort:
het voorgaan in de kerkdiensten van de gemeente (op zon- en
feestdagen al de gewone predikbeurten (Regl. Vis. art. 12), het
bepalen ‘wat de Voorlezer zal lezen en der gemeente voorzingen’
(Regl. Kerker, art. 17), het regelmatig preken over de
catechismus, het houden van de gewone voorbereidings- en
nabetrachtingspreken en het van tijd tot tijd houden van
belijdenispredikatiën (Regl. Kerker, art. 20; Regl. Vis. art.
12), het op gezette tijden bedienen van de H. Doop
(merkwaardigerwijze alleen in de beroepsbrief genoemd) en van het
H. Avondmaal (Regl. Vis. art. 12).
b. het kerkelijk onderricht, waartoe behoort:
het geven van catechisatie voor doopleden van alle leeftijden en
het geven van belijdeniscatechisatie (Regl. Kerker, art. 21) in
de bijbelse geschiedenis en in de geloofs- en zedeleer (Regl.
Vis. art. 12), en dat het gehele jaar
|68|
door, ook in de zomermaanden (H.Joh. Roijaards, a.w. II,
62). Het Reglement op het Godsdienstig Onderwijs noemt in artikel
9 ‘het Godsdienstig onderwijs een van de eerste en voornaamste
pligten der Herders en Leeraars’ waarop zij zich met zorg moeten
toeleggen, geassisteerd door Catechiseermeesters en
Catechiseermeesteressen.
c. de herderlijke zorg, waartoe behoort:
het geregelde huisbezoek aan alle gemeenteleden (Regl. Kerker,
art. 22; Regl. Vis. art. 12) en in het bijzonder het ziekenbezoek
(Regl. Kerker, art. 23; Regl. Vis. art. 12).
d. het deelnemen aan het bestuur van gemeente en kerk:
de predikant is lid en voorzitter van de kerkeraad (Alg. Regl.
art. 85; Regl. Kerker, artt. 1 en 13) en lid van de classis
(Regl. Vac. art. 88) en indien hij daartoe wordt aangewezen
consulent van een andere gemeente, ook als deze (nog) niet vacant
is (Regl. Vac. artt. 2 en 3).
Merkwaardig is dat in geen enkele opsomming van taken van de predikant de kerkelijke bevestiging en inzegening van het huwelijk voorkomt. Toch heeft de predikant in deze een opdracht, gezien de resolutie van de synode d.d. 13 juli 1819, waarbij de Provinciale Kerkbesturen aangeschreven worden om de predikanten die onder dit bestuur ressorteren te gelasten (!) aan bruidsparen op dezelfde dag, waarop het huwelijk burgerlijk wordt voltrokken, gelegenheid te geven hun huwelijkse staat kerkelijk te laten inzegenen (C. Hooijer, a.w., 370). Deze merkwaardigheid hangt ongetwijfeld samen met het feit dat vóór 1796 de predikant optrad als ambtenaar van de burgerlijke stand. Wat had hij nadien nog met huwelijken te doen? Volgens de genoemde resolutie van 1819 het aan het — voor de burgerlijke overheid tot stand gekomen — huwelijk verbinden van de kerkelijke zegen.
De medewerking van de kerkeraad
In de beroepsbrief belooft de kerkeraad aan de beroepen predikant
‘al die achting, liefde en medewerking, welke den regt geaarden
Christen-Leeraar toekomt’.
De beloofde medewerking zal vooral gestalte krijgen in het
collegiale functioneren van de kerkeraad.
Op het eerste gezicht lijkt de formulering van de beroepsbrief te
leiden tot een onderschikking van de kerkeraad aan de predikant.
Immers, de predikant heeft een belangrijke en zware taak en de
kerkeraad belooft medewerking.
Hierbij sluiten de artikelen, die de taak van de ouderlingen
aangeven, aan: ‘De Ouderlingen moeten, zoo veel mogelijk, de
openbare
|69|
Godsdienst bijwonen. Zij zijn verpligt, daartoe verzocht zijnde,
de Predikant bij te staan bij het herderlijk werk’ (Regl. Kerker,
artt. 24 en 25). En de ouderlingen vormen samen met de
predikant(en) de kerkeraad; de diakenen behoren daar niet toe
(Alg. Regl. art. 85; Regl. Kerker, art. 1).
Daar staat tegenover dat de kerkeraad als college een aanzienlijk
gewichtiger taak heeft dan alleen voor de ouderlingen is
aangegeven. Het Algemeen Reglement zegt in artikel 87: ‘Aan den
Kerkenraad behoort de zorg voor hetgeen den openbaren Godsdienst
(bedoeld is: de kerkdiensten), het Christelijk onderwijs en het
opzigt over de leden van de gemeente betreft.’ En in het
Reglement der Kerkeraden wordt deze bepaling in artikel 11
letterlijk herhaald. Dat betekent dat de gehele kerkeraad als
zodanig verantwoordelijk is voor al het werk dat de predikant
doet. Dat houdt in dat de ouderlingen in de uitvoering van het
pastorale werk de predikant assisteren, maar dat zij, tezamen met
de predikant de kerkeraad vormend méér doen dan ‘medewerken’; de
kerkeraad is verantwoordelijk voor het ambtelijke werk en hij
bepaalt het beleid.
Dat wil niet zeggen dat de predikant aan de kerkeraad
ondergeschikt is. Nergens blijkt dat er zoiets als een
gezagsverhouding is tussen de kerkeraad en de predikant. Dat zou
ook een ingewikkelde constructie opleveren omdat de predikant
immers zelf lid is van de kerkeraad en zelfs voorzitter daarvan.
Maar staan blijft dat er een onmogelijke situatie ontstaat als de
predikant in zijn ambtsuitoefening als herder en leraar een
andere koers vaart dan de kerkeraad kiest.
In één opzicht treden de predikant(en) en ouderlingen nimmer
individueel op maar altijd gezamenlijk als college, namelijk
wanneer het aan komt op het nemen van maatregelen van kerkelijke
tucht ten aanzien van gemeenteleden.
De kerkeraad is tot het nemen van dergelijke maatregelen bevoegd
ten aanzien van gemeenteleden en hen die tot de gemeente in een
dienstbetrekking staan, zoals catechiseermeesters etc. (Reglement
op de uitoefening van Kerkelijk opzigt en tucht, art. 26). De ten
dienste van de kerkeraad staande middelen zijn: bestraffing door
de predikant, bestraffing door een commissie uit de kerkeraad,
afhouding van het Avondmaal voor bepaalde tijd en afhouding van
het Avondmaal voor onbepaalde tijd. De twee laatste maatregelen
impliceren tegelijkertijd schorsing in alle lidmaatschapsrechten
(Regl. Opz. art. 27). Deze constructie houdt in dat de toelating
tot de sacramenten niet is opgedragen aan de predikant maar aan
de kerkeraad als zodanig.
|70|
Het einde van de verbintenis
Het model voor de beroepsbrief uit het jaar 1817 geeft in de aanhef aan op welke wijzen de relatie tussen een gemeente en haar predikant kan eindigen. Genoemd worden: vertrek, overlijden, vrijwillige afstand, ‘vereerend’ (eervol) ontslag en afzetting.
Vertrek vindt plaats in geval van ‘verroeping’ van de predikant naar een andere gemeente. De predikant wordt dan ‘gedemitteerd’, ontslagen door de kerkeraad en het Klassikaal Bestuur in een vergadering van de kerkeraad met een gecommitteerde van het Klassikaal Bestuur, onder voorzitterschap van de consulent (Regl. Vac. artt. 69 en 70). Er worden akten van demissie opgemaakt, een voor de demissie door de kerkeraad en een voor de demissie door het Klassikaal Bestuur (Regl. Vac. art. 72). De demissie door de kerkeraad heeft de ontbinding van de relatie tussen de predikant en de gemeente tot gevolg. Het Klassikaal Bestuur verleent ook demissie waardoor de relatie tussen de predikant en de classis wordt beëindigd.
Ook predikanten die hun ambt wensen neer te leggen kunnen een
ontslagbrief, een akte van demissie, vragen. Zo’n ontslagbrief
wijkt in zoverre van de andere akte van demissie af dat daarin
geen mededelingen aan de opvolgende kerkeraad of het opvolgend
Klassikaal Bestuur zijn opgenomen, evenmin als wensen voor een
gezegende voortzetting van het ambtelijke werk. Maar de
ontslagbrief markeert wel het beëindigen van de relatie. Het
ontslag wordt eervol verleend op verzoek en wanneer geen
omstandigheden het eervol zijn van het ontslag verhinderen,
(model voor een dergelijke ‘acte van demissie’ bij C. Hooijer,
a.w., 256). In zo’n geval leidt vrijwillige afstand tot
‘vereerend ontslag’ of ‘honorabel’ ontslag (Regl. Vac. art.
75).
In andere gevallen, wanneer de betrokken predikant weliswaar
vrijwillig afstand doet van zijn predikant zijn, maar niet de
moeite neemt de relatie met de gemeente die hij diende op een
correcte wijze te beëindigen, wordt wel een acte van demissie
opgemaakt om het einde van de contractuele verhouding te markeren
en de gemeente te ontslaan van haar verplichtingen, maar zonder
de mededeling dat de ex-predikant eervol is ontslagen. Ten
aanzien van de predikant moet dan gesproken worden van
contractbreuk (af te leiden uit de modellen voor de acten van
demissie zoals te vinden bij C. Hooijer, a.w., 257).
Een vrijwel gelijkluidende acte van demissie als bij eervol ontslag wordt opgemaakt wanneer een dienstdoend predikant met emeritaat gaat.
|71|
Emeritaat wordt aangevraagd bij het Departement voor de zaken van
de Hervormde Kerk, omdat het pensioen wordt betaald uit ’s Rijks
schatkist. De aanvraag kan worden ingediend vanwege gevorderde
leeftijd of gebrek aan krachten. Bij de aanvraag dient een
attestatie van de kerkeraad gevoegd te worden (H.Joh. Roijaards,
a.w. II, 71; C. Hooijer, a.w., 70 en 386).
Nadat het pensioen is toegekend, dient de desbetreffende
predikant zijn gemeente nog een halfjaar te dienen; daarna gaat
het emeritaat in (Regl. Vac. art. 38). Aan het eind van dit
halfjaar ontvangt de emeritus een acte van demissie (Regl. Vac.
art. 75; C. Hooijer, a.w., 256).
Blijkens het Reglement voor het Opzicht en de Tucht art. 47
blijft de emeritus de positie van een predikant bekleden in die
zin dat bezwaren kunnen worden ingebracht tegen zijn leer, zijn
ambtsbediening en zijn wandel. Hij valt dan wat betreft het
opzicht onder het Klassikaal Bestuur waaronder zijn woonplaats
ressorteert (Regl. Opz. art. 47).
Wanneer een predikant overlijdt is er geen akte van demissie
nodig. De relatie tussen predikant en gemeente is ontbonden door
de dood. Wel is er een pensioenregeling voor zijn eventueel
achterblijvende echtgenote en kinderen. Een en ander is geregeld
in het Reglement voor een algemene Weduwen-beurs, vastgesteld 14
juli 1819. Voor de weduwen van predikanten in de grotere steden
is er ook een pensioen van rijkswege (C. Hooijer, a.w.,
164,165,381). Er zijn ook klassikale en provinciale
weduwen-beurzen (Regl. Wed. art. 25).
Na het overlijden van de predikant geniet de weduwe nog een jaar
lang het traktement van haar overleden man en mag zij met haar
gezin in dat jaar in de pastorie blijven wonen. Dit recht wordt
het recht van het annus gratiae, het jaar van gratie genoemd
(Regl. Vac. 22 en art. 38). Pas na het verstrijken van het annus
gratiae kan de predikantsplaats weer bezet worden (Regl. Vac.
art. 38). Zolang nemen de consulent en de ringpredikanten zonder
vergoeding door de gemeente aan de ring de dienst waar (Regl.
Vac. art. 38).
Op nog een wijze kan de relatie tussen de predikant en de gemeente waaraan hij verbonden is worden verbroken. Dat is het geval wanneer het uiterste middel tot handhaving van de kerkelijke tucht over ambtsdragers wordt toegepast in de vorm van ontzetting uit het ambt. Een en ander dienaangaande is geregeld in het Reglement op de uitoefening van Kerkelijk opzigt en tucht voor de Nederlandsche Hervormde kerk van 1825 (hierna: Regl. Opz.).
|72|
Predikanten kunnen te maken krijgen met bezwaren tegen hun leer,
hun ambtsbediening en hun wandel (Regl. Opz. art. 47). De eerste
instantie die daarover te oordelen heeft is het Klassikaal
Bestuur dat, indien het daartoe termen aanwezig acht, bevoegd is
de aangeklaagde predikant te schorsen (Regl. Opz. art. 51). Het
Klassikaal Bestuur kan een predikant schorsen a. voor bepaalde
tijd, zonder verlies van traktement, b. voor bepaalde tijd, met
geheel of gedeeltelijk verlies van traktement, of c. voor
onbepaalde tijd, met of zonder verlies van traktement (Regl. Opz.
art 58). Tot 'geheele afzetting’ is het Provinciaal Kerkbestuur
bevoegd (Regl. Opz. art. 75).
Van een beslissing door het Klassikaal Bestuur kan in beroep
gegaan worden bij het Provinciaal Kerkbestuur (Regl. Opz. art.
69) en van een beslissing van het Provinciaal Kerkbestuur op de
Synode (Regl. Opz. art. 79).
‘Predikanten (...) eenmaal afgezet zijnde, kunnen nooit weder als
zodanig aangenomen worden.’ (Alg. Regl. art. 47).
Besluit
Roijaards besluit de bespreking van de rechtspositie van de predikant met de volgende opmerking:
‘Binnen deze grenzen omschrijft de kerkelijke wet het kerkelijke leven van den Predikant in zijne Gemeente. — Al het overige laat zij over aan zijne gemoedelijke pligtsbetrachting; en het hooge en heilige gevoel van de waarde zijner bediening en van het heil van onsterfelijke zielen vervulle hem tevens met heiligen ijver, met moed en kracht, om met Gods hulp en onder Zijnen zegen, dagelijks voor zijne Gemeente en het Christendom te doen, wat zijne hand vindt, om te doen’ (H.Joh. Roijaards, a.w. II, 66).
Met andere woorden: niet alles kan tot in detail geregeld worden. De rechtsgenoten moeten vooral hun verstand gebruiken en hun geweten laten spreken.
Hetzelfde kan gezegd worden van de regeling van de rechtspositie
van de predikant in de (ontwerp-) kerkorde van de Verenigde
Protestantse Kerk in Nederland (VPKN).
De desbetreffende bepalingen zijn te vinden in Ordinantie 3, ‘Het
ambt en de andere diensten’, in de Generale Regeling inzake
predikantstraktementen en arbeidsvoorwaarden en in de Generale
Regeling inzake predikantspensioenen. Deze ordinantie en deze
generale regelingen liggen als voorstellen bij de (generale)
synoden van de drie SoW-kerken, de
|73|
Nederlandse Hervormde Kerk (NHK), de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden (ELK). Maar wat daarin geformuleerd is, is een product van overleg en samenwerking van vrijwel alle belanghebbende en deskundige instanties. Daarom geven deze drie stukken een aardig beeld van het denken in hervormde, gereformeerde en evangelisch-lutherse kring over de plaats van de predikant in de kerk.
Als we de ontwerp-regeling van de rechtspositie van de predikant
in de VPKN vergelijken met de regeling van de rechtspositie van
de predikant in de Nederlandse Hervormde Kerk in de eerste helft
van de negentiende eeuw, vallen enkele grote verschillen op.
Het eerste verschil is dat in de ontwerp-regeling geen spoor
aanwezig is van bemoeienis met de positie van de predikant door
de staat of door andere niet-kerkelijke instanties. Daar is reeds
eerder radicaal een eind aan gekomen.
Ten tweede valt op dat er in de orde van de VPKN veel meer
landelijk geregeld wordt, getuige de twee ontworpen generale
regelingen voor de predikantstraktementen, de arbeidsvoorwaarden
en de pensioenen, zoals nu reeds in de NHK en de ELK en in
mindere mate in de GKN het geval is.
En in de derde plaats valt op dat de predikant evenals de andere
ambtsdragers wordt gekozen door de leden van de gemeente. Alleen
in gemeenten met meer dan 200 stemgerechtigde leden kan men
bepalen dat de predikant door de kerkeraad wordt gekozen.
Maar daarnaast valt op dat het hele patroon van de rechtspositie
van de predikant met vele elementen daarin overeenkomt met wat de
reglementenbundel van 1816 en daarna daarover schrijft.
De handopening, verleend door de regering, is vervangen door een
solvabiliteitsverklaring door een regionaal college (Ord. 3-6-1).
De gemeente kiest, maar de kerkeraad beroept de predikant (Ord.
3-8-1). Het systeem van de predikantsplaats is afgeschaft, maar
de inhoud van de beroepsbrief mag er niet toe leiden dat de
predikant aan de kerkeraad of aan de gemeente ondergeschikt is
(Ord. 3-8-2). Het traktement van de predikant komt gedeeltelijk
uit de kas van de gemeente en gedeeltelijk uit de kas van de
landelijke kerk (Gen. Reg. Trakt. art. 28 en art. 30). De
kerkeraad is verantwoordelijk voor de uitbetaling van het gehele
traktement (Gen. Reg. Trakt. art. 28). De beroepen predikant
ontvangt een beroepsbrief waarin omschreven staat wat de
predikant en de gemeente
|74|
elkaar verschuldigd zijn en wat de taak van de predikant in de
gemeente is (Ord. 3-8-2). Als de beroepen predikant het beroep
aanneemt doet deze daarvan schriftelijk mededeling aan de
kerkeraad die het beroep uitbracht zodat er een contractuele
relatie ontstaat (Ord. 3-8-5). Het beroep dient te worden
geapprobeerd door de gemeente en door het breed moderamen van de
classicale vergadering, waarna de bevestiging kan plaatsvinden
(Ord. 3-8-5 en 7).
De omschrijving van de taak van de predikant bevat dezelfde
elementen als we aantreffen in de beroepsbrief van 1817 (Ord.
3-11-1). Het werk van de predikant is ingekaderd in de
verantwoordelijkheid van de gehele kerkeraad (Ord. 4-4-1).
De relatie tussen de predikant en de gemeente kan worden
verbroken door het aannemen van een beroep naar een andere
gemeente, door over te gaan tot een 'andere staat des levens',
door overlijden en door ontheffing uit de werkzaamheden, door
ontheffing uit het ambt (Ord. 3-22 t/m 26) of door ontzetting uit
het ambt (Ord. 10-9-7).
Hieruit valt op te maken dat de positie van de predikant in de
gemeente in een kleine tweehonderd jaar geen fundamentele
wijziging heeft ondergaan.
Het lijkt er op dat, wanneer de kerk er voor kiest dat de
gemeente gediend wordt door een predikant waarop de gemeente kan
rekenen zonder dat de predikant aan de gemeente ondergeschikt is,
het beschreven patroon van rechten en plichten voldoet.