Harmannij, K.

Hoor en wederhoor

Genre: Literatuur, Bladartikel

|12|

 

Hoor en wederhoor

Wie zich een eerlijk oordeel wil vormen over een kwestie waar meer personen of partijen bij betrokken zijn, dienst contact te zoeken met alle betrokkenen. Zou je je beperken tot een gesprek met slechts één persoon of één partij, dan ben je al gauw bevooroordeeld. De Catechismus zegt dan ook in zondag 43 dat we niemand onverhoord mogen veroordelen. We spreken daarom wel over de eis van “hoor en wederhoor”: heb je met één van beide partijen gesproken, dan moet je dat ook met de ander doen, voordat je tot een oordeel komt. Dat is een regel die geldt voor ieder christen, en dus zeker voor ambtsdragers en voor kerkelijke vergaderingen.

Gesloten deuren

Ben ik nu bezig om een open deur in te trappen? Ik vrees van niet. Mijn ervaring — en die van anderen — is dat deze deur nogal eens behoorlijk gesloten is, en dat achter deze gesloten deuren allerlei zaken worden afgehandeld waar de meest betrokken personen niet in gekend worden.
Bekend is het voorbeeld van de ambtsdrager die door een gemeentelid op de hoogte wordt gesteld van een nare familiekwestie. Na het aanhoren van allerlei verschrikkelijke feiten is de ambtsdrager oprecht verontwaardigd: Het is toch wel heel erg wat daar onder christenen is gebeurd! Die andere familieleden behoren zich diep te schamen! Ze zijn er wel niet bij, hij heeft ze ook nog niet gesproken, maar zijn oordeel staat al vast: zij zijn de naam van christen niet meer waard. Onverhoord heeft hij hen veroordeeld.
Of een ander voorbeeld: Het schijnt wel eens te gebeuren dat een classiscommissie die een appèlzaak voorbereidt, uitvoerige gesprekken heeft met de appellant, maar niet met de aangevochten kerkenraad. Of andersom: dat de kerkenraad op de classivergadering zijn kijk op de zaak mag geven, maar dat de appellant niet persoonlijk wordt gehoord. En onverhoord wordt veroordeeld.

Met de beste bedoelingen

Buitenstaanders verbazen zich nogal eens over een dergelijke gang van zaken. Toch is het best te begrijpen. Vaak komt het voort uit het eerlijke verlangen om de dingen zorgvuldig aan te pakken en de vrede in de kerk zoveel mogelijk te bewaren. In het voorbeeld van de familiekwestie: Die andere familieleden zullen vaak in een andere wijk wonen, of zelfs in een andere gemeente. De ambtsdrager voelt zich dan al gauw onbevoegd om bij die anderen op bezoek te gaan. Hij wil zich niet indringen in de dienst van andere ambtsdragers. Bovendien wil hij graag het eigen gemeentelid in alles tot steun zijn, door aandachtig te luisteren, mee te denken en mee te praten, en hem bij te vallen in de afkeer van alle kwaad. Zijn veroordeling van die anderen is oprecht gemeend, ook al heeft hij ze zelf nog niet gesproken.

|13|

Of in het voorbeeld van de appèlzaak op de classis: Het gebeurt wel dat een appellant in zijn brief de handelwijze van zijn kerkenraad zeer zwart afschildert. Te zwart, zo is de indruk van de classis. En dus luistert men graag naar het verhaal van de kerkenraadsafgevaardigden, die de zaak wat kunnen nuanceren. De classis meent zo evenwichtiger te kunnen oordelen, ook al heeft men nu wel de kerkenraad, maar niet de bezwaarde broeder gehoord. Of in het omgekeerde geval: De classis of haar commissie kan sympathie voelen met een appellant, omdat men de indruk heeft dat hij niet opgewassen is tegen het machtige bestuurscollege van de kerkenraad. Dus wil men voor een bevredigende oplossing van de zaak deze eenzame broeder een handje helpen: Hij mag persoonlijk zijn verhaal komen doen. En men vergeet gemakkelijk dat voor een eerlijk oordeel dan toch ook het verhaal van de kerkenraad moet worden gehoord. Bovendien bestaan er op dit terrein allerlei ideeën, die soms als vanzelfsprekend worden aangenomen, maar evengoed onjuist kunnen zijn. Zoals het idee dat zorgvuldigheid gelijk staat met geslotenheid: Je moet zo weinig mogelijk mensen erin betrekken, en met zo weinig mogelijk mensen erover spreken. Als je dus al met iemand hebt overlegd die bij de zaak betrokken was, wil dat nog niet zeggen dat je het met meer personen moet doen: liever niet zelfs. Of het idee dat een kerkelijke vergadering zich niet moet bezighouden met allerlei mondelinge beweringen, maar enkel en alleen moet oordelen op grond van de schriftelijke stukken. Als daar mondelinge uitspraken bijkomen, bijvoorbeeld van de kerkenraadsafvaardiging, dan verplicht dat niet tot een gesprek met de andere betrokkenen: Zij hebben hun verhaal schriftelijk gedaan, en dat is voldoende. Soms worden zulke ideeën hardop uitgesproken; vakere nog worden ze onbewust gehanteerd. Maar in beide gevallen hebben ze een scheve oordeelsvorming tot gevolg: De ene partij is wel gehoord, de andere niet. Het lijkt me daarom geen open deur om regelmatig aandacht voor deze zaak te blijven vragen. Juist omdat het vaak met de beste bedoelingen gebeurt, is het noodzakelijk om het eigen handelen steeds kritisch te blijven bekijken. Blijf u afvragen: Heb ik alle betrokkenen recht gedaan? Ben ik niet bevooroordeeld, doordat ik wel de toelichting van de ene kant heb gehoord, maar niet die van de andere kant?
Ik zou voor mezelf niet durven beweren dat ik hierin altijd juist heb gehandeld. En ik vrees dat ik niet de enige ben.

Oordelen hoeft niet altijd

Daarom wil ik ook nog wijzen op een andere mogelijkheid, die vooral in het pastoraat van nut kan zijn. Deze mogelijkheid namelijk, dat u als ambtsdrager juist geen oordeel uitspreekt, en dus ook geen hoor en wederhoor toepast.
Want zeker in het pastoraat ben u niet meteen geroepen om een oordeel over anderen uit te spreken. Als een gemeentelid u in kennis stelt van een familiekwestie, is uw taak vooral dat u deze broeder (of zuster) advies geeft over de manier waarop hij zelf in deze zaak moet handelen.

|14|

U hoeft als ambtsdrager geen complete, onpartijdige beoordeling van de kwestie te geven. U kunt volstaan met te zeggen: ‘Als de zaken zijn zoals u zegt, dan is het de weg van Christus om zus of zo te handelen, en u daarbij op deze manier op te stellen’. Het is dus ook niet nodig dat u in zo’n geval hoor en wederhoor toepast. Zou u dat toch doen dan kan dat zelfs schadelijk werken. Want wanneer u zich zo intensief met de kwestie bemoeit, zullen beide partijen verwachten dat u ook tot een oordeel komt. Maar de partij die daarbij door u in het ongelijk wordt gesteld, zal dat niet gemakkelijk aanvaarden: Wie heeft u tot rechter over hen aangesteld? En ook de partij die van u gelijk krijgt, zal het u niet altijd gemakkelijk maken: Men verwacht dat u voortaan steeds voor hen zult blijven opkomen, dat u de zaak eventueel via de kerkenraad zult regelen, en dat u natuurlijk geen kritiek op hen hebt. Zou u nog willen vermanen, dan ketst dat af: ‘Ik dacht dat u aan mijn kant stond; laat u me nu plotseling vallen?’ Kerkelijke vergaderingen kunnen geroepen worden om in een bepaalde zaak een oordeel uit te spreken. En zij zullen dat rechtvaardig moeten doen: geen ‘hoor’ zonder ‘wederhoor’. Maar als zelfstandig bezoekend ambtsdrager hoeft u niet zo snel met een oordeel klaar te staan. En dus hoeft u ook niet altijd ‘hoor en wederhoor’ toe te passen. Dat wekt al gauw verkeerde verwachtingen. Het kan u belemmeren in uw eerste taak: deze broeder helpen om zelf een weg te vinden die voor God verantwoord is.
Toch, nog eens, voor alle duidelijkheid: Als u in zo’n situatie dus geen hoor en wederhoor toepast, behoort u ook af te zien van het uitspreken van een oordeel over anderen. Want voor een eerlijk oordeel blijft het vereist: hoor en wederhoor.


CAPITA SELECTA BIJ
Kerkorde GKv (1978) Art. 31