Kerkorde en kerkverband in kerkelijke samensprekingen
Genre: Literatuur, Bladartikel
|834|
Er is mij gevraagd vanavond iets te zeggen over de betekenis van
kerkorde en kerkverband voor het houden van samensprekingen.
Voordat ik dit doe, eerst graag een paar opmerkingen vooraf.
1. Het is zeker zinvol om ons eens in breder verband te bezinnen
op het fenomeen kerkelijke samenspreking. Op verschillende
plaatsen zijn zulke samensprekingen aan de gang. Kerkeraden en
kerkleden komen daarmee voor vragen te staan, die veelal parallel
lopen. Het is nuttig daar eens over te praten.
Ik moet wel zeggen, dat een sociaal en economisch verband nou
niet direkt de eerste instantie is, waarvan je het initiatief
daartoe verwacht. Misschien is de link met de economie wel, dat
men hier een gat in de markt heeft ontdekt. Maar zelf zou ik hier
eerder een taak zien liggen voor de deputaten kerkelijke
eenheid.
Dat zou dan in een wat andere vorm moeten dan waarin wij hier
vanavond bij elkaar zijn. Maar het laat zich denken, dat de
deputaten alle kerkeraden die in samensprekingen betrokken zijn
uitnodigt voor een besloten conferentie over alles wat er aan
zulke samensprekingen vast zit. Zulk broederlijk beraad zou m.i.
geheel in de lijn van hun opdracht liggen en voor de betrokkenen
heel vruchtbaar kunnen zijn.
2. Het is bemoedigend te constateren, dat er de laatste paar jaar
op allerlei plaatsen contacten zijn ontstaan van gereformeerde
kerkeraden met christelijke gereformeerde en Nederlands
gereformeerde.
Er is een toenemende aandacht voor elkaar. Als uit alle
gesprekken onder ons eens was geturfd hoe vaak daarin in 1989 en
1990 de woorden ‘christelijk-gereformeerd’ en ‘Nederlands
gereformeerd’ vielen in vergelijking met 1987 en 1988, dan zou er
een explosieve toename te constateren zijn. We hebben de laatste
tijd bij allerlei onderwerpen in die richting gekeken,
vergelijkingen gemaakt en verwachtingen uitgesproken.
Op de goede dingen die er zijn mogen we positief reageren en we
zullen er ijverig mee aan het werk gaan. Toch vind ik de aandacht
die aan kerkelijke eenheid onder ons momenteel besteed wordt wel
eens wat simplistisch. We moeten ons wachten voor een naïeve en
euforistische stemming. Als je maar iedere keer de
termen ‘samenspreking’ en ‘kerkelijke eenheid’ gebruikt,
kan het lijken, alsof er een soort doorbraak is gekomen en de
eenheid binnen afzienbare tijd gerealiseerd zal zijn. En de jeugd
gaat daar in kerkgang en verkering dan alvast voorschotten op
nemen! Maar intussen is daar toch echt geen substantiële grond
voor.
Ik zou niet graag willen, dat deze avond de suggestie versterkte,
alsof her en der de kerkeraden al na aan hereniging toe zijn en
het alleen nog maar een kwestie van tijd en van het vinden van de
juiste procedures is. Dan zijn we prematuur bezig. Want
kerkelijke gescheidenheid komt heus niet van niets. Er zijn wel
degelijk fundamentele verschillen. Het gesprek daarover aangaan
is één en we mogen er dankbaar voor zijn. Maar ze oplossen is
toch echt wel vers twee. Vaak een haal lang vers. Ik zeg dat niet
in een negatieve en afwerende geest, maar om te voorkómen, dat we
de inhoudelijke zaken niet meer voldoende gewicht geven, omdat
kerkelijke eenheid ons zo lief is.
3. We praten vanavond vooral over aanpak, werkwijze en procedures
bij samensprekingen. Dat is niet onbelangrijk, maar het is wel
werk van het tweede niveau. Primair is en blijft het
inhoudelijke. Wat wij hier in deze bijeenkomst doen is praten
over hulplijntjes, meer niet. Daarvoor geef ik een paar
kanttekeningen.
Om de zaken wat overzichtelijker te maken wil ik even
onderscheiden in vier fasen, die ik heb afgekeken van ‘Samen op
Weg’, namelijk:
1. overleg (wat wij ‘samenspreking’ noemen);
2. samenwerking (bv. kanselruil, gezamenlijke diensten);
3. federatie (geïntegreerd samenleven zonder volledige
ineensmelting);
4. vereniging (ook kerkverbandelijk).
In elk van die fasen hebben kerkorde en kerkverband hun eigen
betekenis.
Wat is de betekenis van kerkorde en kerkverband in de fase van de samenspreking? Het eerste aspekt dat hier van belang is, is het omgaan met verschillen in kerkorde.
Wil je weten wat een gereformeerd en verantwoord kerkelijk leven is, dan moet je niet alleen de Heilige Schrift en de belijdenissen lezen, maar ook de kerkorde. In die zin speelt de inhoud van de kerkorde altijd een zekere rol bij samensprekingen. Het is bepaald niet onverschillig, wat voor kerkrecht er in de kerk geldt!
Het kan zijn, dat er tussen twee kerken belangrijke verschillen zijn in de opvattingen over kerkorde en kerkverband. Dat geldt zoals ieder weet met name tussen de
|835|
NGK en onze kerken. Kerkorde en kerkverband krijgen dan een
plaats onder de gespreksthema’s. Het ‘Akkoord van kerkelijk
samenleven’ (AKS) van de NGK is een kerkorde met
independentistische accenten:
- het kerkverband staat in het AKS achteraan;
- bij verschil over de leer moet een predikant een nadere
verklaring van zijn gevoelen geven ‘ten genoegen van zijn
kerkeraad’ (art. 17);
- er is geen binding aan liturgische formulieren (art. 21,
24);
- besluiten van meerdere vergaderingen moeten nog door de
plaatselijke kerk bekrachtigd worden en mogen eventueel niet
uitgevoerd worden in verband met het welzijn van de gemeente
(art. 34);
- kerkvisitatie is niet verplicht (art. 37);
- je kunt tot het NGK-kerkverband behoren zonder de plicht om je
aan de besluiten te houden (preambule).
Over deze verschillen zal in de samensprekingen diep doorgepraat moeten worden. Eenwording zonder een goede consensus is onmogelijk. De eenheid is immers juist op die punten destijds stukgebroken en zou daar ook vandaag weer op stukbreken.
Met de CGK hebben we — althans op papier — nauwelijks verschillen
op het punt van de kerkorde. Zij hebben een afgeleide versie van
de DKO, net als wij. De paar verschillen die er zijn, zijn niet
van principiële aard, zoals:
- doopgetuigen: kinderen van wie de ouders niet, maar wel (een
van) de grootouders leden van de gemeente zijn, kunnen gedoopt
worden, indien de grootouders zich met het opzicht over de
opvoeding willen belasten. Onze kerken hebben in de vijftiger
jaren deze mogelijkheid afgesneden;
- tucht over doopleden: de CGK kennen hier drie afkondigingen.
Onze generale synode van Leeuwarden 1990 heeft juist besloten te
blijven bij één afkondiging.
Nu zijn er natuurlijk in onze kerkorde bepaalde schriftuurlijke principes voor het kerkelijk leven uitgewerkt, die door ons niet prijsgegeven mogen worden. Ik denk aan wat er bepaald is over de ambten, de ondertekening van de confessie en de tucht.
Maar er staan zeker in de kerkorde ook dingen, die opgeefbaar zijn, zoals de frequentie van meerdere vergaderingen of de procedure voor tucht over doopleden. Elk detail van de kerkorde is immers nog niet een gebod van Godswege.
Ik herinner hier aan art. 47 KO, de laatste zin: ‘Op ondergeschikte punten van kerkorde en kerkelijke praktijk zullen buitenlandse kerken niet veroordeeld worden.’ Voor het binnenland ligt dat wel in zoverre anders, dat je voor een dagelijks samenleven altijd meer overeenstemming in regelgeving nodig hebt dan voor betrekkelijk losse internationale contacten. Maar het principe van artikel 47 kan ons verder helpen: van ondergeschikte punten mogen we geen struikelblok voor kerkelijk samenleven maken.
In de tweede plaats iets over kerkrechtelijke voorschriften voor samenspreking.
Er zijn in de kerkorde geen regels opgenomen voor samensprekingen met andere kerken. Ook zijn er bij mijn weten geen besluiten van generale synodes over hoe je zulke samensprekingen moet voeren.
Toch is er uit ons kerkrecht wel een en ander over te zeggen. Ik
noem twee basisprincipes:
1. De gemeente moet door de kerkeraad goed over een en ander
worden geïnformeerd. Je werkt immers aan op — vooral — de
aanvaarding van elkaars leden en predikanten. En voor dat
aanvaarden van leden en ambtsdragers is in het gereformeerde
kerkrecht altijd de approbatie van de gemeente nodig. Wil je te
zijner tijd die approbatie krijgen, dan moet je op tijd beginnen
met de gemeente te informeren. Dat is trouwens ook noodzakelijk
met het oog op meeleven en gebed.
2. En een tweede is: de betrokkenheid van het kerkverband. Onze
dominees en attesten (om maar weer het voornaamste te noemen)
fungeren kerkverbandelijk. Dus is het zaak om ook de zusterkerken
in deze eerste fase summier te informeren. Ik kom op de rol van
het kerkverband straks nog terug.
Er is gevraagd naar de verhouding tussen landelijke en plaatselijke samensprekingen. Daarover het volgende.
Het zou niet goed zijn om samensprekingen te beperken tot een van beide niveaus. En te zeggen: ‘we doen het daar wel’. We zijn immers allebei: pláátselijke kerk èn kerken-in-kerkverband. Langs beide lijnen moeten we m.i. bezig blijven. Ze kunnen positief op elkaar inwerken, stimuleren, corrigerend en aanvullend.
Er moet dan wel een goede afstemming zijn. Daarbij denk ik
aan:
- Goede informatie, bijvoorbeeld van deputaten voor
samensprekingen met de CGK naar de kerken toe; die is er één keer
per drie jaar, maar het zou goed zijn als het vaker kon
gebeuren.
- Goede communicatie met deputaten kerkelijke eenheid, om
vergelijking van gespreksthema’s en documenten mogelijk te maken
en advies over procedures en formuleringen in te winnen.
- Het kan ook helpen, wanneer deze dingen in de pers en via
bijvoorbeeld de predikantenvereniging besproken worden.
- vooral de classis is hier belangrijk. Daarom nog iets meer over
het kerkverband.
Als risiko wordt wel genoemd, dat plaatselijke en landelijke aktiviteiten uit de pas raken. Dat kan zowel temporeel als materieel.
Temporeel gezien zal het dikwijls gebeuren, dat men plaatselijk overeenstemming bereikt, terwijl men landelijk nog niet klaar is. Denk aan de gecombineerde gemeenten van CGK en NGK in Lelystad, Almere en Nieuwegein. Andersom kan het ook. Zie maar de geschiedenis
|836|
van 1892 en volgende jaren: landelijk, provinciaal en classicaal was men verenigd, maar plaatselijk bleven soms nog jarenlang ‘A’ en ‘B’ naast elkaar bestaan. Zo’n verschil in tijd en tempo is onvermijdelijk en helemaal niet erg.
Maar je kunt ook materieel uit de pas raken. Mag dat? Ik zou zeggen: van plaats tot plaats kunnen er wel wat verschillende accenten en formuleringen zijn. Maar inhoudelijk mogen er geen relevante verschillen zijn.
Daarom is het m.i. goed, dat men wanneer men ergens een akkoord over bereikt, dat ter beoordeling en voor advies voorlegt aan de classis. Een goede tussenstap zou zijn: voorleggen aan deputaten eenheid.
Er bestaat bij mijn weten geen regel, dat gezamenlijke verklaringen met andere kerken eerst ter bekrachtiging aan de classis móeten worden voorgelegd, voordat ze definitief en publiek gemaakt mogen worden. Maar zo’n regel zou wel wijs zijn en hij zou er wat mij betreft best mogen komen. En zelfs al is die regel er niet, dan doen kerkeraden er toch goed aan om uit eigen beweging er het advies van hun classis over te vragen.
Dat kan dienen als bescherming tegen verkeerde compromissen en formuleringen en ook voorkomen, dat kerkeraden tegen elkaar uitgespeeld worden op de manier van: ‘Zie je wel, kerkeraad A is hier soepeler dan kerkeraad B!’ We hebben onze kerkverbandelijke vergaderingen met het oog op meer wijsheid en een objektieve toetsing. Het kerkverband is er niet om elkaar last te bezorgen en te bevitten, maar het heeft heilzame betekenis, tot bescherming van de gemeente en om de heerschappij van de Here Christus en van zijn Woord te bevorderen.
Daarbij zal dit dan het overal heersende criterium moeten zijn: niet dat we met het moderne oecumenisme of met de opinie van de meerderheid van de gemeente of met het oordeel van de deputaten of van de classis in de pas lopen, maar uiteindelijk: dat we bewaard worden bij het Wóórd en in de pas blijven met onze Here Christus!
Vraagstelling: Wat is de betekenis van kerkorde en kerkverband in de fase van de samenwerking?
Het antwoord daarop is voor een belangrijk deel met het voorgaande al gegeven. Ik kan hier dus kort zijn.
Als er plaatselijk overeenstemming komt en erkenning dat er geen
verschillen meer zijn, die kerkelijke eenwording verbieden, dan
is er een en ander alvast gezamenlijk te doen:
- kanselruil;
- wederzijdse openstelling van het avondmaal;
- af en toe gemeenschappelijke diensten;
- samenwerking in de catechese;
- idem in de bijbelstudie-verenigingen;
- hospiteren bij elkaars classis.
Eigenlijk is men hier al de beslissende wissel overgegaan: het wederzijds openstellen van kansel en avondmaalstafel.
Daarvoor zijn wel regelingen nodig. En het kerkverband moet die goedkeuren. Zo is het ook in de CGK geregeld: instemming van de gemeente, maar ook van de classis met inschakeling van deputaten ad art. 49 KO van de particuliere synode.
Een nog verder gaand stadium is: een federatie. Twee gemeenten in verschillende kerkverbanden kunnen tot feitelijke integratie komen, terwijl men in het landelijk kerkverband nog niet zo ver is. Dat wordt dan een combi-gemeente. Zo is de situatie in de al genoemde gemeenten in Lelystad, Almere en Nieuwegein. Ook voor zo’n federatie geldt uiteraard, dat er instemming moet zijn van de gemeente en van het kerkverband.
In de praktijk functioneert men dan volledig als één gemeente, maar formeel bestaan er nog twee gemeenten. Er is een gescheiden ledenadministratie: ieder die binnenkomt moet kiezen, of hij als Nederlands-gereformeerd of christelijk-gereformeerd genoteerd wil staan. Je bent dan zodanig gecombineerd dat je nog uit elkaar kunt. En je maakt een notariële akte over eventuele verdeling van de kerkelijke goederen wanneer de federatie onverhoopt zou stuklopen.
In zo’n situatie zijn ook goede afspraken nodig over met
name:
- afvaardiging naar de classis;
- zich houden aan de kerkorde en de besluiten van beide
kerkverbanden — hoe doe je dat als ze niet parallel lopen?
- besluitvorming in de kerkeraad;
- verkiezing, beroeping en bevoegdheid van ambtsdragers;
- tuchtoefening over leden en ambtsdragers;
- appèlrecht;
- financieel beheer en afdracht van quota in de beide
kerkverbanden;
- welk kerkboek gebruik je?
Daar zitten natuurlijk wel wat haken en ogen aan. Maar als je het in de grote en primaire stukken van het kerkzijn eens bent, zul je in de secundaire zaken ook wel tot een akkoord komen.
Hereniging, dat is het mooiste! Daar werk je uiteindelijk naar toe en daar bid je voor.
En natuurlijk, dan speelt de kerkorde een belangrijke rol. Je zult elkaar niet de eigen kerkorde kunnen opleggen. Misschien moet je samen wel een nieuwe kerkorde formuleren vanuit de bestaande gereformeerde basisprincipes. En dan zul je wellicht hier en daar wel eens iets moeten accepteren, waar je het niet mee eens bent, waar je je misschien in alle ronden van bespreking tegen hebt verzet, maar wat toch uiteindelijk geen kerkscheidende faktor mag zijn.
Dat geldt ook voor allerlei in beide kerken bestaande synode-uitspraken. Na de Vereniging van 1892 is er een klein deputaatschap benoemd om alle kerkrechtelijke
|837|
afspraken van afgescheidenen en dolerenden te harmoniseren. Ze hebben ze bekeken en de oorspronkelijke 200 bepalingen teruggebracht tot 40. Voor de verenigde synode van 1893 was dit nog niet genoeg: die bracht de bestaande terug tot 12 en voegde er enkele nieuwe aan toe.
Zo zal het ook vandaag nog kunnen. En dit onderdeel van hereniging zal zeker niet het moeilijkste zijn!
En dan wat het kerkverband betreft: in 1892 was de vereniging primair kerkverbandelijk. De kerken waren verenigd op classicaal niveau, de classes werden in elkaar geschoven, terwijl nog in 113 van de ± 640 plaatsen een A- en een B-kerk naast elkaar bleven bestaan. Na een jaar of zes waren in meer dan de helft van de gevallen A en B één geworden. Zo kan het kennelijk ook: dat het samengebracht zijn in één kerkverband je helpt om uiteindelijk ook plaatselijk tot samensmelting te komen.
Wat voor doel moeten we ons stellen bij het houden van kerkelijke samensprekingen? De een zegt: je moet een doel kiezen dat niet te ver weg ligt. Je zou je voorlopig kunnen beperken tot nadere kennismaking. En dat kun je dan doen door periodieke ontmoetingen van de kerkeraden, door af en toe eens een gemeenschappelijke gemeente-avond, door uitwisseling van kerkblad-artikelen en dergelijke.
Een ander zegt: je moet van het begin af aan streven naar een volledige kerkelijke eenwording en niets minder dan dat. Dáár moet je steeds op aankoersen.
Wanneer we deze beide benaderingen overwegen, dan is geen van beide echt bevredigend. De eerste heeft het risiko van vrijblijvendheid, waarbij ontmoetingen en uitwisselingen een surrogaat worden voor de echte kerkelijke eenheid. Maar bij de tweede benadering loop je het gevaar, dat je elkaar gaat overvragen en te weinig ruimte laat voor tolerabele verschillen.
Wat moet onze doelstelling dan wel zijn? Ik zou willen pleiten
voor een concentratie op de kern van het kerkzijn: de bediening
van Gods Woord en van de sacramenten. De grote vragen, die je
steeds aan elkaar moet stellen zijn deze:
- kunnen wij uw predikanten toelaten op onze preekstoelen en wilt
u onze predikanten toelaten op die van u?
- willen wij uw gemeenteleden toelaten aan onze avondmaalstafel
en kunt u dat doen met die van ons?
Dan zijn er nog een heleboel dingen te bedenken, waarin je verschilt en waarin je naar elkaar moet toegroeien. Volledige eenwording en samensmelting kan dan nog veel tijd kosten. Maar principieel is de eenheid bereikt, zodra je op die twee genoemde vragen tegen elkaar ‘ja’ hebt gezegd!
Het gaat immers bij kerkelijke eenheid om niets anders dan de gemeenschap van Woord en sacramenten. Dáár vallen de beslissingen. De kansels naar elkaar open en de avondmaalstafels naar elkaar open — dat is het hart van de zaak! Dáár zal dus ook altijd de doelstelling moeten liggen: dat je nagaat, of je tot die wederzijdse openstelling bereid bent en kunt overgaan.
Samenspreking, samenwerking, federatie, hereniging — het is een lange weg. Er komen allerlei praktische en procedurele vragen bij aan de orde. ‘Hulplijnen’ heb ik ze in het begin van mijn inleiding genoemd. Het is goed daar eens over te spreken. Als we ons maar realiseren, dat samenspreking niet allereerst een zaak van techniek en methodiek is, maar van geloof en gebed! Van Gods genade blijven we afhankelijk!
Tekst van een inleiding, gehouden op een studie-avond van het G.S.E.V. over ‘Kerkelijk samenspreken: hoe gaat dat in zijn werk?’ op 14 juni 1991 te Amersfoort. Naar aanleiding van de in de discussie gestelde vragen heb ik de tekst hier en daar iets gewijzigd en uitgebreid.