De kerkelijke positie van gereformeerden in de verstrooiing (IV) (Slot)
Genre: Literatuur, Bladartikel
|97|
Als je als ‘verstrooide gereformeerde’ in het buitenland terecht komt, heb je bij het zoeken naar een verantwoorde kerkelijke positie verschillende mogelijkheden. Je kunt je kritisch sympathiek aansluiten bij een gemeente van niet-gereformeerde belijdenis. Je kunt ook meer op een afstand blijven en slechts als gast in een inheemse gemeente meeleven. In sommige situaties zul je ertoe over moeten gaan om een kleine huisgemeente van buitenlanders te vormen. Daarover ging het in het vorige artikel.
Maar wanneer je — zoals door mij bepleit — gedurende de tijd van je verblijf in het buitenland geen lid bent van een Nederlandse gemeente, wat is dan je kerkelijke positie als je hier op verlof bent? Mag je hier dan avondmaal vieren? Kan eventueel een kindje uit je gezin hier gedoopt worden? Het is mede vanwege deze aspekten, dat werkers in het buitenland graag toch in Nederland kerklid willen blijven. Dan kun je tijdens je verlof zo weer aanschikken in de vertrouwde omgeving.
Ik begrijp die wens, maar zou toch willen vasthouden aan het beëindigen van het lid zijn van de Nederlandse gemeente bij vertrek naar het buitenland. Levert dat bij een verlof dan geen problemen op? Dat hoeft helemaal niet, als de kerkeraden en de buitenlanders de juiste handelwijze maar kennen.
Wanneer een verlofganger in Nederland komt, zal die zich melden bij de kerk waar hij verblijf houdt. Als regel zal dat de kerk zijn van waar uit hij destijds vertrok, maar het kan ook een andere zijn. De ambtsdragers van zo’n gemeente zullen — als het goed is — graag het een en ander horen van zijn kerkelijke ervaringen in het buitenland. Ook als de betrokkene officieel geen lid van de Nederlandse gemeente is. Een goed pastoraal contact in de verlofperiode mag niet afhankelijk zijn van ‘de kaartenbak’! Als de Here zo’n broeder of zuster op onze weg plaatst, hebben we tegenover hem of haar zeker een bijzondere taak.
De verlofganger doet er dan goed aan om al bij het begin van het
verblijf hier toestemming te vragen om het avondmaal mee te mogen
vieren. Op dat moment neemt hij kerkrechtelijk gezien eenzelfde
positie in als een buitenlandse gast uit een
niet-corresponderende kerk. Zulke gasten kunnen naar geldend
gereformeerd kerkrecht door de kerkeraad worden toegelaten,
wanneer ze voldoen aan de volgende voorwaarden:
1. dat ze in de gemeente waartoe ze behoren zijn toegelaten tot
het avondmaal;
2. dat ze met ons overeenstemmen in de ‘grondstukken’ van de
christelijke religie;
3. dat ze onberispelijk van levenswandel zijn;
4. dat ze voor de tijd van hun verblijf hier zich onderwerpen aan
het toezicht van de gereformeerde kerkeraad.1
Wanneer de kerkeraad zich door middel van een gesprek met enkele ambtsdragers ervan verzekerd heeft, dat de broeder of zuster aan de gestelde voorwaarden voldoet, kan hij hem/haar als gast toelaten.
Aan de gemeente wordt dan meegedeeld, dat N.N. voor de tijd van zijn/haar verlof als gast in het midden van de gemeente zal verblijven en tot deelneming aan het avondmaal gerechtigd zal zijn. Daar kan een opwekking aan verbonden worden om de betrokkene hartelijk te ontvangen en met hem/haar mee te leven!
Het is duidelijk, dat deze procedure in de praktijk meestal heel eenvoudig zal verlopen. Zeker wanneer er tussen de verlofganger en de gemeente een goede band is blijven bestaan, zal een kerkeraad geen uitvoerige gesprekken nodig achten om hem/haar als gast aan het avondmaal toe te laten.
Het laten dopen van een kindje of het verkrijgen van kerkelijke huwelijksbevestiging zal op een parallelle manier geregeld moeten worden.
Het bovenstaande betekent niet, dat een kerkeraad zo maar in alle gevallen iemand als gast moet toelaten, die ooit vanuit een Gereformeerde Kerk naar het buitenland vertrokken is. Het is mogelijk, dat er bij iemand tijdens het verblijf
1 Deze criteria zijn af te leiden uit een besluit van de generale synode Leeuwarden 1920, Acta art. 25, o.a. afgedrukt in: H. Bouma ed., Kerkorde van de Gereformeerde Kerken in Nederland (Groningen 1983) III-Art.61-1. Ze komen overeen met wat meer dan eens door F.L. Rutgers is geadviseerd. Zie Rutgers, Kerkelijke adviezen II (Kampen 1922), 159-166, 184-191.
|98|
in het buitenland een negatieve ontwikkeling heeft plaatsgehad. Dat kan betrekking hebben zowel op de schriftuurlijke leer en belijdenis als op de levenswandel. In zo’n situatie is het denkbaar, dat de kerkeraad op goede gronden de toelating weigert.
Wanneer een buitenlandganger na verloop van tijd terugkomt in het vaderland, zitten daar uiteraard ook kerkelijke kanten aan. Hij kan zich met (een kopie van) het destijds verstrekte ‘buitenlands attest’ en zo mogelijk ook met een positief attest van de gemeente waarin hij ginds heeft meegeleefd, melden bij een Nederlandse kerkeraad.
In principe kan dit elke willekeurige kerkeraad zijn. Maar in de praktijk kan het goed zijn — omdat een binnenkomst vanuit een niet-corresponderende kerk nog wel eens stroef verloopt — dat men zich in eerste instantie meldt bij de gemeente, waar men het best bekend is. Die was destijds de uitvalsbasis, die wordt dan ook weer de invalspoort. Vertrekt men vervolgens naar een andere gemeente ergens in Nederland, dan krijgt men uiteraard een gewoon attest mee.
Het als lid aanvaarden van degene die uit de ‘verstrooiing’ naar Nederland terugkeert, gebeurt kerkrechtelijk gesproken op dezelfde wijze als de toelating van anderen uit een kerk waarmee we niet in kerkelijke gemeenschap leven. Het uitgangspunt daarvoor ligt in art. 60 KO: je wordt toegelaten tot het avondmaal wanneer je belijdenis van je geloof hebt gedaan naar de gereformeerde leer en wanneer je godvrezend leeft.
Een gesprek met een delegatie van de kerkeraad daarover hoeft en mag niet in een sfeer van kritiek en wantrouwen te verlopen. Maar men mag er wel serieus over doorpraten, of de broeder/zuster nog steeds van harte gelooft en instemt met de leer van Gods Woord, zoals die in onze belijdenisgeschriften is samengevat. En men mag ook vragen naar een godvrezende levenswandel. Daar kan immers door het verblijf in het buitenland wel degelijk verandering in gekomen zijn!
Wanneer het gesprek positief verloopt, wordt aan de gemeente de terugkeer en toelating op een passende wijze meegedeeld. En ook hier geldt weer: hoe nauwer de band in de voorbije jaren is geweest, des te eenvoudiger verloopt deze terugkeer in de gemeente.
Regelmatig zijn er onder ons mensen als ‘Teun’ en ‘Maaike’, die de grote stap doen naar een werkplek in het buitenland. Het is van belang, dat we verantwoord en eensgezind hun kerkelijke positie regelen en daarbij wrijvingen en frustraties voorkomen. Als we niet door onderling gesprek tot een goed en uniform beleid kunnen komen, dan verdient het aanbeveling, dat de kerken op een generale synode eens enkele richtlijnen voor dit soort situaties vaststellen.
Daarnaast is het nodig, dat we in onze kerken met zulke ‘verstrooide’ broeders en zusters hartelijk meeleven en hen in onze voorbede niet vergeten. We weten ons immers verbonden in de ene Here, wiens Woord en Geest wereldwijd werkzaam en krachtig zijn! Zoals onze belijdenis zegt (NGB art. 27): wel verbreid en verstrooid over de hele wereld, maar toch met hart en wil samengevoegd en verenigd in eenzelfde Geest, door de kracht van het geloof.