De kerkelijke positie van gereformeerden in de verstrooiing (III)
Genre: Literatuur, Bladartikel
|80|
Wanneer gereformeerde kerkleden met het oog op hun werk ergens in de wereld in de verstrooiing terechtkomen, moet er aan hun lidmaatschap in de Nederlandse kerk een einde komen. Ze vertrekken met een ‘open attest’ en moeten zelf in hun nieuwe woonplaats een goede kerkelijke weg zien te vinden. Daarover ging het in de beide vorige artikelen. In dit artikel willen we daar verder over doorpraten: wat is die ‘goede kerkelijke weg’?
Er zijn boeiende verhalen te vertellen over de kerkelijke ontdekkingen, die verstrooide gereformeerden in het buitenland zo al kunnen doen. Wie naar Heidelberg gaat voor een paar jaar studie aan de universiteit komt in een heel andere wereld terecht dan wie in Honduras gaat werken voor een landbouwprojekt. Broeders en zusters onder ons, die er een aantal jaren buitenland op hebben zitten, kunnen heel belangwekkende dingen vertellen over het kerkelijk leven dat ze er aantroffen en hoe ze daarin hun eigen weg hebben gevonden. Wie eens zo’n verhaal wil lezen, kan terecht in De Reformatie van oktober en november 1985.1
Maar zo’n verhaal kun je uiteraard alleen vertellen, wanneer je in je buitenlandse situatie niet met je cassettebandjes tevreden bent geweest, maar aktief naar een schriftuurlijk kerkelijk leven op zoek bent gegaan. Iedere gereformeerde in de verstrooiing moet zijn/haar eigen kerkelijke weg vinden.
Iemand die zich in het buitenland vestigt, vraagt zich als het goed is altijd af: op welke wijze kan ik mij hier het beste voegen onder de bediening van het evangelie en van de sacramenten? Welke ‘coetus’ past in deze omstandigheden het beste bij Christus’ ‘congregatie’?2 Dat vergt onderzoek van de gemeenten die er in je omgeving zijn. Het is goed wanneer de ambtsdragers van de ‘thuiskerk’ daarbij behulpzaam zijn. Door middel van correspondentie en het opsturen van preekbandjes en officiële stukken van een buitenlandse gemeente kunnen ze desgewenst helpen om de relevante punten van leer en kerkregering op een rij te zetten, de achtergronden van de betreffende denominatie uit te zoeken en zo mee te werken aan een verantwoorde beeldvorming.
Je komt daarbij ongetwijfeld voor allerlei vragen te staan.
Een eerste vraag is wel: heeft het zin om mee te gaan doen in een gemeente, waar je toch maar tijdelijk (bv. tussen de 1 en 4 jaar) bent? Het antwoord daarop kan, dunkt me, kort zijn: altijd doen! Wie ‘kerk’ zegt, zegt tegelijk ook ‘gemeenschap der heiligen’. De Here vraagt van je om naar vermogen die gemeenschap dagelijks te beoefenen met de christenen die er in je eigen omgeving zijn. Dat is voor jezelf goed en nodig, maar je kunt er anderen ook mee tot zegen zijn. Je zult er zeker wel behoefte aan hebben om regelmatig een Nederlandse preek te horen. Maar laat dat dan een aanvulling zijn bij het plaatselijk kerkelijk leven. Het plaatselijk en dagelijks als christen-in-gemeenschap functioneren dient mijns inziens een grote prioriteit te hebben.
Een tweede vraag: is het wel verantwoord om je aan te sluiten bij een gemeente, die niet — op een of andere manier — gereformeerd is? Bij deze vraag moeten we ons wel realiseren, dat er op de meeste plaatsen in Thailand of Lagos of Venezuela eenvoudig geen kerken van gereformeerde origine zijn. Gods weg met die landen en volken is een heel andere geweest dan zijn weg met Nederland. Onze ontwikkelingswerkers, diplomaten en Shell-technici komen in aanraking met gemeenten met een zeer verschillende achtergrond: anglicaans, luthers, moravisch, methodistisch of evangelisch, om maar iets te noemen. Die gemeenten hebben geen drie formulieren van eenheid, geen binding aan de belijdenis, geen gereformeerd kerkrecht, geen streng toelatingsbeleid en nog zoveel meer wat voor ons vanzelfsprekend bij het kerk-zijn hoort. Er kunnen ook binnen één kerkverband grote plaatselijke verschillen zijn in leer en leven.
Toch kun je je er dunkt me in bepaalde gevallen wel degelijk bij aansluiten. Wie Gods leiding in
|81|
de kerkhistorie van ieder land eerbiedigt, zal als immigrant altijd willen aanknopen en aansluiten bij het bestaande, bij wat er door Gods Woord en Geest al is gewerkt. Dat zal geen kritiekloze aansluiting kunnen zijn — daarover straks nog meer —, maar het gaat niet aan om zulke gemeenschappen maar zo links te laten liggen.
Daarmee komt uiteraard een derde vraag op ons af: hoe beoordelen we, of het verantwoord is om ons bij een plaatselijke gemeente aan te sluiten? Je kunt uiteraard niet onder het motto ‘aansluiting bij het bestaande’ lid worden van een rooms-katholieke kerk, als die ter plekke de enige is. Daar zal onder ons wel geen verschil van mening over bestaan. Maar als het gaat om een protestantse gemeente van welke signatuur dan ook, dan ligt het gecompliceerder. We moeten daar maar niet een casuïstiek voor proberen te ontwikkelen, bijvoorbeeld in de trant van: methodistisch mag nog wel, maar evangelisch niet meer.
Wel lijkt me in het algemeen de volgende vuistregel hanteerbaar: je kunt lid worden van een gemeente, als er de fundamentele stukken van de christelijke leer trouw worden verkondigd, als ze aanspreekbaar is op het Woord van God en zich daarnaar wil richten en als je er (met je gezin) zonder ‘schade aan je ziel’ de kerkdiensten kunt bezoeken. Anders gezegd: aansluiting is verantwoord, zolang er geen dringende noodzaak is om een ‘huisgemeente’ te vormen ofwel ‘op jezelf te blijven’. Want dat zal toch het alternatief zijn! Een alternatief dat evenzeer nadelen heeft en geestelijke schade kan veroorzaken en aan onze roeping van Godswege tekort kan doen als het zich voegen bij een plaatselijke niet-gereformeerde kerk!
Voegt men zich nu als lid bij zo’n gemeente, die zich niet in alle opzichten houdt aan de leer van de Schrift, dan vraagt dat om verdere aktiviteit. Ieder moet op een positieve manier zijn roeping inzake de kerk nakomen.
Neem bijvoorbeeld een zogeheten ‘evangelische gemeente’ in een stad ergens in Zuidoost-Azië. Vergeleken met wat daar verder aan christendom is in zo’n stad, kan het een gemeente zijn die er ver boven uit steekt in trouw aan de Here en aan zijn Woord. Alleen heeft men er bezwaren tegen de kinderdoop. Bezwaren overigens tegen een geheel andere achtergrond dan bij de baptisten in Nederland. Bezwaren ook, die niet tot echte bestrijding van de kinderdoop leiden. Moet je je dan van zo’n gemeente distantiëren? Ik geloof het niet. Er kunnen zulke evangelische gemeenten zijn — in verschillende opzichten anders van karakter dan wat in Nederland ‘evangelisch’ heet — waar een gereformeerd mens mijns inziens met een goed geweten kan kerkgaan en avondmaal vieren. En hetzelfde geldt van een moravische, een methodistische of een lutherse gemeente.3
Maar dan moet er gelijk wel het een en ander bij gezegd worden over de wijze waarop we in zo’n gemeente meedoen. Neem bijvoorbeeld zo’n evangelische gemeente. Daar moet men wel weten van onze bezwaren op het punt van de doop, zodat men ons avondmaal vieren niet als een eindpunt van de discussie, als een capitulatie of als een relativeren van het verschilpunt gaat beschouwen. Zonder scherpslijperij moeten we de kwestie van bijvoorbeeld de kinderdoop aan de orde stellen en houden. Op schriftuurlijke gronden en zonder hoogmoed en betweterij zullen we de gemeente tot reformatie op dit punt mogen opwekken. Tenslotte is de verwerping van de kinderdoop geen klein punt en ook geen op zichzelf staande dwaling!
Daarbij moeten we niet het idee hebben, dat wij, die in zo’n stad een paar jaar komen wonen, in de tijd van ons verblijf daar de gemeente wel eens even tot andere gedachten zullen brengen. Het tijdelijke van ons behoren tot de gemeente noopt tot een zekere terughoudendheid en tot bescheidenheid. En het zal zaak zijn om in de discussies vóór alle dingen de Schriften te laten spreken. Dat vraagt studie van en inzicht in Gods Woord en de gereformeerde belijdenis. Dat wordt hard werken!
Tegelijkertijd zal het dikwijls nodig zijn ons te wapenen tegen verkeerde invloeden die ons in zo’n situatie bedreigen. We moeten daar niet dramatisch over doen. Verkeerde invloeden ondergaan we ook in Nederland wel. Maar het is altijd goed om het nodige tegengif te gebruiken. Wie met zijn gezin een aantal jaren veel in ‘evangelische’ kringen verkeert, zal de evangelische richting goed moeten bestuderen en de fouten en gevaren ervan moeten kennen. Die zal ook in eigen gezin extra waakzaam moeten zijn, dat de schriftuurlijke verbondsleer niet zoekraakt. En de ‘thuiskerk’ zal zich verplicht moeten weten hen in dit alles zoveel mogelijk te steunen.
Onder condities als hierboven omschreven kan een zich tijdelijk aansluiten bij en avondmaal vieren in een niet-gereformeerde gemeente mijns inziens dikwijls voor God en mensen verantwoord zijn.
Uiteraard is er een tussenoplossing denkbaar. Dan sluit je je bij bijvoorbeeld een van oorsprong anglicaanse gemeente niet aan, maar je trekt je er ook niet geheel uit terug en gaat niet over tot de vorming van een huisgemeente. Je neemt dan in die gemeente een soort gast-positie in. Je bezoekt de diensten wel. maar viert er geen avondmaal vanwege de bezwaren die je
|82|
hebt. Een optimale situatie is nu eenmaal niet bereikbaar. Lid worden is niet verantwoord. Maar je volledig distantiëren is ook geen bevredigende oplossing.
In veel gevallen kiezen gereformeerden in het buitenland in de praktijk dit als gedragslijn. Misschien wel vaker dan nodig is. Meer dan eens hoor je bijvoorbeeld van ontwikkelingswerkers tijdens een verlofperiode, dat ze zoveel mogelijk in een inlandse gemeente meeleven, maar er geen avondmaal vieren. Het blijkt echter heel moeilijk om tegenover de christenen ginds uit te leggen, waarom ze zich dan juist bij dat avondmaal — het hoogfeest van de gemeenschap der heiligen! — afzijdig houden.
Of iemand er goed aan doet om zo’n gedistantieerde relatie te onderhouden, is van geval tot geval te beoordelen. We kunnen daar nooit sluitende regels voor geven. Ieder zal in geloof en christelijke wijsheid zijn beslissingen moeten nemen.
Wel is het goed om aan de ene kant te beseffen, dat het al of niet avondmaal vieren beslissend is voor het tot een gemeente behoren. Avondmaalsvieringen zijn niet ‘los verkrijgbaar’. Je kunt dus niet weigeren lid van een gemeente te worden en er dan tegelijk wel af en toe het avondmaal vieren.
En het is goed om aan de andere kant ook te bedenken, dat het samen vieren van het avondmaal niet van een totaal andere en veel hogere orde is dan het samen naar een preek luisteren en zingen en bidden en gemeenschap oefenen. Als je in de praktijk gewoon in dat alles meedoet in een gemeente, trek je mijns inziens de zaken scheef, als je ineens bij het avondmaal je terugtrekt. Dan laad je minstens de schijn op je van heiliger en zuiverder te willen zijn dan je medechristenen.
Er kan een situatie zijn, dat aansluiting bij een plaatselijke gemeente beslist onmogelijk is of wordt, nl. wanneer er grove dwalingen worden verkondigd en de betreffende gemeente weigert zich daarvan te bekeren. En uiteraard wanneer als gevolg daarvan het geloof van een gereformeerd mens er schade zou kunnen lijden. Het kan ook zijn, dat er vanwege een hoge taalbarrière geen werkelijke kerkelijke gemeenschap mogelijk is. Dan heeft men geen andere keus dan zich als huisgemeente te formeren en zo mogelijk ook contact te zoeken met andere Schriftgetrouwe christenen in die regio. Het zou kunnen komen tot een Engelstalige ‘internationale’ huisgemeente. Maar het kan ook zijn, dat de huisgemeente beperkt blijft tot enkele Nederlanders of tot maar één gezin.
Van die huisgemeente moet men niet te gering denken! We zijn in Nederland gewend aan gemeenten van bijna allemaal meer dan 100 leden. Daar zal het dan wel van komen, dat een huisgemeente voor ons meer lijkt op ‘kerkje spelen’ dan op een serieuze gemeente. Toch is dat niet juist. Wanneer we in omstandigheden verkeren, waar ook in de wereld, dat we maar met heel weinig christenen wekelijks kunnen samenkomen om de dag van de Here te vieren, dan is Hij daar werkelijk in ons midden! Dan geeft Hij daar zijn genade en vrede. Dan is daar zijn uitdeling van het heil, waar we een preek horen, ook al wordt die voorgelezen door een verpleegster of beluisterd via een cassetterecorder. Dan is dat toch méér dan een particulier samenzijn.
Dat geldt wel vooral wanneer er meer gezinnen en alleenstaanden bijeen komen. Ik geloof, dat we dan ook niet zo bang moeten zijn om daar een wat vastere en officiëlere vorm aan te geven. Men kan bijvoorbeeld één van de broeders tot voorganger/ouderling verkiezen. Dan wordt des te meer duidelijk, dat je ook met een klein groepje gelovigen een serieuze en volwaardige gemeente van Christus kunt zijn in plaats van een surrogaat-kerk, een ondergeschikte dependance van een verre Nederlandse gemeente.
1 J.M. van der Meer en C.S. van der
Meer-Bouwkamp, ‘Vrijgemaakt in de verstrooiing’ 1-3, De
Reformatie 61 (1985-1986), 82-84, 108-111, 134-136.
2 Coetus en congregatio zijn de beide woorden, die in
de Latijnse tekst van de Nederlandse Geloofsbelijdenis worden
gebruikt voor de kerk als vergadering van de gelovigen. Daarin
zijn immers twee ‘bewegingen’ aan te wijzen: de eerste van
Christus uit, de congregatio, het
samen-bréngen; en van ons uit, de coetus, het
samen-komen.
3 Vgl. K. Schilder in de buiten zijn
verantwoordelijkheid uitgegeven college-aantekeningen, verschenen
onder de titel Christelijke religie. Nederlandse
Geloofsbelijdenis, in de 2e herz, druk, Kampen 1950, deel
II, blz. 77 (bij art. 29 NGB): ‘We moeten erkennen dat God de
historie gemaakt heeft. Hij werkte in elk land een eigen
geschiedenis en een eigen reformatie. Dit is niet normatief, maar
een feit, waarmee bij het aanleggen van normen moet gerekend
worden. Wanneer men dan ook in een vreemd land komt, dan moet men
volhouden wat men gelooft, natuurlijk, maar zich daar ook
aansluiten bij de kerk die caput [hoofdzaak] en fundamenten niet
omkeert of wegwerpt. Als dat gebeurt, en men wil niet anders, dan
is het een valse kerk. Maar ook dan alleen er niet meer heengaan
en niet om wat de Kerkenordening noemt adiaphora: dingen die er
niet op aan komen. Adiaphora in eigenlijke zin zijn er niet. Als
het er op aan komt, komt alles er op aan, want niets ontsnapt aan
Gods norm, zelfs niet of ik mij mag scheren of niet. Maar wij
kunnen niet in alles Gods norm verstaan. Daarom moeten we elkaar,
ook dus buitenlandse kerken daarin vrijlaten. Zo is ook de
verhouding met de Prot. Ref. Church in Amerika. Maar caput en
fundament zijn notae ecclesiae [kenmerken van de kerk]’