De kerkelijke positie van gereformeerden in de verstrooiing (I)
Genre: Literatuur, Bladartikel
|43|
Mag ik u even voorstellen: Teun en Maaike van Houten uit Grefodorp, een jonggetrouwd stel, leeftijd 24 resp. 23 jaar, sinds kort in dienst van een christelijke organisatie voor hulpverlening in ontwikkelingslanden. Teun is landbouwdeskundige, Maaike is verpleegster. Flinke mensen, meelevende kerkleden. Volgens hun dominee ‘uit het goede hout gesneden’. Over enkele weken zullen ze worden uitgezonden naar Quattador in Midden-Amerika om er drie jaar lang ontwikkelingswerk te gaan doen. Alle officiële papieren zijn in orde, de visa zijn binnen, de laatste inentingen hebben plaatsgehad. Het wordt tijd om nu ook de ‘kerkelijke papieren’ te ‘regelen’. In Quattador is geen kerk waarmee onze vrijgemaakte Gereformeerde Kerken kerkelijke gemeenschap of contact onderhouden. Hoe moet het nu met het kerklidmaatschap van Teun en Maaike?
De vader van Teun is een ervaren ouderling. Hij zegt: ‘Jullie moeten hier in Grefodorp gewoon lid blijven. Wij kunnen jullie wel bandjes met preken sturen. En als jullie over 1½ jaar met verlof komen, krijgen jullie hier huisbezoek’.
De wijkouderling van Teun en Maaike is het daar niet mee eens. In alle vriendelijkheid meent hij, dat het toch onmogelijk is, dat de kerkeraad van Grefodorp verantwoordelijk is voor een paar kerkleden op duizenden kilometers afstand. ‘Het is jammer, dat er in Quattador geen kerk is waarmee wij correspondentie hebben. Ik heb het bij de secretaris van onze deputaten buitenlandse kerken nog nagevraagd. Maar het is nu eenmaal niet anders. Natuurlijk worden jullie niet buitenkerkelijk of zo, maar volgens mij kan de kerkeraad formeel gewoon niets anders doen dan afkondigen, dat jullie je aan de gemeente hebt onttrokken wegens vertrek naar Quattador.’ Aldus de wijkouderling.
In de familie wordt daar natuurlijk druk over gediscussieerd. Maaikes broer Hans — getrouwd met een hervormd meisje en zelf ook hervormd geworden — vindt het maar dwaas om over het kerklidmaatschap zo moeilijk te doen. ‘Typisch Hollands en typisch vrijgemaakt’, zegt hij. ‘Je kunt toch wel in Nederland lid blijven en tegelijk ook daarginds je bij een of andere kerk aansluiten? Al die formaliteiten zijn toch helemaal niet nodig?’
Sommige kennissen en vrienden zijn het met Hans eens. Maar de meeste vinden toch wel, dat Teun en Maaike een keus moeten maken en dat ze dan maar het beste lid van de kerk in Grefodorp kunnen blijven. Dat lijkt de meeste waarborgen te geven voor een goede pastorale bearbeiding. En ze gaan immers maar voor een paar jaar weg?
Wat te doen? De kerkeraad komt volgende week bijeen. Dan zal de beslissing vallen. Blijven Teun en Maaike lid in Grefodorp? Dan zal er ook niets hoeven worden afgekondigd, al komt er natuurlijk wel even een aardig stukje in het kerkblad. Of moeten ze zich onttrekken om het in Quattador zelf maar verder uit te zoeken?
Iedereen zal wel weten, dat situaties als hierboven beschreven zich tegenwoordig nogal eens voordoen. We leven tegen het einde van de 20e eeuw meer dan ooit in mondiale, wereldwijde verhoudingen. Vliegtuigen overbruggen in enkele uren enorme afstanden, waar je vroeger weken over deed. Dat maakt verblijven in het buitenland voor alle mogelijke kortere of langere periodes mogelijk.
Er zijn allerlei instanties en organisaties, die mensen voor een beperkt aantal jaren uitzenden naar het buitenland. Dat kan zijn voor technisch en industrieel werk zoals voor Shell in Saoedi-Arabië of Philips in Brazilië. Het kan ook zijn voor hulpverlening en voor ontwikkelingswerk in Zuid-Oost-Azië, Afrika of Zuid- en Midden-Amerika. En uiteraard zijn er vanouds de diplomaten, die in overheidsdienst het Koninkrijk der Nederlanden ergens in de wereld vertegenwoordigen.
Het komt steeds vaker voor, dat op deze wijze leden van onze kerken voor een paar jaar naar een of ander buiten-land vertrekken. Ze verdwijnen weliswaar voor die periode uit ons
|44|
direkte gezichtsveld. Maar er blijft toch een zekere band: ze komen af en toe met verlof en hopen te zijner tijd zich weer in Nederland te vestigen. Ik schat dat er al gauw enkele honderden gereformeerde Nederlanders — zowel gezinnen als alleenstaanden — voor een beperkte tijd ergens in het buitenland ‘in de verstrooiing’ zijn gestationeerd.
De ervaring leert, dat er onder ons nogal verschillend gedacht wordt over de kerkelijke positie van deze broeders en zusters, wanneer ze vertrekken naar een land ergens in de wereld, waar geen gereformeerde kerk is. Menigmaal vraagt men zich af, of zo’n vestiging in het buitenland eigenlijk wel verantwoord is. Dat geldt vooral als het om een gezin gaat.
Maar ook als men hiertegen geen bedenkingen heeft, wordt de kerkelijke positie verschillend geregeld. Wat we rond het vertrek van Teun en Maaike aan meningen tegenkwamen is een afspiegeling van hoe er onder ons in de betrokken kerkeraden wordt gesproken en besloten. De ene kerkeraad laat de mensen lid-op-afstand zijn. De andere kerkeraad kondigt af, dat zij zich onttrokken hebben wegens vertrek naar het buitenland. Weer elders laat men de mensen vertrekken met een soort reisattest.
En daar komen uiteraard nog een paar andere kwesties bij. Stel, dat een broeder en zuster zich bij een inlandse kerk in een Afrikaans land hebben aangesloten, mogen zij dan als ze op verlof in Nederland komen, zomaar bij ons avondmaal vieren? Of moeten ze zich dan eerst weer aan de kerk ginds onttrekken? En als er tijdens het verlof een baby wordt geboren, mag die dan hier worden gedoopt? En hoe zit het met een eventuele huwelijksbevestiging? Als een zuster die hier lid is gebleven, wil gaan trouwen met een christen-jongeman uit Nigeria, die lid is van een kerk, waarmee wij geen correspondentie hebben, en zij vraagt kerkelijke huwelijksbevestiging in Nederland aan, kan dat dan worden toegestaan? Allemaal situaties die zich zomaar kunnen voordoen en waarin kerkleden en kerkeraden een verantwoorde weg moeten vinden.
Met het oog op de vragen, die er her en der blijken te leven in de kerken, leek het me goed hier eens iets over te schrijven met name vanuit een kerkrechtelijke invalshoek. Het geldt zaken, waarmee we vroeger of later allemaal te maken kunnen krijgen. En het is van belang, dat er op dit punt onder ons een goed gefundeerde en eensgezinde praktijk is.1
De eerste vraag bij vertrek naar het buitenland is uiteraard: is het wel verantwoord, dat mensen zich vestigen in een deel van de wereld, waar geen gereformeerde zusterkerken zijn? Ik neem aan, dat we het over de volgende vuistregel eens kunnen zijn: als het niet voortkomt uit onverschilligheid of materialisme, maar uit noodzakelijke werkomstandigheden of ook uit de wens de verre naasten te helpen, moeten we daar niet negatief tegenover staan, maar kunnen we het zelfs hartelijk steunen. Is de uitoefening van ons beroep en de ontplooiing van onze gaven niet een taak waartoe God ons roept? En hebben christenen niet een bijzondere roeping ten aanzien van de noden van medemensen?
Zij zullen zich daarvoor wel allerlei opofferingen moeten getroosten. Ze zullen niet kunnen meedoen in een goed draaiend kerkelijk leven. Ze zullen allerlei gereformeerde ‘randvoorzieningen’ missen. Een gereformeerde school op loopafstand hoef je in bijvoorbeeld Peru niet te verwachten! Maar de roeping of noodzaak om naar het buitenland te gaan kan zwaarder wegen dan het gemis van deze gereformeerde verworvenheden. En het is zeker niet goed, als onder gereformeerden een mentaliteit van alleen maar ‘bij tante Truus willen blijven’! Gods wereld is wijder dan het kleine lage landje dat tussen Dollard en Westerschelde ligt.
Bovendien is onze God met zijn Woord en Geest niet aan de vaderlandse bodem gebonden! Je zult je zeker moeten inspannen om zo goed mogelijk de nadelen en gevaren van het buitenlands verblijf voor jezelf en voor je kinderen op te vangen. Maar gereformeerde christenen te zijn in een totaal vreemde situatie kan ook een heel positieve uitwerking hebben op je geloof. Wonen en werken in het buitenland heeft z’n eigen gevaren en moeiten. Maar er kan zeker ook geestelijke winst uit voortkomen. Christen zijn en gereformeerd zijn is daar veel minder vanzelfsprekend. Je gaat er vaak bewuster over nadenken. En je ziet duidelijker, wat een rijkdom er ligt in een wekelijkse gereformeerde prediking, in onze belijdenisgeschriften en in bijvoorbeeld het functioneren van gereformeerde scholen.
In het algemeen kan het dus volkomen verantwoord zijn, wanneer een gereformeerd kerklid zich voor enkele jaren vestigt in het buitenland. Hoe dat ten aanzien van een concreet iemand ligt, moeten we uiteraard van geval tot geval bekijken. Wil een jongeman van begin twintig, van wie we weten dat hij niet zo stevig in z’n schoenen staat, naar Zweden verhuizen, omdat hij op vakantie een Zweeds meisje heeft leren kennen, dat wel lid van de Lutherse volkskerk is, maar er nauwelijks iets ‘aan doet’, dan zullen we zeggen: ‘Joh, doe dat niet. Je loopt veel te veel risiko om daarginds geestelijk en kerkelijk op een verkeerd spoor te raken’.
Maar als een hartelijk meelevende jongeman, misschien wel uit dezelfde gemeente, in dienst
1 Vgl. J. Klamer, ‘Een kerklid tijdelijk in het buitenland’, Dienst 31 (1983), 134-137. Over dezelfde materie ook enkele malen bijdragen in HOOP-nieuws, een bulletin dat sinds oktober 1982 onregelmatig verschijnt van de zijde van de Werkgroep HOOP. De werkgroep (Hulp bij Oriëntatie op Ontwikkelings-Projekten) wil binnen onze kerken de bezinning op ontwikkelingssamenwerking stimuleren en verder voorlichting en ondersteuning geven aan wie ergens in een niet-Europees land werken ‘in de verstrooiing’. Voor wie zich voorbereidt op een dergelijk verblijft in het buitenland is contact met de werkgroep zeer aan te bevelen. De leden ervan hebben veel ervaringskennis t.a.v. kerkelijk functioneren in het buitenland. Adres secretariaat: J.C. Joosse-de Jong, Anth. van der Horstlaan 164, 3752 VR Bunschoten.
|45|
van de Z.O.A. voor drie jaar naar Thailand wil, dan reageren we wel wat anders. Het ene kerklid kan meer áán dan het andere. En de ene baan en woonplek is voor je geloof riskanter dan de andere. Predikanten en ouderlingen doen er goed aan om met hun gemeenteleden hier openhartig en genuanceerd over te spreken en ze in het nemen van een verantwoorde beslissing positief pastoraal te begeleiden.
Als je nu naar het buitenland vertrekt en ter plekke is geen kerk die met onze Gereformeerde Kerken correspondeert, is het dan niet het beste, dat je maar lid blijft van de thuiskerk? Zo wordt het wel vaak geregeld. De vertrekkende broeders en zusters willen dat dikwijls zelf. Ze verwachten, dat ze op de plaats van bestemming kerkelijk in een behoorlijk isolement terecht zullen komen. Daarin willen ze graag een steun in de rug van hun thuiskerk.
Ik ben van mening, dat die wens volledig terecht is, maar dat het gewoon lid blijven van de ‘thuiskerk’ toch eigenlijk een onmogelijkheid is. Een gemeente kan van alles voor haar leden in het buitenland doen. Men is daar dikwijls heel aktief in. Er worden bandjes met preken opgestuurd en kerkblaadjes en brieven. Af en toe wordt in het kerkblad een brief gepubliceerd over de ervaringen van de betrokkene in het buitenland. En als hij/zij met verlof in Nederland is, komen de ambtsdragers op bezoek. Men probeert daarmee zo goed mogelijk steun te bieden in een vaak eenzame positie. Dat is waardevol en dat zou ik voor de betrokken broeders en zusters ook niet graag kwijt willen.
Maar iemand echt lid laten zijn, die op een afstand van duizenden kilometers woont, is m.i. toch niet reëel. Lid van de gemeente zijn is immers veel méér dan dezelfde preken horen en hetzelfde kerkblad lezen. Er is met de verstrooide leden geen normale beoefening van de gemeenschap der heiligen mogelijk. En een kerkeraad is niet echt in staat om opzicht en tucht uit te oefenen en aan de leden in het buitenland al die herderlijke zorg te besteden, die zij in hun dagelijkse situatie nodig hebben. Dat is een verantwoordelijkheid die een kerkeraad m.i. niet kan dragen. Wij hebben zelfs voor binnenlandse toestanden de generaal-synodale regel uit 1936 (art. 62): het kerkelijk domicilie is daar, waar het burgerlijk domicilie is! Hoe zouden we dan kunnen doen alsof iemand in een ander werelddeel wel gewoon lid van een gemeente in Nederland kan blijven?
Hoe weinig merkbaar dat is, blijkt ook wel uit vervelende kortsluitingen die er tussen zo’n kerklid en zijn kerkeraad soms ontstaan. De verstrooide gereformeerde komt in een verre en totaal andere leefomgeving in aanraking met andere christenen, mensen die oprecht geloven, maar niet gereformeerd heten of zijn. Hij kan daarover met het ‘thuisfront’ corresponderen, maar moet als het erop aan komt zelf de beslissingen nemen over vragen als: waar ga ik naar de kerk? Sluit ik me als gastlid ergens bij aan? Kan ik in zo’n gemeente avondmaal vieren? Ik kom verderop nog op dergelijke vragen terug. Maar we moeten ons realiseren, dat over deze dingen meer dan eens verschil van mening ontstaat in de gesprekken tijdens een verlofperiode. Dat geeft wrijvingen. Het is voor Nederlandse ambtsdragers en gemeenteleden niet altijd zo gemakkelijk zich in de leefwereld van een ‘buitenland-ganger’ te verplaatsen. Men is wel eens erg snel met kritiek op het kerken of avondmaal vieren in een gemeente van niet-gereformeerde origine. Er zijn verlofgangers die — na vervelende ervaringen — dat soort dingen voor de ‘eigen’ kerkeraad dan ook maar liever verzwijgen.
Maar als een kerkeraad wel op de hoogte is, komt al gauw de vraag naar voren: moeten we nu dat kerklid in de verstrooiing over die kerkgang en avondmaalsviering vermanen? Een kerkeraad heeft voor vermaning of zelfs censuur eigenlijk te weinig inzicht in de situatie ter plaatse. En men beseft ook wel, dat het wat goedkoop is om vanuit een comfortabel kerkelijk leven in Nederland veroordelingen uit te spreken over een broeder of zuster in de kerkelijke verstrooiing. Met andere woorden: de kritische bearbeiding blijft dikwijls steken in een ambivalente houding van ‘wel waarschuwen, maar toch niet durven zeggen, dat het echt fout is’. Ook daarom is het beter en zuiverder, dat een kerkeraad het opzicht en de tucht over ‘buitenleden’ niet aan zich houdt.
Er is nog een ander aspekt dat hier van belang is. De dingen die in de Schrift over gemeenschap der heiligen gezegd worden gelden toch primair in een lokale gemeenschap. Mensen als ‘Teun’ en ‘Maaike’ hebben een eigen roeping om die gemeenschap vooral daar te beoefenen, waar ze wonen en werken. Christenen hebben elkaar immers nodig, niet alleen maar om samen een preek, al of niet via de band, te horen, maar ook om in het gewone dagelijkse leven elkaar te steunen en voor de omgeving tot een zegen te zijn. Bovendien is zelfs het horen van een preek uit Nederland niet per definitie voldoende voor mensen die in een zo heel andere situatie wonen en werken. Veel elementen uit de prediking zijn voor alle tijden en culturen hetzelfde, maar toch stellen ook ieder land en cultuur hun eigen eisen aan de verkondiging.
Kan iemand die voor langere tijd naar het buitenland vertrekt, dus lid blijven van de Nederlandse thuiskerk? Ik zou daarop het volgende
|46|
antwoord willen geven. Een volledige en normale ‘status’ voor een ‘verstrooide’ in het buitenland als kerklid van een Nederlandse gemeente is irreëel. Lid van de kerk zijn is geen kwestie van een formele status, maar het is een taak, een aktiviteit, iets wat je doet en in praktijk brengt op de plaats waar je woont, samen met andere christenen die je daar aantreft, hoe weinig dat er misschien ook zijn. Aan het gewone Nederlandse kerklidmaatschap van iemand die naar het buitenland vertrekt, moet dus een einde komen. En hij heeft de roeping om de kerkelijke gemeenschap te zoeken in de plaats en omgeving waar hij komt te wonen.
Maar dat betekent beslist niet, dat iemand die voor een beperkt aantal jaren naar een geïsoleerde post in het buitenland gaat, voor de kerk vanwaar hij vertrekt helemaal buiten het gezichtsveld en de verantwoordelijkheid mag vallen. Bandjes en kerkbladen sturen, bezoek brengen in een verlofperiode en dergelijke, dat moet men zeker doen! En dat mag dan niet van een formeel lidmaatschap van de gemeente afhankelijk zijn.
Kort gezegd: géén lidmaatschap dat niet reëel is, maar wèl alle steun die nodig is.