Samenwerking met andere kerken (1)
Genre: Literatuur, Bladartikel
|431|
De kerkorde gaat uit van het geestelijk principe dat er sprake is van slechts één kerk. Dat is in overeenstemming met de belijdenis. Iedere zondag(middag) klinken de woorden: ‘Ik geloof een heilige, algemene, christelijke kerk’ (Apostolische geloofsbelijdenis) of: ‘Ik belijd één heilige, katholieke en apostolische kerk’ (belijdenis van Nicea). Op deze belijdenis stoelt de kerkordelijke regel dat, wanneer iemand aangeeft zich te willen onttrekken aan de gemeente zonder dat er sprake is van aansluiting bij een zustergemeente van de CGK, aan hem of haar wel de kerkelijke gegevens worden verstrekt, maar geen bericht wordt gestuurd aan de kerkenraad van de gemeente van het andere kerkverband (zie art. 82 sub 1e K.O.)
Nu weten we allen dat ondanks dit geestelijke principe er sprake is van de weerbarstige werkelijkheid: Gods kerk op aarde is in stukken en brokken uiteengevallen. Dat heeft vele oorzaken, veelal op principieel vlak, waar we als CGK natuurlijk onze eigen positie bij innemen. Nooit kan dat echter reden zijn tot vreugde, en ook niet tot het nalaten van pogingen om toch weer iets van die gebrokenheid op te heffen. Dat hebben onze kerken altijd beseft. En daartoe is er al vele decennia een deputaatschap dat de opdracht van de generale synode krijgt om waar mogelijk te zoeken naar eenheid onder de gereformeerde belijders. Die staan ons immers het meest nabij. In zijn ruim 60-jarig bestaan is er sprake van langzame vorderingen. Wie de discussies op en de besluiten van de generale synode volgt, weet dat dit niet zonder slag of stoot gaat. Er is meestal sprake van langdurige samensprekingen, voordat er enig concreet resultaat geboekt wordt. En soms moet er na een bepaalde periode geconstateerd worden dat de voortgang eruit is en dat er zelfs sprake is van achteruitgang. Kortom, de leden van dit deputaatschap hebben veel geloof nodig om hun arbeid te doen. En op de generale synode is hun rapport altijd reden tot uitgebreide, en soms spannende bespreking.
Om aan de eenheid van gereformeerde belijders gestalte te geven,
is er in de kerkorde een document opgenomen waarin de details
daarvan geregeld worden. Alle bijlagen van de kerkorde zijn aan
bepaalde artikelen gekoppeld (u kunt dat zien aan de getalletjes
die in de koppen tussen haakjes staan). Bij bijlage 8 zijn dat de
artikelen 15, 37 en 64. Daaraan ziet men al dat de kerkorde
inderdaad uitgaat van het principe van ‘één kerk’ en dat
deputaten kerkorde geworsteld hebben met de vraag waar bijlage 8
onder zou moeten vallen:
- Art. 15 gaat over het elders preken door predikanten: dat mag
niet in plaatsen waar geen kerk is, tenzij met toestemming en
medewerking van de dichtstbijzijnde gemeente;
- Art. 37 handelt over het feit dat er in alle kerken een
kerkenraad moet zijn, die regelmatig vergadert. In de kleine
lettertjes wordt onder 2 gesproken over een mogelijke verbreking
van het kerkverband (men mag dat gerust een onmogelijke
mogelijkheid noemen), en daaronder wordt dan naar bijlage 8
verwezen — met recht een verlegenheidsoplossing;
|432|
- Art. 64 spreekt over de kerkdiensten die elke zondag tweemaal gehouden worden. In de kleine letters wordt aandacht gegeven aan de geestelijke bearbeiding van doven, die in interkerkelijk verband kan plaatsvinden, waarna een verwijzing naar bijlage 8 volgt.
Hoe dan ook, uit deze bijlage mag duidelijk zijn dat de kerken ernst willen maken met het gebed om eenheid van de Heiland in Joh. 17 o.a. ‘...opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt’.
Bijlage 8 luidt: ‘voorlopige regeling voor het gestalte geven aan eenheid met kerken van gereformeerd belijden’. De wortels ervan beginnen halverwege de jaren ’60 van de vorige eeuw. Aanleiding: een vergaand contact in Eindhoven tussen de kerkenraden van de CGK en de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) ter plaatse. Beide gemeenten bevinden zich geografisch min of meer in een geïsoleerde positie ten opzichte van hun zusterkerken. Het gaf een extra prikkel om elkaar plaatselijk te zoeken — en te vinden. De classis Utrecht van de CGK zag in dat hier zaken gebeurden die inbedding in kerkelijke regelgeving noodzakelijk maakten. En zo ontstond een eerste versie van bijlage 8. Die handelde toen (en dat duurde tot in de jaren ’90) over regels die gevolgd moesten worden om elkaar over de eigen kerkelijke grenzen heen te aanvaarden als zustergemeenten. We noemen dat samenwerkende gemeenten. Deze samenwerking houdt, net als bij een zustergemeente in eigen kerkverband, in dat er sprake is van het voor laten gaan van elkaars predikanten (’kanselruil’), van het zo nu en dan (of indien daar aanleiding toe is: vaak) gezamenlijk beleggen van erediensten (bijv. in vakantietijd, wanneer relatief veel leden elders zijn), van het aanvaarden van elkaar attestaties en dientengevolge ook van het toelaten van elkaars leden aan de avondmaalstafel.
Later is de bijlage uitgebreid, als gevolg van de intensivering van de geestelijke herkenning tussen dergelijke gemeenten: hier en daar werd de samenwerking zó intensief, dat er sprake was van twee gemeenten die in de praktijk als één gemeente gingen vergaderen. We noemen dat samenwerkingsgemeenten. Vooral in plaatsen waar voor het eerst de ambten werden ingesteld (de Flevopolder, plaatsen als Nieuwegein en Alkmaar) kwam deze laatste vorm snel op. Dat is begrijpelijk: er was geen sprake van een kortere of langere geschiedenis van twee gemeenten. Het kerkelijk leven werd van de grond af opgebouwd, zonder dat er een eigen traditie was. Maar ook in andere gemeenten kwam deze intensievere vorm van plaatselijke herkenning en eenheid tot stand: in Zoetermeer met de Ned. Geref. Kerk, in IJmuiden met de GKv — om maar enkele voorbeelden te noemen.
Met welke kerken kan deze samenwerking nu tot stand kan komen? Uit bijlage 8 blijkt dat plaatselijke samenwerking alleen kan, wanneer er sprake is van een plaatselijke gemeente binnen een kerkverband waarvan onze synode heeft uitgesproken ‘dat het zich van harte wil stellen op de grondslag van Gods heilig Woord en de gereformeerde belijdenis, en met welk kerkverband contacten worden onderhouden door wederzijdse deputaten’(hoofdstuk 1.a). We zagen hierboven al dat de synode deze uitspraak in 1965 al deed met betrekking tot de GKv. Daarbij kan in één adem worden opgemerkt dat die kerken toen in een grote, verdrietige
|433|
crisis verkeerden, die in 1967 leidde tot een kerkelijke breuk: de NGK ontstonden. Daarna zijn de contacten met de CGK in eerste instantie met dit laatste kerkverband verder gegaan; in de verhouding met de GKv was geen positieve ontwikkeling waar te nemen. Tot 1998 is sprake geweest van uitbreiding op plaatselijk vlak tussen verscheidene CGK- en NGK-gemeenten. Landelijk ontstonden er echter steeds meer moeiten; het leidde in 1998 tot de uitspraak van de synode dat ‘het niet gelukt is om in de samensprekingen de verschillen weg te nemen en de belemmeringen op weg naar eenheid met de NGK op te heffen’. Daarom besloot de synode ‘bijlage 6 (nu 8, DQ) voortaan niet meer toe te passen op de relatie met de NGK’ (Acta 1998 art. 151). Hoe men dit persoonlijk ook taxeert, het was een verdrietig moment. Wel hielden bestaande contacten recht van verdere ontwikkeling en ook (toevoeging in 2001, Acta art. 144) kon men in gemeenten die in hun voortbestaan werden bedreigd een beroep doen op de bijlage m.b.t. de NGK.
In de jaren ’90 kwam er meer toenadering tot de GKv. Bijlage 8 werd ook op hen van toepassing verklaard; het leidde in veel gemeenten tot contacten, uitgroeiend tot één van de twee hierboven genoemde niveaus. Veel minder plaatselijke beweging ontstond er toen de synode in 2001 aan deputaten de opdracht gaf om te onderzoeken of ook met gemeenten binnen de (toenmalige) Nederlandse Hervormde Kerk die zich geestelijk verwant weten aan de Gereformeerde Bond wellicht sprake zou kunnen zijn van toepassing van bijlage 8. Dat was in die zin bijzonder, omdat men van de NHK als geheel niet kon spreken van een kerkverband ‘dat zich in alles wil stellen op de (...) gereformeerde belijdenis’. De geestelijke herkenning met de ‘Bond’ was echter zo duidelijk, dat de kerken hier toch verder in wilden komen, niet alleen op verschillende terreinen waarin samengewerkt kan worden (revisie Statenvertaling bijv.), maar ook op plaatselijk niveau in de zin van bijlage 8. Het leidde, zoals gezegd, niet tot duidelijke plaatselijke ontwikkelingen, uitzonderingen daargelaten.
De oorzaak daarvan zou mede gelegen kunnen zijn in het feit dat in 2001 met spanning werd uitgekeken naar de mogelijke gevolgen van de ophanden zijnde fusie, die tot de Protestantse Kerk in Nederland zou leiden. Een aantal gemeenten in de NHK konden hier niet in meekomen; het leidde tot het ontstaan van de Hersteld Hervormde Kerk. Het lag voor de hand, gezien de geschiedenis met de Geref. Bond, dat deputaten ook in deze richting zouden zoeken naar contact. Dat gaf op de synode van 2007 wel enige verwarring: kan er nu al kanselruil met de HHK plaatsvinden? De voorzitter van deputaten antwoordde hierop positief (Acta 2007 art. 69). De preses van de synode wees echter op het feit dat er met de HHK nog geen overeenstemming is bereikt (art. 83). Dit is volgens bijlage 8 hoofdstuk 1.a noodzakelijk; te denken is aan het gegeven dat de HHK weliswaar voor een groot deel bestaat uit voormalige gemeenten uit de Geref. Bond in de NHK, maar ook uit gemeenten die zich vormden rond het zogenaamde ‘Gekrookte Riet’. De synode besloot ten slotte o.a. dat eerst nog ‘bij voortgaand gesprek de prediking aandacht verdient’. Ook verdergaand gesprek over de binding aan de gereformeerde belijdenis en de kerkorde zijn noodzakelijk. Zo kan ook onderzocht worden ‘op welke wijze de samenwerking met eventueel kanselruil mogelijk is’(cursivering van mij, DQ). De synode van 2010 zal hierover ongetwijfeld inhoudelijk mee te maken krijgen.
In een vervolgartikel zal aandacht worden gegeven aan de te volgen procedures.