Over handtekeningen
Genre: Literatuur, Bladartikel
|388|
Wij hebben in de kerken verschillende soorten ondertekeningsformulieren; de ambtsdragers leggen daarin hun verbondenheid aan de belijdenis vast. Met name rond de ondertekening daarvan door predikanten treedt vaak kerkelijke verwarring op: welk formulier ondertekenen ze en hoe vaak?
De kerkorde noemt ons drie ondertekeningsformulieren (bijlagen 13, 39 en 40): allereerst dat voor de hoogleraren in de theologie. Bij de installatie van een hoogleraar aan de Theologische Universiteit in Apeldoorn, tijdens de kerkdienst die daarvoor gehouden wordt, leest de president-curator het formulier en de nieuwe hoogleraar zet zijn handtekening eronder. Hij verklaart daarmee dat hij zich hartelijk verbonden weet aan de gereformeerde belijdenis, dat deze ‘in alles met Gods Woord overeenkomt’ en dat hij bij een afwijkend gevoelen — als dat ooit bij hem zou opkomen — de kerkelijke weg zal bewandelen. Bovendien belooft hij dat hij de gereformeerde trouw zal ‘voorstaan’ en zal leren, dus daar op positieve wijze vorm aan zal geven.
In feite gebeurt ditzelfde bij de andere ambtsdragers: predikanten, ouderlingen en diakenen. Voor de ouderlingen en diakenen is er het formulier dat de plaatselijke kerkenraad in zijn beheer heeft, en dat telkens op de eerste kerkenraadsvergadering na een bevestiging van ambtsdragers weer op tafel komt. De nieuw bevestigde broeders tekenen het formulier, en ze zijn op de inhoud ervan dus ook aanspreekbaar. Eigenlijk zou het best mooi zijn als de gemeente dit moment kon meemaken, en als het in de kerkdienst van bevestiging zou gebeuren, zoals ook bij een hoogleraar. Maar dat gebeurt bij mijn weten zelden of nooit. Het formulier heeft principieel dezelfde inhoud.
Evenzo voor de predikanten: voor hen is er het ‘ondertekeningsformulier voor dienaren des Woords’. Het begint met de woorden: ‘Wij, ondergetekenden, dienaren van het Goddelijk Woord, ressorterende onder de classis…, verklaren oprecht en in goede consciëntie (geweten, DQ), dat wij van harte gevoelen en geloven dat al de artikelen en stukken van de leer, in de Drie formulieren van enigheid begrepen, in alles met Gods Woord overeenkomen’. Zo scharen zij zich inhoudelijk in de rij van de hoogleraren en de andere ambtsdragers. In de praktijk wordt dit formulier door hen ondertekend op de vergadering van de classis waartoe de plaatselijke gemeente behoort (de formulering zoals hierboven aangegeven verraadt dat al).
En daar begint dan meteen al de kerkelijke verwarring: hoe vaak ondertekent een predikant dit formulier? Daar is een duidelijk antwoord op te geven: net zo vaak als hij van classis verhuist. In het algemeen zal dit dus net zo vaak zijn als hij van gemeente verandert, maar daar zijn uitzonderingen op: het komt zo nu en dan voor dat een predikant binnen dezelfde classis verhuist. Maar zodoende heb ik zelf nu vijf keer dit formulier ondertekend tijdens mijn ambtelijke dienst. Dat
|389|
heb ik in het begin vanzelfsprekend gevonden, tot het moment dat het niet op de agenda van een classisvergadering die ik voor het eerst zou bijwonen, vermeld stond. Bij de vaststelling van de agenda vroeg ik ernaar, en toen bleek mij dat het niet de gewoonte was: alleen bij een classicaal examen, wanneer de kandidaat wordt toegelaten tot de dienst van Woord en sacramenten, werd in die classis het formulier ondertekend.
Toch is dat kerkelijk onjuist. En dat is eenvoudig af te leiden uit de tekst van art. 52 K.O. Daar staat o.a.: ‘De dienaren des Woords zullen, ieder in zijn classis, door de ondertekening van het ondertekeningsformulier zich plechtig, als voor het aangezicht van God, verbinden aan de leer, dienst en tucht van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland. De ondertekening door de kandidaten tot de dienst des Woords zal plaats vinden bij het peremptoir examen’. De gang van zaken bij de kandidaten wordt apart genoemd. Los daarvan zullen de predikanten in de classis waarin zij werken het formulier ondertekenen. Er volgt eenvoudig uit dat dit telkens na intrede in een nieuwe gemeente, bij verandering van classis, gebeurt. En zo kon het een keer gebeuren, dat er een hele inhaalslag gemaakt moest worden in een bepaalde classis…
Het zou om verschillende redenen onjuist zijn om dit gebruik na te laten: om te beginnen onderstreep ik de woorden in de kerkorde: ‘plechtig, als voor het aangezicht van God’. Het is een geestelijke zaak dat de predikanten zich verantwoorden voor de wijze waarop zij hun werk verrichten: in gehoorzaamheid aan Schrift en belijdenis. Die verantwoording vindt voor Gods aangezicht plaats, maar daarmee ook in de kring van de broeders. Dat geeft een positieve verbondenheid, en die moeten wij elkaar niet onthouden. Vervolgens: het is niet te hopen dat het ooit tijdens de diensttijd moet komen tot een nadere verantwoording, maar als dat onverhoopt wel het geval is, is het van groot belang dat de classis, waar een dergelijke verantwoording plaatsvindt, kan wijzen op de handtekening die de betreffende predikant in de kring van de classis die nu kerkelijk met hem moet spreken, heeft gezet: hij heeft zich inhoudelijk-geestelijk verbonden en daar mag en moet hij nu op worden aangesproken!
Natuurlijk, de kerken zijn één, en de handtekening in de ene classis is niet anders dan die in de andere classis, maar het luistert nauw. Vandaar dat de kerken hebben vastgelegd dat de predikanten telkens opnieuw hun handtekening zetten. Overigens, principieel is dit niet anders dan dat, wat bij de ouderlingen en diakenen gebeurt: het betreft immers na verhuizing een nieuwe diensttijd, die te vergelijken is met een ouderling of diaken die opnieuw bevestigd wordt: ook dezen zetten dan opnieuw hun handtekening.
Vervolgens vraag ik aandacht voor een ander punt waarin de kerken verschillend blijken te handelen. Dat geldt namelijk het formulier voor ouderlingen en diakenen voor de plaatselijke gemeente c.q. kerkenraad. In de gemeenten die ik dien(de) heb ik altijd als predikant mijn handtekening gezet te midden van de handtekeningen van de andere broeders, ouderlingen en diakenen. Opnieuw: een tijd lang vond ik dat vanzelfsprekend, en mijn scriba blijkbaar ook: het kwam zonder dat ik er om vroeg gewoon op de agenda van de eerste kerkenraadsvergadering die ik meemaakte.
|390|
Toch: enige tijd geleden bleek mij dat in de praktijk hier heel verschillend mee wordt omgegaan. De ene predikant zet wel zijn handtekening bij het betreffende plaatselijke formulier, de andere niet. Nu is dat louter formeel wel te begrijpen: er is enerzijds sprake van een formulier voor predikanten (uitdrukkelijk te ondertekenen op de classis) en anderzijds van een formulier voor ouderlingen en diakenen. In de kerkorde betreft het ook twee artikelen: art. 52, waar het over de predikanten en hoogleraren gaat en art. 53, dat over de ouderlingen en diakenen handelt. Toch meen ik dat er een goede reden is dat de predikanten ook in de kring van de broeders van de eigen kerkenraad hun handtekening zetten. Dat zij dat op de classis al doen, heeft een duidelijke reden: predikanten hebben in hun ambtswerk een bredere bevoegdheid dan ouderlingen en diakenen: zij werken vooreerst in hun eigen gemeente, maar vervolgens zijn ze gerechtigd om in àlle gemeenten van het kerkverband ambtelijk werk, zoals kerkdiensten leiden en sacramenten bedienen, te doen. Dat onderscheidt hen van de ouderlingen en diakenen, die alleen plaatselijke bevoegdheden hebben. Maar dat ‘vooreerst’, het werk in de plaatselijke gemeente, daarvan geldt toch dat het in nauwe verbondenheid gebeurt met de andere broeders in de kerkenraad. En juist omdat het een geestelijke zaak betreft (‘als voor Gods aangezicht’…) is het goed dat de predikant zich hiermee een van geest toont met zijn broeders ouderlingen en diakenen en dat toont door samen met hen zijn handtekening onder het plaatselijke formulier te zetten. Zijn ambt is bovendien gelijkwaardig aan dat van de andere en overigens kan verdedigd worden dat een predikant eigenlijk een bijzondere ouderling is, hetgeen ondertekening vanzelfsprekend maakt.
Er is nog iets anders, en daarmee roer ik iets aan dat ik ook hierboven al noemde: het kan gebeuren dat de predikant tot een principiële koerswijziging komt met betrekking tot het gereformeerd belijden. Het feit dat hij door de classis is toegelaten tot het predikantschap, houdt ook in dat het aan de classis is om uiteindelijke deze koerswijziging te beoordelen en eventueel te veroordelen. In het ernstigste geval kan het dan zelfs komen tot schorsing en afzetting. Dit is allemaal aan de classis voorbehouden (artt. 79 en 80 K.O.). Maar… deze route kan niet buiten de kerkenraad om geschieden. Als het goed is vangt deze geluiden op over de veranderde gedachten van zijn predikant, via de prediking, catechisaties of huisbezoeken. Of eigenlijk is het te hopen dat de kerkenraad dit helemaal niet zo verneemt, maar dat de predikant zijn inzichten, zoals hij immers beloofde ‘aan de kerkenraad, classis of de synode kenbaar’ maakt. In die volgorde: eerst de kerkenraad! Die oordeelt er in eerste instantie over. Maar juist daarom is het van zo groot belang dat gewezen kan worden op de verbondenheid die de predikant ooit toonde en zichtbaar maakte door zijn handtekening onder het plaatselijke formulier: de kerkenraad kan hem eraan herinneren en hem zo manen om gehoorzaam en geestelijk eerlijk de kerkelijke weg te gaan.
In dit artikel is telkens aangeduid van hoeveel belang het is dat de handtekeningen in onderscheiden kerkelijke vergaderingen gezet worden, om daarop terug te kunnen komen in tijden van moeite. Ik onderstreep daarom toch nog een keer de positieve bedoeling: het samen geestelijk inhoudelijk optrekken van broeders die door de Here aan elkaar gegeven zijn in kerkelijk werk, zowel plaatselijk als breder.