De commissie van beheer: zakelijk met een geestelijk karakter (1)
Genre: Literatuur, Bladartikel
|257|
Met regelmaat duiken er vragen op over de werkwijze van de kerkenraad en van de commissie van beheer, en ook nog eens over de wijze waarop deze twee organen zich tot elkaar verhouden. Reden genoeg om er in ons blad in drie artikelen aandacht aan te geven.
Vragen over het functioneren van een commissie van beheer hebben, zo blijkt in de praktijk, een heel ander karakter dan die over het functioneren van de kerkenraad. Ze gaan zelden over het intern functioneren van de commissie; blijkbaar zijn de werkzaamheden en de wijze waarop de taken behartigd moeten worden, duidelijk genoeg. De vragen raken meestal de onderlinge verhouding van de twee kerkelijke organen (kerkenraad en commissie). Daarvoor wordt in dit artikel (en in het volgende) dan ook de aandacht gevraagd. Hieronder volgt allereerst een principiële gedachtebepaling met kerkrechtelijke aandachtspunten. In het volgende artikel zal een aantal praktische zaken voor het voetlicht worden gebracht.
Geld en God hebben alles met elkaar te maken. Om dat duidelijk te
maken, kunnen verschillende gedeelten uit de Bijbel worden
opengeslagen. Hieronder volgt een kleine bloemlezing:
1. in 2 Kon. 22 wordt van de hervorming van koning Josia
verhaald. Er is sprake van restauratie van de tempel. Dat gebeurt
met geld dat ‘in het huis des HEREN is gebracht’ — vers 4 — en
dat de dorpelwachters hebben ingezameld van het volk. Dat geld
komt in handen van de opzichters, die het vervolgens uitbetalen
aan de arbeiders. Een duidelijk geestelijk principe. Dat dit
mooie principe tot een lege huls kan worden, blijkt uit de verzen
8 e.v., wanneer namelijk bij het inspecteren van de hoeken en
gaten het wetboek wordt gevonden... het was onder het stof
geraakt en het is aanleiding voor de koning om een grondige
reformatie af te kondigen. Maar de lege huls maakt het principe
niet krachteloos.
2. Haggaï 2: 9: opnieuw de tempel, nu in de tijd na de
Babylonische ballingschap. Die moet nodig herbouwd worden, maar
daar is grote aarzeling en getreuzel bij. Eigen woningen gaan
vóór het huis van God... Dan zegt de profeet in Gods naam: ‘Van
Mij is het zilver en van Mij is het goud’. Het behoort Hem
allemaal toe en mensen moeten zich niet laten ontmoedigen door
hun armoede; het volk heeft een rijke God en wanneer zij Hem eren
door het bouwen van zijn tempel, zij het met geringe middelen,
dan zorgt Hij zelf voor de heerlijkheid en eert Hij ook zijn volk
(J. Ridderbos, Korte Verklaring kleine profeten III, blz. 20).
Daar worden rijke beloften aan verbonden, vers 10: het uitzicht
op het komende heil, dat zo aan het einde van het OT heel
dichtbij gekomen is!
3. Komen we dan in het NT, dan blijkt opnieuw hoe de zaken van
geld en God uit het principiële spoor kunnen raken. In Matt. 21:
12v is sprake van het omkeren van de tafels van de verkopers in
de voorhof van de tempel. Een bedehuis wordt tot een rovershol
(vrij citaat uit Jer. 7: 4 e.v.)... krasse woorden van Hem die
zachtmoedig is en nederig van hart; en daardoor des te
sprekender! Velen hielden zich in de voorhof op, al was het
alleen maar om geld te wisselen voor
|258|
de koop van hun offers of de tempelbelasting. Dat was normaal en
op zich niet ongeestelijk. Het punt waar het om draait, is dat
bij dit alles de Heiland, de Christus, de vervulling van de
Schriften het tempelplein binnentreedt, en dat er voor Hem geen
plaats is... er is geen welkom voor Hem (Van Bruggen, commentaar
op Markus in de serie CNT blz. 250v). ‘Wat moet men denken van
een tempel die Gods Messias wil buitensluiten?’ Dat dit
daadwerkelijk gebeurt, blijkt als Jezus (Matt. 21: 14v) zijn
tekenen van genezing verricht, maar daarvoor slechts kritische
vragen van de overpriesters en schriftgeleerden krijgt te
verduren — slechts de kinderen blijken in staat te zijn dit
geestelijk naar waarheid te peilen!
4. Een laatste voorbeeld betreft de brieven van het Nieuwe
Testament. Te denken is aan 2 Kor. 8 en 9; daar is sprake van een
oproep van Paulus om een collecte te houden voor de gemeente in
Jeruzalem. Daarbij doet hij een beroep op het feit dat de de
gemeente van Korinthe immers de genade van de Here Jezus kent,
‘dat Hij om uwentwil arm is geworden, opdat gij door zijn armoede
rijk zoudt worden’. Dat is het principiële fundament onder de
inzameling! En in de brief aan de Filippenzen, Fil. 4: 10-20,
dankt de apostel de gemeente, omdat zij haar geestelijke roeping
in financieel opzicht heeft verstaan: ze heeft Paulus financieel
ondersteund, zodat hij in staat was de dienst van het prediking
van het Evangelie onbezorgd ter hand te nemen en uit te voeren.
Het was een ‘welriekend, een aangenaam, een Gode welgevallig
offer’!
Zo is duidelijk dat de gemeente (de nieuwtestamentische vorm van de oudtestamentische tempel) roerende en onroerende goederen ziet als een geestelijk goed, dat in feite aan de Here toebehoort, maar dat Hij ons ‘in bruikleen’ geeft. Het is een geestelijke materie, en het moet ook altijd weer op dat niveau worden getild.
Zo kan — als we die lijn doortrekken — duidelijk zijn dat het bij de werkzaamheden van de commissies van beheer, hoe zeer ze ook gaan om zaken die wij al snel duiden als ‘praktisch’ en ‘gewoon’, ten diepste gaat om de praktische kanten van een zaak die van geestelijk gewicht is.
De volgende vraag die bekeken moet worden, is hoe dit bijbels
fundament in de concrete situatie van nu ingevuld moet
worden.
In de Christelijke Gereformeerde Kerken is, net als in andere
kerken van gereformeerd principe die in of na de 19e eeuw van de
toenmalige kerk van de Reformatie zijn afgescheiden, het beheer
van financiële middelen en gebouwen en andere materiële zaken
opgedragen aan een commissie, door de kerkenraad in te stellen:
de commissie van beheer.
Deze situatie verschilt wezenlijk met die van de (tot 2004) Ned.
Herv. Kerk en (vanaf 2004) PKN. Ik geef een korte schets van de
situatie daar:
- In 1951 werd de tot dat moment bestaande scheiding tussen
bestuur en beheer doorbroken, in een nieuwe kerkorde: voortaan
zou er een college van kerkvoogden zijn, dat deel uitmaakte
van de kerkenraad. Er kwam een overgangsregeling voor
kerkenraden die daar principiële moeite mee hadden (toen na
enkele decennia die overgangsregeling echt tot een einde moest
komen, heeft dat nog aanleiding gegeven tot grote problemen,
omdat er nog steeds gemeenten waren die niet waren overgegaan tot
uitvoering van de nieuwe regeling). Bestuur
|259|
en beheer werden met elkaar in een verband gebracht; ongetwijfeld
principieel gezien een stap vooruit. In 1991 werd de regeling
aangepast, in die zin dat vanaf dat moment het ook mogelijk werd
om één of meer kerkvoogden te benoemen die geen ambtsdrager zijn
(voordien waren dus alle kerkvoogden ambtsdrager en daarmee
gelijkwaardig aan de andere leden van de kerkenraad!). Men vindt
de gegevens in de toelichting op de Hervormde Kerkorde, van de
hand van ds. P. van den Heuvel.
- Het was een opmaat voor de situatie in de nieuwe, verenigde
kerk, de PKN: daar is eenzelfde situatie, zij het dat het woord
kerkvoogd vervangen is door kerkrentmeester (ordinantie 11,
Kerkorde en ordinanties van de PKN, blz. 135). De
meerderheid van de leden van het college van kerkrentmeesters
dient ouderling te zijn.
In de CGK hebben we het principe van het geestelijk fundament
onder de materiële zaken aldus vastgehouden: de kerkenraad is
bevoegd om als hoofdbestuurlijk orgaan van de gemeente, bestaande
door de door God geroepen en door de gemeente verkozen
ambtsdragers, de regie te voeren over het financiële beleid en de
materiële aangelegenheden van de gemeente. Omdat de kerkenraad
zich echter realiseert dat voor de verwerkelijking van die
bevoegdheden bepaalde gaven en kwaliteiten nodig zijn, die hij
niet in huis heeft, en die overigens ook veel tijd zouden kosten
om op zijn eigen agenda tot uitvoer te brengen, heeft hij een
commissie van beheer in het leven geroepen, die de praktische
uitvoering ter hand neemt van de materiële belangen van de
gemeente. Deze commissie maakt geen deel uit van de kerkenraad
(een enkele uitzondering misschien daargelaten, waarover later
nog iets), en dat is een wezenlijk verschil met de PKN. Bestuur
en uitvoering zijn immers gescheiden circuits, zoals zelfs vele
overheidscommissies op het gebied van bestuur en toezicht ons
leren, met klinkende namen om er nog meer gewicht aan toe te
kennen....
Daarmee wordt het geestelijke princípe van de PKN onderschreven,
de úitwerking is echter anders. De commissie van beheer is een
commissie als elke commissie in de gemeente: ingesteld door de
kerkenraad, bemenst door broeders en zusters die door de
kerkenraad benoemd zijn, met een welomschreven mandaat — vast te
leggen in een reglement — en met de plicht van minimaal
jaarlijkse rapportage van zijn beleid aan de kerkenraad.
Tot zover de weergave van de principiële verhoudingen. In het volgende artikel zullen we bezien hoe deze verhoudingen in de praktijk dienen te worden vormgegeven en hoe problemen op dat gebied het hoofd geboden kunnen worden.