Geen kerkenraad meer... wat dan?
Genre: Literatuur, Bladartikel
|70|
In de serie ‘kerkrecht’ wil ik deze keer een onderwerp aansnijden, dat ons niet vrolijk maakt: met enige regelmaat gebeurt het dat in een bepaalde gemeente het niet mogelijk blijkt een (volledige) kerkenraad te vormen. De vraag is wat er dan moet gebeuren. Het antwoord daarop hangt volstrekt af van de situatie, en ik wil er dan ook een aantal met u langslopen.
In art. 37 wordt gesteld dat een kerkenraad wordt gevormd door de predikant(en), ouderlingen en diakenen van de gemeente. Niet altijd is het mogelijk om deze alle drie te hebben. Een predikant bijvoorbeeld kan vertrekken: de gemeente wordt vacant. Daarmee heeft de kerkenraad op zich zijn bevoegdheden en kracht (gelukkig) nog niet verloren; een predikant kan immers als een bijzondere ouderling worden gezien. In art. 38 sub 1 K.O. leest u dat een kerkenraad minstens uit drie personen moet bestaan, waarbij het aantal ouderlingen niet kleiner mag zijn dan het aantal diakenen.
Nu gebeurt het soms dat het in een bepaalde gemeente tijdelijk niet mogelijk blijkt te zijn om dat aantal van drie als ondergrens te handhaven. De overgebleven broeders doen er dan alles aan (biddend en werkend) om tot vervulling van de vacature(s) te komen. Als het goed is, wordt de gemeente deze nood op het hart gebonden, en de classis leeft met de betreffende gemeente mee. Zij gaat er niet meteen toe over om te zeggen: er is geen kerkenraad meer, zeker niet wanneer aannemelijk is dat de situatie een tijdelijke is. Valt het niet te verwachten dat de situatie binnen afzienbare tijd verbetert, dan zal de classis in gesprek gaan met de overgebleven broeders. Een mogelijkheid is dat de gemeente onder de hoede van een naburige gemeente wordt geplaatst, en als wijkgemeente verdergaat. Dan blijft het gemeentelijk leven toch zoveel mogelijk in stand, op zondag en door de week. Kan de vacature binnen redelijke tijd vervuld worden, dan volstaat de classis met het bieden van de helpende hand. Die kan bijvoorbeeld hieruit bestaan, dat uit een naburige gemeente een ouderling een leesdienst verzorgt, zodat de broeders ouderlingen — die het toch al extra druk hebben — enigszins ontlast worden.
In het uiterste geval, namelijk wanneer redelijkerwijs aangenomen moet worden dat het niet meer mogelijk is dat er een goed functionerende kerkenraad wordt gevormd, zal het tot een heel pijnlijk besluit moeten komen: de gemeente zal moeten worden opgeheven. Dat heeft zich de afgelopen jaren verschillende keren in den lande voorgedaan. Soms gaat men als wijkgemeente verder, soms komt het ook tot een samenvoeging met een naburige gemeente, met verkoop van de goederen.
Het wordt spannender (en ook verdrietiger) wanneer de gemeente in het ongerede is geraakt. Met enige regelmaat maken we het in de kerken mee, dat binnen een bepaalde classis extra vergaderingen nodig zijn, omdat de geregelde gang van het kerkelijk leven in een bepaalde gemeente diep verstoord is. Er kunnen grote stormen zijn rond de predikant, die de gemeente verscheuren; er kunnen zo grote verschillen van inzicht zijn dat de gemeente haar koers kwijt is. Kerkenraadsleden
|71|
staan onder druk en kunnen het niet volhouden… hoe dan ook, er ontstaat een situatie waarin de plaatselijke kerkenraad (misschien op één of twee broeders na) uiteen is gevallen. Men vraagt hulp van de classis: de problemen moeten immers, indien enigszins mogelijk, worden opgelost en ondertussen moeten toch ook de kerkdiensten gehouden worden, de lopende zaken van de kerkenraad moeten worden afgehandeld enz.
Daarvoor moeten we te rade gaan bij een heel belangrijk artikel van onze kerkorde, namelijk art. 30. Daar staat onder andere: ‘In meerdere vergadering behoort slechts datgene te worden behandeld, wat in de mindere niet kon worden afgedaan’. Concreet betekent dit dat een classis (meerdere vergadering) zich niet bemoeit met dat wat in een kerkenraad (mindere vergadering) wordt behandeld. Het is een hoofdpijler van ons kerkelijk samenleven (waarbij we voortdurend pendelen tussen de plaatselijke gemeenten en het kerkverband). Maar… die kerkenraad is vleugellam geworden, of ontbreekt zelfs geheel. Daarmee is duidelijk: de plaatselijke kerkenraad kan zijn werk niet meer doen; de classis neemt haar verantwoordelijkheid en gaat het werk doen, dat normaal door de kerkenraad wordt gedaan. Kort door de bocht geformuleerd: de classis is de kerkenraad geworden.
Nu is dat natuurlijk een ingewikkelde toestand: een classis is immers geen permanent orgaan. Daar kennen we in de kerken er maar één van, en dat is de kerkenraad; de classis bestaat in de regel maar twee keer per jaar, wanneer zij voor de vergadering wordt samengeroepen. Bovendien is het ook niet goed denkbaar dat al die broeders, die samen op een classisvergadering zijn, zich gaan bemoeien met die ene gemeente. Dat gebeurt dus ook niet; in de praktijk wordt er een classicale commissie benoemd die gaat zoeken naar oplossingen voor de gemeente die in het ongerede is geraakt. Daarnaast verzoekt de classis aan een aantal ouderlingen en diakenen om als interimkerkenraad op te treden. Zodoende kunnen de kerkdiensten onder leiding van deze broeders plaatsvinden, huwelijksbevestigingen kunnen doorgaan, huisbezoeken worden gedaan (juist extra nodig in deze situatie!), kerkenraadsvergaderingen vinden doorgang enz.
Nu is het wel van belang om te letten op de bevoegdheid van deze interim-kerkenraad. Hij bestaat uit broeders die lid zijn van een andere gemeente; die broeders zijn niet in de gemeente waar zij tijdelijk ambtelijk werk doen, bevestigd. In de praktijk zal men niet zoveel merken van hun beperkte bevoegdheden. Maar het is toch wel van belang om goed in het oog te houden: de interim-kerkenraad is ingesteld door de classis en is ook verantwoording schuldig aan de classis van zijn handelingen. In feite is die interim-kerkenraad een commissie van de classis. Naar art. 30 K.O. doet de classis wat ‘des kerkenraads’ is en is dus ook de classis direct aanspreekbaar op de daden van de interim-kerkenraad. Een commissie heeft immers geen eindverantwoordelijkheid.
Dat heeft soms bijzondere gevolgen. Eén ervan is dat, zolang deze noodsituatie duurt, de kerkenraad feitelijk geen afvaardiging kan sturen naar de vergadering van de classis (we kennen in de recente geschiedenis van de CGK een situatie waarin dat een paar jaar heeft geduurd!). De classis voert immers zelf het
|72|
geestelijke ‘bewind’ over de gemeente? Wel zullen er natuurlijk broeders op de vergadering zijn die de zorg voor de gemeente waarnemen. Misschien zijn zij door hun eigen kerkenraad afgevaardigd en als zodanig officieel aanwezig. In ieder geval moeten zij vragen kunnen beantwoorden die over de situatie in de gehavende gemeente gaan.
Een ander gevolg gaat over de rechtskracht van besluiten die de interim-kerkenraad neemt en in het bijzonder over de vraag wat er moet gebeuren wanneer tegen sommige van die besluiten bezwaar rijst. Het zal duidelijk zijn: rechtskracht hebben die besluiten pas, wanneer de classis ze heeft bekrachtigd. Nu loopt dat in de praktijk natuurlijk niet zo’n vaart: niemand zal er wakker van liggen wanneer de interim-kerkenraad besluit om volgende week zondag een extra collecte te houden i.v.m. een opgetreden natuurramp. Maar stel nu, dat hij zich gaat buigen over kandidaten voor een nieuwe kerkenraad. Het spreekt vanzelf dat dit een heel belangrijke taak is: de noodsituatie moet, als het enigszins kan, zo kort mogelijk duren. Wanneer de geestelijke moeiten (waar de andere classicale commissie mee bezig is) tot rust zijn gekomen, zal er zo spoedig mogelijk weer een kerkenraad, bestaande uit broeders uit de eigen gemeente, moeten komen. Daartoe stelt de interim-kerkenraad kandidaten, en er vindt een verkiezing plaats. Maar… nu rijst er tegen iemand van de benoemde broeders een bezwaar. Wat nu?
Normaal is dat een dergelijk bezwaar door het gemeentelid in de vorm van een appel naar art. 31 K.O. aan de classis wordt gemeld, en dat de classis dit appel behandelt. Tot zolang kan bevestiging niet plaatsvinden, want wij hanteren in de kerken al heel lang een (tot nu toe ongeschreven) regel: ‘een kerkelijk appel heeft één keer opschortende werking’. Denkelijk zal de generale synode 2007 dit expliciet uitspreken, want er bestaat wel eens verwarring over. Wanneer de bezwaren niet geldig worden verklaard, vindt er dus daarna bevestiging plaats (ook wanneer de appellant ontevreden blijft en verder appel instelt, bij de particuliere synode dus).
Maar nu: het bezwaar tegen de benoeming door de
interim-kerkenraad wordt aan de classis gemeld. In strikte zin is
dat nog geen appel, want de interim-kerkenraad is geen echte
kerkelijke vergadering: hij is in feite een commissie van de
classis. De classis is dus de eerste échte kerkelijke vergadering
waar de betreffende kandidatuur gewogen wordt. Dat heeft tot
gevolg dat:
- wanneer de classis zich erover uitspreekt;
- en wanneer zij de bezwaarde in het ongelijk stelt;
- en wanneer die bezwaarde vervolgens verder gaat, door het
instellen van een appel bij de particuliere synode;
dat er dán in feite pas voor het eerst een appel naar art. 31
K.O. in kerkelijke zin wordt ingesteld. Er geldt dus in dit
bijzondere geval opschortende werking tot het moment dat de
particuliere synode zich heeft uitgesproken. Gelukkig dat er in
de nieuwe tekst van art. 47 K.O. staat dat de roepende kerk van
de particuliere synode een extra (of vervroegde) vergadering
bijeen kan roepen na advies en goedkeuring van haar classis. Een
dergelijke situatie betekent immers een grote vertraging voor het
herstel van de verhoudingen van de gemeente waar het over gaat.
En het valt niet moeilijk in te denken wat dit in de praktijk
betekent.