Nog eens: predikantsvacatures
Genre: Literatuur, Bladartikel
|31|
Het artikel in het januarinummer van ons blad leverde veel reactie op, Dat is gelukkig: de bezinning op de ontwikkeling van ons ‘predikantenbestand’ moet dringend op gang komen. Er kwamen ook vragen over. Sommigen drongen er op aan de spa nog dieper in de grond te steken: zijn er bepaalde oorzaken aan te wijzen voor het geringe aantal aanmeldingen voor de admissie-examens? De vergrijzing van de bevolking misschien, die automatisch een verkleining van het aantal predikanten in opleiding zal betekenen? Dat is waar, maar het is maar een gedeeltelijke verklaring: al jarenlang blijft het aantal toegelaten broeders in Apeldoorn jaarlijks heel klein. En het aantal aanmeldingen is niet veel groter, in ieder geval veel minder dan pakweg 10 jaar geleden… Ik wees op de noodzaak van het openbare gebed in de gemeente. Te denken is ook aan persoonlijke gesprekken. Onlangs kon u van een jubilerende predikant lezen dat het geestelijk zicht op de weg die God met hem ging, opbloeide in een bijna terloopse vraag die een leraar aan hem stelde. Zó werd hij zich bewust van de roep van de Here.
Anderen gingen nader in op een aantal negatieve ontwikkelingen rond het predikantschap: losmakingen, afzettingen, grote spanningen rond predikanten en kerkenraden/gemeenten… het beeld van het ambt is niet rooskleurig. Daar wil ik nu nog nader op ingaan, want op de een of andere manier moet dit toch onder Gods zegen gekeerd worden!
Laten we dan beginnen bij de predikant. Het aantal broeders dat in de loop van pakweg 20 jaar ‘in de berm is geraakt’ is veel te hoog. Hoe komt dat toch? Soms is het een incidentele ongelukkige combinatie tussen predikant en gemeente. Dat is door de jaren heen voorgekomen en een wijs omgaan met het beroepingswerk kan dan uitkomst geven. Soms ook kan de predikant de veranderingen in zijn werk(omgeving) niet bijbenen. Er verandert op dat gebied veel: een bepaalde aanpak van preken kan in de jaren ’70 van de vorige eeuw ingang gevonden hebben, nu voldoet die echt niet meer. De boodschap blijft principieel dezelfde, maar de ‘verpakking’ moet anders; het hele leven verandert immers, flitsenderwijs? Hetzelfde geldt voor catechese, en voor de pastorale bearbeiding van de gemeente. Het geldt ook voor de missionaire roeping van de gemeente. Eerlijk: maakten we ons er eerder wel zo druk om? Anders gezegd: lag het op ons hart? In de kerkelijke pers is er onlangs nog de noodklok over geluid. In al deze situaties dienen de predikanten (én hun kerkenraden!) te beseffen dat tijdige bijscholing een must is geworden. Dat is toch in andere beroepsgroepen ook zo? En daar moet op de begroting van de kerk ook ruimte voor gemaakt worden, net zoals in seculiere organisaties.
Ik wijs nog op iets anders: ik werd na het eerste artikel benaderd vanuit de kring van professionele supervisoren. Zij wezen — terecht — op de noodzaak van coaching van de predikanten. Dat kan in de vorm van supervisie, het kan via intervisie; het predikantsberoep kan in de praktijk een eenzaam bestaan zijn; dat is niet goed. Tot nu gebeurt supervisie daar, waar al brokken zijn gevallen. Het is goed, dat het dán gebeurt, maar het is beter dat we éérder de hand aan de ploeg slaan. Hetzelfde geldt voor intervisie. Het kan, opnieuw onder Gods zegen, de negatieve spiraal rond het beroepsbeeld ombuigen.
|32|
Soms liggen de problemen die in een gemeente rijzen, in hoge mate aan de predikant zelf. Hij is bijv. teveel solist, en laat signalen van zijn kerkenraad onvoldoende toe in zijn hart. Luisteren is ook voor predikanten een kunst, die niet ieder voldoende verstaat. Dat is een ernstig probleem. Hoe komt het toch? Kan de prediker niet dát waartoe hij zelf zijn gemeente oproept?
Nooit vergeet ik de woorden van de zo vroeg (1989) overleden ds. A.W. Drechsler, toen het gesprek kwam op een collega die ‘uit de rails was gelopen’: ‘Denk eraan: je hebt er maar voor te zorgen, dat het góed gaat!’ Natuurlijk, voorzover het van jou als predikant afhangt. De boodschap was duidelijk voor mij, en ik houd hem mezelf nog altijd voor. Er is geen kunst aan om de dingen in het honderd te jagen, het is ingewikkelder om dat niet te laten gebeuren. Onlangs kreeg ik van de Here God een nieuwe gemeente. Werkelijk, ik heb er vooralsnog de handen vol aan om te zoeken en te tasten naar de manier waarop de Geest daar de mensen heeft gevormd, naar de wijze waarop de gemeente geestelijk ‘in elkaar zit’; ik steek er heel veel energie om dichtbij het hart komen van de mensen, ’s zondags en door de week. En dat is gewoon mijn dure plicht. En van daaruit, als er vertrouwen is gegroeid en als je enigszins gaat doorzien hoe de dingen reilen en zeilen, kun je verder bouwen. En daar ben je niet zo snel mee klaar. Vervolgens is de opdracht eenvoudigweg ‘de gemeente des Heren aan deze plaats te weiden’ (ik citeer uit de beroepsbrief, zoals die in de CGK bekend is) en dat samen met de kerkenraad die hem ‘in gemeenschap des geestes ter zijde’ staat. Dat is een belofte van die kerkenraad, maar tegelijk ook een dure plicht en roeping van de predikant! En allerlei gewenste processen dienen zorgvuldig door de hele kerkenraad (over)wogen te worden, en met pastorale aandacht voor de héle kudde al of niet uitgevoerd te worden. Daar hoort bij dat de dingen niet altijd zo zullen gaan, als de predikant zich dat idealiter voorstelt. En juist dán komt het aan op trouw, binnen de door de kerkenraad gestelde kaders.
Predikanten moeten ook blijven bij hun ‘core-business’, zoals dat vandaag heet. Zij zijn geen psychologen, ook geen psychiaters, en moeten daarin ook niet amateuren; dat kost teveel tijd én het kan tot grote ongelukken leiden. Wél dienen zij in dit kader pastoraat aan hun gemeenteleden te geven, maar dat is iets anders. Vervolgens dienen ze niet meteen in de stress te schieten, wanneer ze kritiek ontvangen, ook niet wanneer dat er eens wat ongelukkig uitkomt. Kijk er doorheen, laat je spiegelen door je kerkenraad; iederéén krijgt tegenwoordig toch ‘feed-back’? Zie het als een cadeautje, ook als de verpakking van dat cadeautje niet zo fraai is. En laten wij onszelf vooral niet zien als de gezalfde des Heren (bijna schreef ik het ook nog met een hoofdletter…). Zodoende kunnen we er als predikanten veel aan bijdragen om het ambt weer meer te laten ‘glanzen’ in de kerken.
Aan dit probleem zit ook een andere kant. Hierboven noemde ik al kerkenraden en gemeenten. Zij zijn onlosmakelijk verbonden met de predikant en zijn werk. Daarom moeten ook zij kritisch naar zichzelf durven kijken. Iemand schreef mij: ‘een gemeente krijgt de predikant die zij ‘verdient’. Zo zou je ook kunnen zeggen dat een kerkverband dat volstrekt onvoldoende nieuwe predikanten genereert, niet bepaald gezond kan worden genoemd’. Het is een gedachte die mij na aan het hart ligt. Een tijd geleden alweer vernam ik van een professionele hulpverlener die o.a. vastgelopen predikanten onder haar hoede had: ’Wat is er toch aan de
|33|
hand in de Chr. Geref. Kerken?’ In verhouding waren er namelijk veel meer broeders uit de CGK die hulp nodig hadden dan uit andere kerken in de gereformeerde gezindte. Dat is een signaal dat we niet kunnen negeren. Welnu:
De CGK zijn geestelijk ingewikkeld samengesteld. Niet iedereen kan gemakkelijk met een ander geestelijk ‘door één deur’. Het is zwaar om neer te schrijven, maar het is realiteit. Wij hebben daardoor het verschijnsel gekregen van broeders en zusters die in de eigen woonplaats niet kerken/lid zijn, maar een aantal kilometers verderop. Het is een geestelijke zwakheid, maar we leerden ermee te leven. En er is een tijd geweest dat dit een bepaalde vorm van rust in het plaatselijk kerkelijk leven betekende (en vervolgens weer meer onrust op de vergaderingen van de classes, wanneer gemeenten in de regio hierdoor nog meer geestelijk uit elkaar groeiden…). De laatste tijd neemt de onrust in verschillende plaatselijke gemeenten volgens mij toch weer toe. Wat is dat? Dat is een onbehagen over krimpend ledenaantal (en het is snel gedaan om naar de dominee te kijken, want die bracht vroeger toch ‘zijn eigen traktement mee’?); er is een geweldige variatie in de liturgische wensen in een aantal gemeenten; en hoe zal de kerkenraad daar een wijs beleid in voeren? Velen kiezen voor een weg midden tussen de flanken door, in wijsheid. Maar die wijsheid wordt dan vervolgens uitgelegd als het ‘grauwe midden’, en het geduld om echt samen als gemeente daar verder in te komen, ontbreekt… Er komen processen van gemeenteopbouw op gang, op heel verschillende leest geschoeid (al eerder signaleerde ik in De Wekker dat hier een behoorlijke drempel voor het beroepingswerk zou kunnen komen te liggen, en het mag ook wel goed principieel doordacht worden!), en hoeveel pastorale aandacht is er voor hen die het daar moeilijk mee hebben, om welke reden dan ook? In veel opzichten zijn de CGK kerken ‘tussen de vuren’, al liggen de vuurhaarden niet altijd meer daar waar ds. J.H. Velema ze indertijd signaleerde. Reformatorisch en evangelisch… liggen ze daar niet o.a.? Dan spreek ik nog maar niet over de geest van individualisme die in de samenleving heerst, en die de gemeenten van de Here Jezus niet onberoerd laat. Ook in onze gemeenten die zich verwant weten met de geestelijke koers van Bewaar het pand is er nog veel geestelijke variatie, die op zich gezond en opscherpend is, maar die soms ook leidt tot onderlinge botsingen.
En in het centrum van al die spanningsvelden staat de predikant… En hij is gelukkig wanneer een kerkenraad hem daadwerkelijk geestelijk ter zijde staat. Maar daarvoor zijn wel broeders nodig die geestelijk inzicht en geestelijk niveau hebben! En alom signaleert men zorgen, juist op dít punt. Er zal veel gebed nodig zijn om de Geest hier opnieuw te laten waaien, en er is dringend toerusting van ambtsdragers nodig op dit punt. Dat zal vervolgens de predikant en zijn werk ten goede komen. En laat de kerkenraad toch tot het uiterste zijn predikant beschermen tegen onverantwoorde kritiek van de gemeente. Laat hij intern waar nodig scherp met hem spreken, maar naar buiten toe volstrekt de eenheid bewaren. Ook wat dit betreft, gaat er bij huisbezoeken nog wel eens iets mis…
In één adem (deze twee kopjes samenvattend): laten predikant en kerkenraad schouder aan schouder staan en sámen (!!) geestelijke leiding geven, in onderlinge liefde én correctie.
Lang niet alles kon ik noemen, ook kon het niet allemaal uitgebalanceerd; de bedoeling was om de gedachten weer wat verder te brengen. Biddend en werkend… Nu
|34|
nog één detail: ik gebruikte in mijn vorige artikel de uitdrukking ‘reële vacatures’. Mijn bedoeling was daarbij slechts om mijn rekenwerk in te kaderen: reëel in de zin van: díe vacante gemeenten die redelijkerwijs in staat zijn om een predikant te beroepen. Nu bleek mij dat het hier en daar in die zin werd opgevat, dat een kleine vacante gemeente — die niet kan beroepen — niet ‘reëel vacant’ zou zijn. Dat bedoelde ik natuurlijk in genen dele, maar ik snap dat het misverstand op de loer lag en ik had mij zorgvuldiger moeten uitdrukken; excuus. Hun vacaturenood is heel reëel en vaak permanent, en het is de moeite waard dat mee te nemen in de bezinning. Misschien mag ik dan allereerst verwijzen naar een artikel dat ik over deze materie schreef in oktober 1999 (Ambtelijk Contact 1999, blz. 411 e.v.); daar werd een lans gebroken voor het de handen ineen slaan als kleine kerkenraden in een bepaalde regio. Ook is te denken aan de samenwerking tussen predikanten en pastorale werkers (de discussie over de plaats van wetenschappelijk opgeleide theologen en hbo-theologen is volop gaande in de kerkelijke pers). We moeten in dat gesprek principieel én praktisch dringend verder komen! In de kerken zijn vervolgens ondertussen ook mooie voorbeelden te geven van gemeenten, die het einde nabij leken te zijn, maar die na diepgaande bezinning, meditatie en gebed in vertrouwen een weg gingen die hen door de Geest werd gewezen, en die tot nieuwe bloei leidden: Amsterdam, Zaandam, Rotterdam-ICF… maar dan moeten we wel de geestelijke moed hebben om onze kleine traditie te relativeren en binnen de ons gegeven grote traditie te zoeken naar nieuwe wegen. God zegent ze, onmiskenbaar! En daar zou ik van harte een vergroting van het predikantentekort voor over hebben, als u begrijpt wat ik bedoel. En misschien geeft God ook in dat opzicht dan weer verrassingen…