Presbyteriaal kerkrecht
Genre: Literatuur, Bladartikel
  1. Kerkrecht is voor velen een nogal droog onderwerp. De
  kerkrechtgeleerde die de oude kerkordes van 1568 tot 1638 ooit
  heeft gebundeld, draagt zelfs een gortdroge naam: Hooijer.
  Romeinse artikelen, Ordinanties, Generale Regelingen, het is voor
  velen geen opwekkende lectuur. Wat moet dat nu worden?
  
  2. Een jurist - u zult dat met mij eens zijn - is van nature
  eigenlijk een hele vreemde eend in de kerkelijke bijt. Theologen
  hebben het over het algemeen niet zo op juristen: niet alleen
  omdat ze herkauwers zijn van droge stof. Ze redeneren ook vaak
  veel te abstract en zijn meesters in het scheppen van hun eigen
  juridische werkelijkheid.
  
  3. In Duitsland bestaat misschien wel dáárom een spreekwoord:
  “Ärzte und Juristen, sind selten gute Christen”. Dat geeft
  enigszins aan wat voor een kloof er bestaat tussen recht en
  theologie.
  
  4. Bijzonder is het daarom dat de twee - bij het grote publiek -
  meest bekende reformatoren, Luther en Calvijn, beiden
  aanvankelijk voorbestemd waren als jurist.
  * Hans Luther, de vader van Maarten Luther, stuurde in 1505 zijn
  zoon naar de universiteit van Erfurt om daar de
  rechtenstudie te doen. Hij hield het slechts een paar
  maanden vol.
  * Calvijn verliet in 1526 Parijs met een licentiaat om in Orléans
  burgerlijk recht te gaan studeren. Uit recent historisch
  onderzoek van McGrath blijkt dat, toen op Calvijn een beroep werd
  gedaan te helpen bij de codificatie van de wetten en edicten van
  Genève, hij voor wat betreft modelcontracten, het eigendomsrecht
  en gerechtelijke procedures kon teruggrijpen op zijn kennis van
  het Romeinse recht.
  
  5. Niet alleen als theoloog, maar ook als jurist, wist Calvijn
  zijn inzichten omtrent de kerkelijke leer helder te vertalen in
  een structuur voor het kerkelijke leven. Het door hem ontwikkelde
  presbyteriale kerkmodel heeft zijn sporen ook in kerkelijke
  bepalingen van na die tijd nagelaten. Het speelt nog steeds een
  belangrijke rol bij de interpretatie van de kerkordes van de
  verschillende protestantse kerken.
  
  6. Het presbyteriale kerkmodel, zoals dat in de Nederlanden vorm
  kreeg ging uit van drie basisbeginselen die door Calvijn
  ontwikkeld zijn, te weten:
  * Christus is het Hoofd der gemeente en Koning der kerk. Alle
  macht in de kerk is uitsluitend gefundeerd in de Schrift.
  * Christus regeert Zijn kerk door de ambten, nl. het predikambt,
  het ouderlingenambt, het diakenambt en het doctorenambt.
  * De gemeenteleden vormen de kerk. Zij verkiezen de ambtsdragers
  en dáár worden de ambten zichtbaar.
  
  Onder invloed van de franse synodes ontstond daarnaast in de
  Nederlanden nog een vierde beginsel, dat uit de voorgaande
  afgeleid werd, nl.:
  * De erkenning van de plaatselijke gemeente als uitgangspunt van
  de kerkregering.
  
  Dat laatste beginsel was overigens niet absoluut geformuleerd. De
  gezamenlijke kerken die bijeenkwamen in classes en (provinciale)
  synodes hadden gezag, voorzover het de gezamenlijke belangen van
  de kerken betrof en het om zaken ging die niet op plaatselijk
  niveau konden worden afgedaan. Het geheim van de eenheid moest
  volgens Calvijn worden gezocht in overeenstemming ten aanzien van
  de leer. Ook een kerkorde behoort dus in dienst te staan van de
  leer en is geen op zichzelf staande grootheid.
  
  7. De verhouding landelijke kerk - plaatselijke gemeente raakt
  Calvijn slechts summier aan in zijn Institutie. Hij zegt
  daarover: “Dat onder deze algemene kerk de kerken afzonderlijk,
  die over de steden en dorpen verdeeld zijn, zo vervat zijn, dat
  ieder van haar met recht de naam en het gezag der kerk bezit; (…)
  Zo houden wij vast aan de eenheid van de algemene kerk, welke
  duivelse geesten altijd gepoogd hebben te verscheuren, en wij
  beroven aan de andere kant de wettige vergaderingen, die
  verspreid zijn naar gelegenheid der plaatsen, niet van hun
  gezag.”. De plaatselijke gemeente heeft dus niet alleen de naam
  maar ook het gezag van een kerk.
  
  8. Het landelijk kerkverband werd pas georganiseerd tijdens de
  synode die op 26 mei 1559 te Parijs werd gehouden. We vinden dit
  voor het eerst in het openingsartikel van de Discipline
  Ecclesiastique -“ geen kerk, geen dienaar zal over de andere
  heersen” - dat tijdens die synode werd aanvaard. De kerkorde, die
  aanvaard werd door de eerste synode van de nederlandse kerken in
  1571 te Emden, opent ook met dit zgn. non-dominatiobeginsel.
  
  9. Kerken mogen dus niet over elkander heersen. Dit komt terug in
  alle latere presbyteriale kerkordes. Het heeft zich uit de
  voorgaande beginselen ontwikkeld. Christus alleen is de Koning
  der kerk en regeert door middel van de ambten. De ambten worden
  verkozen door en worden zichtbaar in de plaatselijke gemeente. Om
  die reden vormt de plaatselijke kerk dus de grondslag van dit
  kerkmodel.
  
  10. Koning Willem I voerde in 1816 echter op eigen gezag een
  eigen kerkmodel in. Dit zgn. collegialistische kerkmodel,
  beschouwt de kerk juist als een menselijke vereniging van
  gelijkgezinden. Plaatselijke kerken zijn in dat model slechts een
  onder-afdeling van de landelijke kerk. De synode ontleent haar
  macht en gezag eenvoudig aan de democratische wil van de synodale
  meerderheid. Van een souverein gezag van Christus over Zijn kerk
  is geen sprake.
  
  11. Door middel van het Algemeen Reglement 1816 en 1852 werd dus
  feitelijk kerkelijke hiërarchie - synodocratie - ingevoerd. Er
  ontstond een centraal geleide kerk. De besturen die de koning
  benoemde bestuurden de kerk. Gemeenten waren slechts plaatselijke
  onderafdelingen van de NHK.
  
  12. De inwerkingtreding van de HKO op 1 mei 1951 was een
  duidelijke breuk met die hiërarchisch ingerichte
  Reglementenbundel, die tot op dat moment had gegolden. De meest
  in het oog lopende verschillen tussen de HKO en het Reglement
  zijn:
  - Christus is kerkordelijk weer Koning der kerk
  - De kerk toont haar wezen door te staan op de bodem van
  duidelijk in de kerkorde omschreven belijdenisgeschriften.
  - De regering door de ambten wordt in alle geledingen van de kerk
  hersteld.
  - Het apostolaat verwijst naar de verhouding tussen kerk en
  wereld.
  - De kerkorde heeft oog voor oecumenische aspecten.
  - De NHK is opgebouwd uit de gemeenten en vormt - net als onder
  DKO - met haar gemeenten een in de kerkorde omschreven
  “verband”.
  - De gemeenten zijn weer “compleet kerk”: dat houdt in dat de
  gemeente niet (meer) slechts een onzelfstandig onderdeel van de
  algemene kerk is, maar zelf volledig kerk.
  
  13. Hoe is dat tot stand gekomen?
  a. Wagenaar heeft aanvankelijk geprobeerd in het ontwerp het
  accent geheel op de algemene kerk te leggen.
  b. Haitjema heeft echter met een beroep op de compleetheid van de
  plaatselijke gemeente met succes het accent van de kerkstructuur
  op de plaatselijke gemeente gelegd.
  c. De gemeente werd herontdekt als “compleet kerk”, omdat zij
  volledig de sacramenten en het volle geestelijke ambt in haar
  gebied mag zien functioneren.
  d. Die theologische grondconceptie, zoals Van Ruler het noemde,
  werd uiteindelijk ook juridisch vertaald, want:
  e. De Commissie voor Civielrechtelijke Vraagstukken heeft dat
  theologisch uitgangspunt vervolgens juridisch hanteerbaar gemaakt
  door aan de synode te adviseren om in de kerkorde op te nemen
  dat: - “de Nederlandse Hervormde Kerk bestaat uit de hervormde
  gemeenten”,
  in plaats dat:
  - “de Nederlandse Hervormde Kerk de hervormde gemeenten
  omvat”.
  - Daardoor werd volgens de Commissie voor Civielrechtelijke
  Vraagstukken beter uitgedrukt dat “hoewel de Hervormde Kerk meer
  is dan de som der gemeenten, zij toch uit de gemeenten opgebouwd
  is.
  - Deze cruciale aanpassing werd aangenomen, omdat het er volgens
  de synode om ging welke uitdrukking “het best het presbyteriaans
  karakter van de Nederlandse Hervormde Kerk uitdrukte” .
  
  14. Door sommigen wordt wel beweerd, dat aan het woord
  “presbyteriaal” direct het bijvoeglijk naamwoord “synodaal” moet
  worden toegevoegd om daarmee tot uitdrukking te brengen dáár dan
  ook de nadruk ligt.
  - 1. Ik meen dat dat niet alleen in tegenspraak is met de eerder
  besproken herontdekking van de “compleet kerk-gedachte”, maar ook
  met de eerder besproken besluitvorming rond de civielrechtelijke
  structuur van de kerk;
  · centraal synodaal gezag verdraagt zich niet met een kerk die
  opgebouwd is uit de gemeenten
  - 2. Het is ook in tegenspraak met de aantoonbaar nauwe
  verwantschap met de Dordtse Kerkorde en de andere kerkorden van
  na de Reformatie· men heeft de presbyteriale beginselen duidelijk
  als bouwstenen gebruikt, zonder de Dordtse Kerkorde te willen
  kopiëren:
  Dat blijkt uit het feit dat:
  · Christus is Koning der Kerk
  · De kerkorde gaat uit van een belijdenis
  · Regering door de ambten
  · Opname van oer-gereformeerde ijkpunten, als het non-dominatio
  beginsel en het beginsel van gedelegeerde bevoegdheden
  · Herstel van de “compleetheid” van de gemeente
  - 3. Daarnaast kan ik mij – gelet op de fundamentele discussies
  die gevoerd zijn in de Commissie voor de Werkorde en Kerkorde -
  niet voorstellen dat onze voorvaderen het hiërarchisch ingerichte
  Algemeen Reglement in 1951 hebben afgeworpen, om die praktijk
  onder het label van een presbyteriale kerkorde gewoon voort te
  zetten;
  · wie dat beweert zegt eigenlijk: er is in 1951 wel een nieuwe
  presbyteriale kerkorde aangenomen, maar feitelijk was dat slechts
  cosmetica
  · wie dat beweert gaat tevens compleet voorbij aan het
  reorganisatiestreven vanaf het begin van de 20e eeuw
  · zou dan het schaamrood niet naar de kaken stijgen….
  - 4. Die visie draagt verder het gevaar in zich dat de kerk
  “verpolitiekt”. In de verzamelde werken van Noordmans - wie leest
  hem nog - wordt hier reeds tegen gewaarschuwd: “Dit gevaar van te
  verpolitieken, met al de aankleve van dien, moeten wij onder ogen
  zien. De kerkorde mag de weg van het democratisch parlementarisme
  niet opgaan. Dit zou haar rijp maken voor rooms absolutisme”.
  · het bijzondere van het presbyteriale stelsel is juist dat
  synodale besluitvorming uiteindelijk haar legitimatie niet vindt
  in democratisch genomen meerderheidsbesluiten, maar in het gezag
  van Gods Woord en overeenstemming in de leer.
  - 5. Het is ook in strijd met de overgangsbepalingen bij de
  kerkorde 1951, die werden gemaakt om de overgang van het
  Reglement naar de kerkorde mogelijk te maken:
  · per 30 april 1951 eindigde – volgens art. 15 Ovg. Bep. -
  namelijk het mandaat van alle kerkelijke besturen en
  functionarissen in de NHK op één na:
  · de kerkenraad : dat was namelijk de grondvergadering van de
  kerk
  · daarin spreekt het presbyteriaal stelsel: het stelsel dat
  begint bij het presbyterium oftewel de kerkenraad
  - 6. Is er überhaupt veel bezwaar tegen de samenvoeging:
  presbyteriaal-synodaal? Op zich niet, want ook een presbyteriaal
  stelsel kent besluitvorming door synodes.
  · De vraag is alleen welk woord kleurt het begrippenpaar? Waar
  wordt het accent gelegd?
  · Een sterk argument is dan: dat het samenkomen in synoden niet
  kenmerkend is voor het gereformeerd protestantisme - ook een
  episcopaal stelsel als dat van bijv. de Rooms-Katholieke Kerk
  kent synodes: -“synodaal” is dus geen exclusief kenmerk;
  · Een ander argument is: als het accent op het synodale wordt
  gelegd leidt dat feitelijk tot synodocratie: - en daar wilden de
  opstellers van de Kerkorde van 1951 juist uitdrukkelijk
  vanaf;
  · Verder is het niet in lijn met het feit dat in een
  presbyteriaal stelsel alle vergaderingen zich in hun besluiten
  dienen te kunnen legitimeren op grond van de Schrift en uitgaan
  van eenheid in de leer; synodocratie of kerkelijk parlementarisme
  staat daar haaks op
  · niet het synodale kleurt dus het presbyteriale, maar het
  presbyteriale kleurt het synodale;
  
  15. Eén van de door mij verdedigde stellingen is dan ook dat:
  · er na 1951 geen hemelsbreed verschil meer is tussen de
  ecclesiologie van de NHK en de GKN;
  Hoezo ? zult u zich afvragen: de gereformeerde kerken danken hun
  kerkrechtelijk uitgangspunt toch aan het zijn van autonome
  gemeente?
  · De vraag is echter of de gereformeerden nog wel zo autonoom
  zijn als steeds beweerd wordt;
  · Het denken heeft namelijk zowel aan gereformeerde, als aan
  hervormde kant sinds 1892 niet opgehouden;
  · Sinds de beruchte Synode van Assen (1926) waarbij ds.
  Geelkerken en zijn kerkenraad werden afgezet, is namelijk ook
  daar kerkrechtelijk een wissel omgezet: - sindsdien zijn classes
  en synodes in de GKN niet slechts meerdere vergaderingen maar
  tevens ambtelijke vergaderingen die regeermacht toekomt;
  zien wij het sinds 1951 in de NHK anders?
  · Sinds die tijd wordt de generale synode van de GKN beschouwd
  als de hoogste ambtelijke vergadering, gesteld over het geheel
  van de kerken in het kerkverband; - dan is de consequentie dat
  ook het geheel van kerken in het kerkverband valt te beschouwen
  als kerk in institutaire zin; zien wij het in de NHK anders?
  · De GKN zijn opgebouwd uit de plaatselijke gemeenten; spreken de
  Handelingen van de Hervormde Synode van 1948 andere taal over de
  hervormde gemeenten?
  · De GKN zijn een verband van kerken; maar welk woord staat er in
  art. I van de hervormde kerkorde?
  · Gereformeerde kerken worden getypeerd als “compleet kerk”;
  Welke typering gebruikten Haitjema en Van Ruler?
  
  Daarom denk ik dat:
  - hervormden sinds de vijftiger jaren presbyterialer geworden
  zijn en gereformeerden synodaler
  - en dat heeft uiteraard gevolgen;
  
  16. U kunt zich voorstellen dat de jurist, die juist gewend is
  aan de hiërarchie van directiemodellen en de structuur van het
  Koninkrijk der Nederlanden, hier op het eerste gezicht wat
  onwennig tegenover staat. De vaststelling van de structuur van de
  kerk is echter van eminent belang.
  
  17. Het burgerlijk wetboek zegt dat:
  “kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen worden
  geregeerd door hun eigen statuut voorzover niet in strijd met de
  wet”.
  Pas wanneer men beseft dat deze wonderlijke formulering bedoeld
  is:
  - voor alle mogelijke vormen van kerkgemeenschap en
  - vooral om te erkennen dat zij hun eigen structuur mogen
  regelen,
  beseft men ook het doorslaggevend belang van een juiste
  interpretatie van de kerkelijke structuur.
  
  18. Maatgevend is niet wat de heersende kerkelijke opinie op dit
  punt is, maar hoe de feiten op basis van de wordingsgeschiedenis
  luiden en of die inpasbaar zijn in het gegeven kerkordelijk en
  wettelijk kader.
  
  19. Als een hervormde gemeente:
  · compleet kerk is,
  · als zij ook uitgangspunt van kerkregering is, en
  · deel uit maakt van een verband
  · met een presbyteriale kerkorde:
  dan is het niet alleen logisch maar ook legitiem om een hervormde
  gemeente civielrechtelijk ook aan te merken als een
  plaatselijk
  kerkgenootschap in plaats van een zelfstandig onderdeel van de
  NHK
  * Uit literatuur en constante rechtspraak van het Hof
  ’s-Gravenhage lijkt te kunnen worden opgemaakt, dat zij daar
  zelfs voor kunnen kiezen.
  
  20. Waarom is dit van belang: gemeenten die - gelet op de
  structuur van de kerk - aangemerkt kunnen worden als een
  plaatselijk kerkgenootschap kunnen niet zonder meer verplicht
  worden de synode te volgen, wanneer:
  · de oorspronkelijke leer van de kerk ingrijpend wordt
  gewijzigd
  · er geen eenheid is rond de nieuwe grondslag
  · als in strijd wordt gehandeld met de bestaande kerkorde
  Dat blijkt uit rechtspraak die over dit onderwerp verschenen
  is.
  
  21. Het woord leer verdient in dit verband misschien nog wat
  toelichting. Wat moet je in zo’n verband onder “leer”
  verstaan:
  Een leer is volgens Niklas Luhman de zelfreflectie van een
  religieuze gemeenschap, waarmee zij haar identiteit in stand
  houdt en haar relaties regelt met andere religieuze
  gemeenschappen en het hele sociale systeem in het algemeen. Bij
  definitie van de leer komt het dus aan op de kerkeigen kenmerken
  van een geloofsgemeenschap.
  
  22. Ook het woord “grondslag” verdient wellicht nog wat
  toelichting:
  · Grondslag betekent letterlijk: fundament -“waarop iets
  rust”.
  · De vraag naar de grondslag is de vraag naar het wezen van de
  kerk
  · Haitjema zegt daarover in zijn “Nederlands Hervormd Kerkrecht”
  dat “de hervormde gezindheid uit de confessie van het klassieke
  gereformeerde protestantisme afgelezen moet worden (…) terwijl de
  weg van het belijden van de kerk afgebakend wordt door de drie
  oecumenische symbolen, die de NHK met de algemene christelijke
  kerk belijdt, en door de Drie Formulieren van Enigheid (…) die de
  grensbakens waren, zijn en blijven van de Kerk, die in ons
  vaderland uit de Gereformeerde traditie is voortgekomen (…)”.
  
  23. De rechter kan wanneer hij met dit soort vragen wordt
  geconfronteerd op verschillende manieren tot een oplossing
  proberen te komen.
  · Hij kan hen, die het oude kerkverband in stand lijken te houden
  zonder meer in het gelijk stellen
  · maar hij kan zich ook een oordeel trachten te vormen, in
  hoeverre de verandering van kerkverband, belijdenis of kerkorde
  strookt met de voorheen ingenomen positie.
  Daarbij zal hij uiteraard vanwege de hem gestelde beperkingen de
  (theologische) waarheidsvraag in het midden moeten laten. In dat
  geval kan hij zelfs theologische deskundigen benoemen om hem voor
  te lichten.
  
  24. Prof. Diepenhorst heeft daar in het verleden het volgende
  over gezegd:
  “Noch de ene, noch de andere manier van beslissen leidt tot een
  gelukkige uitkomst. Want het is mogelijk dat een kerk haar
  grondslag uit het verleden ontrouw wordt en zich niettemin in het
  bezit van het haar voorheen toebehorend kerkelijk vermogen
  gehandhaafd ziet. Maar het is ook denkbaar dat een minderheid,
  zelfs op grond van minder elegante motieven, zich vastbijt in
  hetgeen tot nog toe de tekst van de belijdenis en kerkorde is
  geweest, met als gevolg dat haar het kerkelijk
  vermogen wordt toegewezen. Over de maatstaf die moet worden
  aangelegd, zal altijd discussie mogelijk blijven”.
  
  25. Als u hebt gedacht dat ik u vandaag een sluitend antwoord zou
  kunnen geven over de positie van hervormde gemeenten met
  betrekking tot de PKN, moet ik u helaas teleurstellen. Wel hoop
  ik u kleine doorblik te hebben verschaft in de achtergronden van
  het hervormde kerkrecht en de wijze waarop de rechter daar mee om
  kan gaan.
  
  26. Kerkrecht is een recht, als ieder ander recht. Het laat zich
  ook door niet-theologen bestuderen, beschrijven en toepassen,
  mits de jurist voortdurend een open oog houdt voor de kerkelijke
  grondslag en beginselen. Dat een jurist zich dus in kerkelijke
  aangelegenheden uiterst behoedzaam en onbevooroordeeld moet
  bewegen, spreekt vanzelf.
  
  Behoedzaam zijn en onbevooroordeeld: daar komt het dus op
  aan.
  
  Mr. dr. J.J.H. Post, november 2003