Uitdagingen en perspectieven voor het functioneren van voorgangers
Genre: Literatuur, Tijdschriftartikel
|361|
Waar moeten we het vooral over hebben in de bezinning op het ambt? Er zijn in de bijdragen aan dit themanummer verschillende analyses en concepten ontvouwd. Die bieden allerlei stof voor een nabeschouwing. Ik kies er voor om vooral in te gaan op de uitdagingen die ik zie in de positionering van ambtsdragers vandaag. En ik spits dat toe op het ambt van predikant. Naar mijn overtuiging zijn niet structuurvragen en kerkrechtelijke oplossingen de meest dringende kwesties vandaag, maar is er een sterke sociaal-culturele beweging gaande die ons uitdaagt om te zoeken naar wat kenmerkend is voor een vitale en overtuigende uitoefening van het predikantschap. Eerst inhoud, dan structuren.1
Laten we beginnen met een rondblik in de praktijk. In onze hedendaagse cultuur wordt elke ambtsdrager veel meer dan vroeger uitgedaagd om zich overtuigend te presenteren. Hij heeft geen vanzelfsprekend gezag. Ik zie
1 Er is al enkele jaren een interfacultaire onderzoeksgroep die zich o.a. met belangrijke ambtsvragen bezighoudt. Ze bestaat uit een aantal ecclesiologen uit alle gezindten o.l.v. prof.dr. Eddy Van der Borght en dr. Leon van den Broeke. Docenten uit deze groep verzorgen een postacademiale module ‘Re-inventing ministry’ die in 2013-2014 voor het eerst georganiseerd wordt.
|362|
predikanten verschillend reageren en ik probeer daar even een kleine typologie van te ontwerpen.
Er zijn er die in hun (s)preken met een zekere sacraliteit de aloude woorden en zinswendingen zo hanteren dat er een gezagssfeer wordt gecreëerd die de culturele democratie onder hun hoorders vriendelijk overstemt. Dat roept een loyaliteit op waarin de terreinen van kerkdienst, catechese en pastoraat lange tijd veilig kunnen blijven tegen allerlei tegenspraak en verbrokkeling. Het schept bij velen tegelijk een twee-werelden-systeem waarbij het leven buiten de kerkmuren z’n eigen gang kan gaan. Maar het zorgt voorlopig ook voor een prettige stabiliteit in het kerkelijk leven. Het mag overal in ons bestaan hectisch zijn, in de kerk heersen de gewenste zekerheid en rust.
Er zijn ook veel voorgangers die zich ‘redden’ door zich qua stijl van communiceren (woordgebruik, kleding, presentatie) op een gematigde manier aan te passen aan het eigentijdse publiek. Ik zie in deze categorie weer twee subgroepen. Er zijn predikanten die binnen die stijl toch tamelijk weinig interactie hebben met de cultuur en denkwereld van hun hoorders. Ze trekken zich terug op wat ze zeker weten en ze communiceren dat op een eigentijdse manier en met het nodige talent. Ook hier kan bij de hoorders loyaliteit ontstaan en een redelijke stabiliteit. Er is het gevoel dat men eigentijds benaderd wordt, maar het gebeurt meer op communicatief dan op inhoudelijk niveau.
Er zijn in deze stijl ook predikanten die de interactie met de cultuur wel meer aangaan. Ze hebben het lef om naar eigen inzicht op aspecten van die cultuur in te spelen. Ze durven individualiseren, hun eigen persoon en zienswijzen inbrengen. Ze zetten kleine experimentele stappen in de vorm en inhoud van preek en eredienst. Daarmee roepen ze bij een deel van de kerkgangers kritiek en verzet op. Het is dus niet heel stabiel. Toch zie je hier dat het vrij algemeen wordt gewaardeerd dat de voorganger actief eigentijdsheid nastreeft. Voor een hele categorie ouderen hoeft het niet zo nodig, maar ze gunnen het hun kinderen en kleinkinderen wel. En het houdt mensen bij de kerk die anders vertrokken zouden zijn.
En dan zie ik nog een derde type voorgangers. Bij hen zie je een existentiële en inhoudelijke combinatie van een dieper verstaan en uitleggen van de Schrift enerzijds en een dieper peilen en honoreren van de cultuur anderzijds. Ze nemen verantwoordelijkheid om geestelijke leiding te geven in de wisselwerking tussen die beide, en dat op een manier die leeftijden en richtingen in de kerk overbrugt. Wie geen vreemdeling in Jeruzalem is, kan hier zelf wel een
|363|
paar namen bij bedenken. En die weet ook dat zulke communicatie van het evangelie onder de kerkmensen veel draagvlak heeft. Het is een bijzondere zegen als voorgangers een echte kennis van God en een echte kennis van de mens vruchtbaar weten te verbinden.
In dit artikel wil ik een aantal uitdagingen voor voorgangers en ambtsdragers schetsen in de actuele situatie van kerk en cultuur. Het gaat om de volgende thema’s:
Aan het slot wil ik dan een paar lijnen trekken naar actuele vragen rond het ambt in kerken van gereformeerde belijdenis.
De eerste uitdaging is: inhoud. Wil het ambt erkenning vinden in de gemeente, dan moeten we veel serieuzer rekening houden met het opleidings- en denkniveau van de gemeenteleden dan vaak gebeurt. De laatste vijftig jaar heeft er immers in de samenleving een enorme verschuiving plaatsgehad. De predikant was eeuwenlang een van de weinigen in de gemeente die had gestudeerd en die was opgeleid om publiek te spreken. Hij bracht voor zijn hoorders kennis en inzicht onder woorden waar ze zelf niet de beschikking over hadden. Dat is voorbij. In principe krijgt elke Nederlander een zo hoog mogelijke opleiding. Velen lopen met succes de route van de eerste spreekbeurt in groep 4 van de basisschool naar een eindscriptie in hbo of wo. En ook als ze zo ver niet komen, wie met twintigers en dertigers praat, merkt al gauw hoe veel denkvermogen en verbale vaardigheid er is bij zeer velen in de gemeente. En zoveel potentieel!
Het kan niet anders, of zulke mensen verwachten van de ambtsdragers, met name de predikanten, dat ze op het terrein van bijbellezen en geloven méér te bieden hebben dan wat ze zelf ook al wel weten en bedenken. Zijn de kerken en theologische opleidingen zich daarvan in de voorbije twintig jaar wel voldoende bewust geweest? Ik hoor in de kerken onder jongeren en ouderen
|364|
regelmatig vragen stellen over de ‘meerwaarde’ van de predikant. Ze blijven vaak nog lang loyale luisteraars en kerkleden. Maar geloven en verdedigen dat het ambt voor de kerk van levensbelang is, dat doen ze zeker niet.
Bezinning is daarom nodig op de inhoud die de predikant te bieden heeft. De eerste drie aspecten die Gerkin onderscheidt (zie het artikel van Erwich in dit nummer) kunnen daarbij helpen. Ik pas die even toe op het werk van de predikant.
Community of language (revelation). De predikant gaat voorop in het laten functioneren van de Heilige Schrift in de gemeente. Hij spreekt zelf hoorbaar de taal van de openbaring. Hij is opgeleid om de woorden en de bedoeling van de hele Bijbel uit te leggen en toe te passen. En dan zo, dat het verder helpt, de gemeente voedt met inzichten en met waarheid en wijsheid.
Community of memory. De predikant heeft ook een leidende functie in het benutten van het collectief geheugen van de kerk. Tussen de voltooiing van de canon van de Schrift en onze eigen tijd liggen immers vele eeuwen van gelovig en theologisch nadenken, een hele schat aan overgeleverd denkwerk, gratis beschikbaar voor vandaag. Als predikanten uit die schat niet meer putten en inzichten doorgeven, verschraalt hun boodschap en ontstaat er bij de hoorders gebrek aan diepere verworteling.
Community of inquiry. Belangrijk is ook dat onze predikanten nieuwsgierige, onderzoekende mensen zijn, er op gericht om te observeren en vragen te stellen bij wat ze tegenkomen in de cultuur en in de gemeente. Het is nodig dat hun inhoudelijkheid niet alleen maar over de terreinen van bijbelkennis en dogmenhistorie gaat, maar ook over trends in de cultuur en gebeurtenissen in de gemeente. Doorvragen dus op wat zich voordoet. Peilen wat er gaande is, zoals past bij een profeet. Toetsen en interpreteren. En dat niet met snelle standaard-kwalificaties en wat verwijzingen naar vroeger, maar met een open mind en een fris oordeel.
Het trefwoord voor die inhoud is: waarheid. Want daar zal het altijd weer om gaan: dat er in onze verhalen conformiteit en analogie is met de Schrift en met God zelf. Betrouwbare kennis.
Een tweede uitdaging ligt in de stijl van leidinggeven. De tijd is voorbij dat gemeenteleden zich laten leiden door enkele erkende voorgangers. Leiding is
|365|
een veel gedifferentieerder fenomeen geworden. Mensen geven in onze cultuur primair leiding aan zichzelf. Ze worden geacht ‘self-managing’ te zijn. En ze worden opgeroepen de verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leven, hun eigen baan, hun eigen vorming. Daarin luisteren ze zeker wel naar allerlei stemmen om hen heen. Maar de bedoeling is toch dat ze daar zelf de regie in nemen en daar zelf ‘subject’ in zijn.
Daarnaast voelen veel mensen meer voor gedeeld en wisselend leiderschap, vooral in de sector van de vrije tijd en het vrijwilligerswerk waartoe de kerken feitelijk behoren. Het is niet meer zo van deze tijd dat bepaalde voormannen (en -vrouwen) jarenlang eenzelfde leidinggevende en gezaghebbende functie bekleden. Bij toerbeurt is iemand gespreksleider. Een meelevend kerklid is een of twee perioden ouderling en kiest daarna voor andere manieren om mee te doen. Een predikant heeft zijn voorzittersplek in de kerkenraad afgestaan en is in een gemeentevergadering meer als adviseur dan als leider aanwezig. Zo spelen predikanten zelf al in op de veranderde context. Of ze dan nog voldoende als voorganger tot hun recht komen of dat ze lijden aan betekenisverlies, is per situatie verschillend.
Tegelijk is ook her en der te zien dat mensen echt leiderschap nog steeds kunnen waarderen. Daar waar een predikant over goede leidinggevende capaciteiten blijkt te beschikken, verantwoordelijkheid durft nemen, inhoudelijk, verstandig en communicatief overtuigend optreedt en als hij een heldere koers inslaat, blijkt dat stimulerend en verenigend te werken. En dan is het ook helemaal geen probleem dat hij vaker het woord neemt dan anderen. Of als hij toch degene is die de kerkenraad presideert en voor het kerkelijk leven in hoofdlijnen de richting aangeeft.
De uitdaging voor zulk leidinggeven ligt in de punten die ik net noemde: weten waar je het over hebt (inhoud), lef hebben om rechtop te staan en je nek uit te steken, wijze verstandigheid, een duidelijke koers, een goede communicatie. Tegelijk moeten die durf en duidelijkheid dan gepaard gaan met een coöperatieve manier van denken en doen, een coöperatieve preekstijl ook. Er is zoveel talent van denken en peilen, van analyseren en oordelen in de gemeente. Goed leidinggeven doe je als je daar de verbinding steeds mee kunt leggen. Als je voor je eigen richting wijzen voortdurend ‘schakelt’ met wat je in de gemeente tegenkomt aan inzicht en overtuiging. Om daarvan het nodige mee te nemen. Om er dialogisch mee in gesprek te zijn. En om er zo nodig met rustige argumentatie dwars tegenin te gaan. Met als allergrootste opdracht en eigenheid dat je steeds kunt schakelen tussen wat je als
|366|
leerling (Jer. 1, 1 Kor. 2) van de HERE God leert en meekrijgt en dat wat je onder de mensen opvangt. Schakelen tussen ‘boven’ en ‘beneden’ dus. Alleen wanneer onze woorden en ons handelen die beide dimensies kennen, mag je gezag verwachten, gezag dat door God zelf genadig wordt verleend. Anders niet! En dat is precies wat dat oude woord ‘ambt’ aangeeft: het komt van God.
Hier komen we dicht bij wat de kern van het ambt is. Het moet in het functioneren van de ambtsdrager steeds om ontmoeting met de eeuwige God zelf gaan. Die inzet is meer dan ooit van belang. Er is immers in onze christelijke levens een grote mate van God-loosheid, van afwezigheid van God, niet alleen bij ongelovigen, maar ook bij onszelf. Je kunt vandaag de dag duizend beelden zien, duizend stemmen horen, duizend dingen beleven, zonder dat daar de goede God in te horen of te zien is. Zijn naam wordt er niet genoemd, verbinding met Hem wordt er niet gelegd. Het leven gaat bij veel christenmensen — als het aan onszelf ligt — in honderdduizend dingen z’n eigen autonome gang. Ga maar eens al die sectoren na waarin mensen hun gewone dagen beleven: economie, techniek, sport, muziek, cultuur, kunst, medische zorg, politiek enzovoorts — de Here God is in dat alles maar heel sporadisch expliciet aanwezig. De kerken zijn spiegels van die cultuur: ook daar laat secularisatie zich gelden. ’s Zondags kunnen er over de levens van de kerkbezoekers nog wel heilige woorden worden uitgeroepen, maar daarmee zijn die levens nog niet vanzelf geheiligd. Twee keer per week een paar uur verblijven in een wolk van heilige woorden is nog niet hetzelfde als existentiële ontmoeting met de levende God.
Ontmoeting met God, dat is iets wat alleen de Here zelf kan geven. Maar als ambtsdragers, als predikanten kunnen we ons wel er voor laten gebruiken en er op gericht zijn. Goed om ons te realiseren hoe we dat doen. Je kunt je de vraag stellen: heeft de gemeente in de kerkdienst een interessante tekst ontmoet? Een voorbeeldige bijbelheilige ontmoet? Een leerstuk uitgelegd gekregen? Of een sympathieke en authentieke predikant ontmoet? Of misschien zichzelf prettig ontmoet, toen de predikant zo goed wist aan te sluiten bij wat er in een mens omgaat?
Onder ontmoeting met God versta ik dat in de kerkdienst of in het pastoraal bezoek de glans van de eeuwige God de mensen tegemoetstraalt. Dat ze zijn hart voelen kloppen, zijn gezicht zien oplichten, Hem de handen zien uitsteken, zijn barmhartigheid en trouw voelen, maar ook zijn heiligheid en toorn over de zonde. Dat zijn bevrijdende beloften en zijn verhelderende wijsheid
|367|
opgediept worden uit de Schriften. En dat mensen na dat uur iets meegekregen hebben dat ze als verrijkend ervaren en dat hun band met de Here God heeft versterkt. Heel transcendent en toch heel dichtbij.
Een ambtelijke dienst waarin dit de kern is, het is de enige manier om de gemeente tot zegen te zijn. Als man Gods en tegelijk mens met de mensen. Met betoon van Geest en kracht, aan God ontleend, en aan Hem alleen.
Bij de analyses van onze cultuur komt de grote diversiteit als een belangrijk aspect naar voren. Er is de laatste 100 tot 150 jaar een enorme differentiatie opgetreden in de cultuur. Met daaraan verbonden een grote pluraliteit, een wijde waaier van opleidingen, beroepen, bedrijven, routes, opties, meningen en invalshoeken. De gemeente bestaat uit allerlei individuen die onderling méér verschillen dan 100 jaar geleden een Vietnamese en een Urker visser van elkaar verschilden. Dat maakt het optreden van de ambtsdrager buitengewoon lastig. Hoe zal die man in de veelzijdige en complexe werkelijkheid voor iedereen een overtuigend en inspirerend voorganger zijn? Je raakt zomaar gemangeld tussen een veelheid van meningen en verwachtingen. En je doet het nooit goed.
Het is mijns inziens dringend nodig dat ambtsdragers/predikanten de gemeente voorgaan in het doordenken van en een plek geven aan deze diversiteit. De Bijbel biedt daarvoor heel veel aanknopingspunten. Wie werkt met een grootste-gemene-deler Bijbel moet voortdurend alles aan elkaar praten om met een gemiddelde boodschap de doorsneekerkganger tevreden te houden. Maar de echte Bijbel is zelf vol van variatie, veelkleurig, divers, gedifferentieerd, kent losse fragmenten, presenteert allerlei soorten mensen en gebeurtenissen. Dat kan zo ver gaan, dat passages uit de Bijbel elkaar zelfs lijnrecht lijken tegen te spreken. Met andere woorden, met de Heilige Schriften hebben we een boek in handen dat ons alle bouwstoffen geeft voor de verkondiging aan mensen in een cultuur van verdoorgevoerde diversiteit. Door de gemeente mee te nemen naar allerlei regionen in dat heerlijke Boek, kunnen we de diversiteit recht doen vanuit God en zijn openbaring, tot zegen voor de mensen. Mensen die geneigd zijn hun eigen plek en persoon en opinie te verabsoluteren. Maar die van hun voorgangers kunnen leren in de ruimte van Gods diversiteit te staan, samen met anderen.
En daar komt nog iets bij. Ambtsdragers doen er wijs aan om op een bijbelse manier de ‘lead’ te nemen in de diversiteit. Maar ze hebben daarin ook nog
|368|
iets anders te bieden, namelijk het zicht op God uit wiens creatieve arbeid alle diversiteit is voortgekomen, maar in wie alle diversiteit ook weer doel en bestemming mag vinden, in een convergentie die de ziel tot rust brengt. Als verkondigers van het evangelie mag je alle diverse individuen met hun gedifferentieerde levens en verwachtingen en met hun soms zo gefragmenteerde ziel, heenleiden naar de Éne, God, de HERE. Bij Hem kan alles samenkomen wat in ons persoonlijke leven en in de gemeente maar moeilijk met elkaar tot samenhang en rust is te brengen. Bij Hem kan (Psalm 86) het alle kanten uit schietende mensenhart verenigd en geïntegreerd worden tot de vreze van zijn Naam en de vrede van zijn Rijk, met een ongedeeld hart.
Voor het ambt in de 21e eeuw liggen hier prachtige kansen voor krachtig en leidinggevend optreden in de kerk.
Een heel primaire vraag is deze: wordt de ambtsdrager sowieso nog gehoord? In het informatiebombardement dat er dagelijks is, heeft de kerk met haar ambtsdragers een totaal andere plek dan 100 of 50 jaar geleden. We leven in een heel onrustige en lawaaierige cultuur. Zeker sinds we via internet permanent online kunnen zijn, worden we overspoeld met informatie en communicatie, met indrukken en prikkels, veel en veel meer dan we aankunnen. Wat een dominee of een ouderling te zeggen en te bieden heeft is in die veelheid nog maar een druppel op een gloeiende plaat: het is zomaar verdampt en verdwenen.
Dat vraagt opnieuw juist bij de ambtsdragers zelf om bezinning. Als je je de positie van je hoorders indenkt, kun je wel nagaan dat je inbreng meer dan ooit existentieel, substantieel, relevant en doelgericht moet zijn. De mensen moeten uit zo veel kiezen. Is het gek dat ze dan hoge kwaliteit en intensiteit zoeken? Willen ambtsdragers gehoord worden en in hun functioneren bevestigd en gewaardeerd worden, dan zullen ze echt iets te melden moeten hebben!
Daar komt nog iets anders bij. Er lijkt me een veel grondiger studie nodig van communicatie dan in kerk en theologie gebruikelijk is. Het is aantrekkelijk om daar maar naïef in te staan en op intuïtie te vertrouwen. Maar ik signaleer dat intermenselijke communicatie een groot studieterrein is geworden en dat bijna alle partijen in de samenleving zorgvuldig inzichten daarover toepassen in de wijze waarop ze communiceren. Het lijkt me daarom gepast om aan de ene kant voor het goed lezen van de Bijbel de talen en culturen van de oude wereld goed te bestuderen, maar aan de andere kan voor het goed ‘lezen’ van onze situatie en onze mensen ons niet minder grondig in de ‘taal’
|369|
en cultuur van de eigen tijd te verdiepen. Waar we die beide polen met elkaar weten te verbinden, zou daar niet nieuwe energie ontstaan in het werk van de ambtsdragers? En dan is er vervolgens grondige kennis nodig van hoe je in de huidige cultuur adequaat communiceert. Vanouds was de retorica een belangrijk universitair vak in de opleiding van geestelijken. Werken we in de theologische opleidingen vandaag met een eigentijdse (en dus veel meer ontwikkelde) parallel daarvan? Of volstaan we met wat verspreide opmerkingen tijdens de preekcolleges?
En dan nog iets. Wil het ambt zijn waarde en plausibiliteit bewijzen, dan moeten voorgangers — lijkt me — niet proberen mee te babbelen of mee te schreeuwen in de heksenketel van de drukke communicatie. Ik zou willen pleiten voor een eigen stijl daarin, niet zenuwachtig, niet drukdoenerig, niet nadrukkelijk populair, maar direct en persoonlijk, heel eigentijds, dat zeker, maar toch met een bepaalde waardigheid, eenvoudig, rust uitstralend, de rust die elders zo vaak ontbreekt. De kerk kent lange lijnen. De kerk is immers woonplek van de Eeuwige.
De verhouding van ambt en persoon is in de ambtentheologie van de laatste decennia een van de meest besproken kwesties.2 In de praktijk heeft er een onmiskenbare personalisering van het ambt plaatsgehad. Individualiteit en eigen persoonlijkheid zijn heel belangrijk geworden voor iedereen. Bewustheid van wie je bent, besef van wat er met je gebeurt. Zoals gemeenteleden naar zichzelf kijken, zo kijkt men ook naar de voorgangers in de kerk. En zo kijkt de predikant (of ouderling) ook naar zichzelf: hoe zit ik er zelf in? Hoe kan ik mijn persoon in mijn spreken en handelen een plek geven? En — ook belangrijk — hoe kan ik als persoon overeind blijven in de druk van alle taken en verwachtingen?
Er is vanwege de toegenomen druk op de persoon een aantal lijntjes ontwikkeld waarin met name de predikant voor zijn persoon steun krijgt. In de opleidingen zijn er modules persoonsvorming en bij de gemeentestages hoort vaak een supervisietraject. Na de opleiding zijn er mentoraat, intervisie en predikantenbegeleiding. Plaatselijk zijn er vaak personen of commissies aangewezen die als klankbord fungeren. Gaat het vroeger of later moeizaam, dan kan men alsnog supervisie of coaching krijgen.
2 Bv. G. Heitink, Biografie van de dominee (Baarn) 2001.
|370|
Intussen vraagt dit alles mijns inziens nog wel verdere theologische verdieping. De genoemde begeleiding gebeurt immers voor het grootste deel vanuit een menswetenschappelijk, niet vanuit theologisch perspectief. Willen predikanten niet alleen maar sociaal gezien als persoon overtuigend functioneren, maar ook in hun optreden in de combinatie van ambt en persoon, dan zijn daarvoor ‘ambtelijke zelfkennis’ en ‘ambtelijke zelfpositionering’ nodig. Dat zie je vooral waar een predikant in de verdrukking komt onder de verwachtingen en kritieken van zijn gemeenteleden.
De uitdaging is hier dus dat de voorganger zich goed bewust is, wie hij zelf is voor Gods aangezicht en in de relatie met mensen. Goede kennis van zichzelf dus, ‘in het aangezicht van Christus’. En vermogen om zichzelf zonder exhibitionisme of zelfdepreciatie, maar toch openhartig mee te nemen bij alles wat hij doet.
Cruciaal is dan of hij herkenbaar is als een gelovig mens, met God verbonden, door de Geest geraakt en gevuld. Het is niet voor niets dat zo vaak om authenticiteit wordt gevraagd. Daarin komt de behoefte aan waarheid, aan waarachtigheid naar voren, niet alleen met betrekking tot de boodschap, maar ook waar het om de boodschapper gaat. In een wereld met veel opsmuk en performance en gemaniëreerdheid is daar behoefte aan. En men wil dat vooral graag omdat een formeel, onpersoonlijk, ingestudeerd optreden zo slecht past bij de levende God die we zoeken en belijden. Bij de waarachtige God passen dienaars die oprecht en bezield zijn heil en waarheid verkondigen. Persoon en spiritualiteit van de voorganger verdienen dus zowel in de opleiding als in de begeleiding alle aandacht.
Eén ding is daarbij van het allergrootste belang: dat de voorganger zijn vrijmoedigheid (de bijbelse parrèsia) niet ontleent aan wie hij als persoon is, maar aan het goddelijk evangelie. Hoge idealen, eisen en verwachtingen moeten we beslist niet prijsgeven. Maar willen we daar geen messiascomplex van krijgen en er — andersom — ook niet onder bezwijken, dan is er maar één weg: die van een vrijmoedigheid die ons van Godswege verleend wordt. Hier kan het geheim liggen van rustig je spoor trekken als werker in de wijngaard.
Als je nadenkt over het draagvlak voor het ambt, dan ging het tot nu toe vooral over de prediking. Hoog tijd om ook naar de andere belangrijke pool te kijken, het pastoraat. Ik heb geen goed beeld van het pastorale werk van de predikanten uit de hele lezerskring van Theologia Reformata. Het beste ken ik
|371|
de praktijk in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Ik zie een trend dat predikanten maar beperkt pastoraal actief zijn, pakweg in gemiddeld vijf pastorale ontmoetingen per week. Daarbij is vaak de afspraak gemaakt, dat de ‘eerstelijns zorg’ door ouderlingen of pastoraal assistenten wordt geboden. De predikant komt pas in tweede instantie in beeld. Maar weinig kom ik de ouderwetse figuur tegen van een pastor die een paar dagen per week door de gemeente trekt en overal met zijn mensen spreekt. Daarnaast is er een andere trend, namelijk dat ook ouderlingen minder achter elke voordeur komen dan voorheen, ten gunste van diverse vormen van onderling pastoraat in kleinere groepen.
Het ligt wel voor de hand dat zulke vermindering van het pastoraat voor een deel een relevantieverlies van het ambt veroorzaakt. Vooral voor de predikant betekent dit dat hij voor het grootste deel van zijn gemeente alleen via de zondagse kerkdiensten in beeld is. In zijn geestelijk leidinggeven zal hij op die plek overtuigend in Woordverkondiging en gebeden aanwezig moeten zijn. Maar zelfs als de gemeente zich door zijn prediking opgebouwd voelt, dan nog is er een risico van relevantieverlies. Want door de eeuwen heen zijn steeds die beide polen nodig en aanwezig geweest in het werk van de kerk: de kerkdienst en het persoonlijke gesprek met de zielzorger. Er is zo veel persoonlijke toepassing die in de preek niet kan worden gemaakt, maar die daarom niet minder nodig is. Het komen luisteren naar iemands persoonlijk verhaal en het helpend en genezend (parakletisch) binnenbrengen van Gods boodschap in het persoonlijke leven, dat heeft een geweldige kracht. Het is ook onmisbaar, wil de gemeente werkelijk opgebouwd worden.
Het is in mijn ogen dan ook een gevaarlijke ontwikkeling, als vanwege werkdruk en financiële druk een fors deel van het pastorale werk in de kerk wordt verschoven naar groepen of verdund wordt tot een ‘onderhoudsbezoek’ per twee jaar. Achter elke voordeur is wel een verhaal dat goede pastorale bearbeiding nodig heeft. Er is in veel levens veel aan de hand. Juist in de huidige complexe cultuur vraagt dat intensiever en deskundiger aandacht, niet met wat empathie alleen en een hand op de schouder, maar ook met inhoudelijk diep doorpraten. Er is bijbelse wijsheid nodig die via maatwerk wordt ingebracht en waarmee mensen de weg wordt gewezen. Een vernieuwde protestantse vorm van biecht zou heel heilzaam kunnen zijn, waarbij juist onze wijze pastores prachtig werk zouden kunnen doen als de ‘Lebensberater’, als ‘counselors’ die voor aangevochten en gedesoriënteerde christenen vandaag niet minder nodig zijn dan in voorbije eeuwen.
|372|
Hier valt nog meer over te zeggen, maar ik verdedig graag de stelling dat een kerk die het persoonlijk pastoraat versmalt en verdunt, de uitholling van het ambt bevordert. Een van de mooiste en krachtigste vormen van ambtelijk leidinggeven is het persoonlijk pastoraat. Natuurlijk kan een predikant-generalist daar maar een beperkt aandeel in leveren. Maar elke gemeente doet er goed aan zich te bezinnen op de nodige mensen, de financiële middelen en een degelijke toerusting om het pastoraat met net zoveel kwaliteit te laten gebeuren als de zondagse prediking.
Een centrale uitdaging voor het ambt vandaag ligt in het gestalte geven aan een krachtige liturgie waarin het lezen en bedienen van Gods Woord en de viering van de sacramenten de glanzende kernen zijn.
Ik stel dat aan de orde vanuit de overtuiging dat de zondagse eredienst het hart is van het samen kerk-zijn midden in de wereld. De gemeente en iedere christen hebben dat samenkomen in een eredienst heel nodig om met God in de hemel en met de naaste op aarde in verbinding te blijven. Het hart van het kerk-zijn is tegelijk ook het hart van de ambtelijke dienst. Ben je daar in optima forma zo bezig als voor Gods aangezicht en voor het heil van mensen goed is, dan ‘bewijs’ je daar de kracht van het leidinggevende ambt. Dan wordt dáár vooral duidelijk dat het ambt niet gemist kan worden.
‘Het ambt‘ — dat is eigenlijk een akelig abstractum. Want zo werkt God niet. Onze liefdevolle Heer werkt niet door middel van gezichtloze geüniformeerde officieren, maar door concreet geprofileerde mensen, door de Geest begiftigd met merkbare talenten. Talenten om vóór te gaan in de liturgie. Misschien moeten we de taken daarin wel meer verdelen: niet alles in de eredienst door één man laten doen. Maar er moeten er wel altijd zijn die het ernstig en vrolijk op zich nemen de eredienst te leiden. En we noemen die dan ambtsdragers en willen graag dat het mensen zijn die je machtig mooi meenemen op Gods weg.
Voor het gestalte geven aan de zin en betekenis van het ambt is het wel nodig dat ambtsdragers zich inzetten voor kerkdiensten die méér zijn dan een bijeenkomst volgens afspraak met een programma volgens boekje. Kenmerkend moet hier zijn de echte ontmoeting met God, een ontmoeting die doortrokken is van de hoogte en diepte, de lengte en breedte van Gods heil. Die Gods hoge en heerlijke aanwezigheid ademt. Een ontmoeting waarin ook alle menselijke verhalen, gevoelens, gebeurtenissen en vragen aanwezig zijn. Existentieel
|373|
dus. En relevant in haar betrokkenheid op de drie-enige God en op het menselijk leven. Een ontmoeting die er toe doet.
In zo’n bijeenkomst is alle ruimte voor het loven, aanroepen en aanbidden van God in woorden en muziek. De Schrift wordt gelezen en een gedeelte ervan wordt opengevouwen zoals een tent uit een vouwwagen tevoorschijn komt, zodat je er ten slotte in kunt wonen. De doop wordt bediend, niet als een ongevaarlijk ritueel of als een opgewekt familiegebeuren, maar als een levens-gevaarlijke en leven-reddende doortocht door de Rode Zee. En het avondmaal wordt gevierd, niet maar als een herinnering aan wat er vroeger ooit gebeurd is op Golgotha, maar als een werkelijke verbondssluiting waarin de Bruidegom zijn bruid omhelst en de bruid van harte kiest voor haar Bruidegom. En dan nog de gebeden, waarin alles wat in de harten leeft en wat we voor ziel en lichaam nodig hebben bij de Here God wordt gebracht en ons hele bestaan aan Hem wordt opgehangen. Waarbij niet de details van wat er medisch of in een relatie aan de hand is allemaal hoeven te worden genoemd, maar de biddende voorganger vooral kwalitatief en karakteriserend de noden van het hart en van de ziel en van het grote leven verwoordt.
Tegenover alle betekenisverlies van het ambt en van het leidinggeven is het voorgaan in zulke hemelhoge en zielsdiepe kerkdiensten van het allergrootste belang!
Welke lijnen zijn er nu te trekken naar de vragen en knelpunten die er in verschillende kerken rond het ambt gesignaleerd worden?
Ambten en functies. Het is zaak om het onderscheid tussen ambten en functies helder te houden. In de gereformeerde traditie gaat het om drie van elkaar onderscheiden ambten, predikant, ouderling en diaken. Het ambt van predikant is echter in veel opzichten echt een ander ambt dan de andere twee. Bij Graafland en Van der Borght3 kan men dat uitstekend gedocumenteerd vinden. Willen we de gemeente goed bearbeiden met het Woord van God, dan moeten we in dat belangrijke Woord-ambt investeren en niet het Woord-ambt
3 C. Graafland, Gedachten over het ambt (Zoetermeer) 1999. E.A.J.G. Van der Borght, Het ambt her-dacht. De gereformeerde ambtstheologie in het licht van het rapport Baptism, Eucharist and Ministry (Lima, 1982) van de theologische commissie Faith and Order van de Wereldraad van Kerken (Zoetermeer) 2000.
|374|
gaan uithollen door de actieradius ervan te beperken tot kerkdiensten en begrafenissen. En ook niet door allerlei mensen diverse stukjes ervan te laten doen zonder dat ze er goede opleiding en dagelijkse toewijding voor hebben.
Structuur en inhoud. Een belangrijke regel in alle bestuur en organisatie is deze: structuur volgt inhoud. In het bovenstaande heb ik ingezet op de inhoud: wat zouden de kernen van het werk van voorgangers moeten zijn? Als je dat op je in laat werken, dan zie je dat voor de hoofdzaak van wat de kerk wil bieden, namelijk publieke prediking en individueel pastoraat, allerlei structuurdiscussies en -maatregelen niet zo beslissend zijn. Maak de zaken niet onnodig ingewikkeld. Je hebt voor prediking en pastoraat mensen nodig die in alle menselijkheid toch in de concrete lokale gemeente Gods ambassadeurs kunnen zijn en met goede kwaliteit en ruimte hun werk kunnen doen. Om dat te faciliteren en te versterken kunnen we teams vormen, kerkelijk werkers laten assisteren, een pastor pastorum aanstellen en dergelijke. Maar de essentie van het predikantsambt moet blijven dat die ene mens krachtens zijn roeping in directe verbondenheid met zijn Heer voortdurend met het Woord aan het werk is. En die aanvullende maatregelen behoeven mijns inziens helemaal niet tot problematisering van het bestaande ambtenconcept te leiden.
Ouderlingen en vacatures. Het calvinistische concept ‘ouderling’ heeft al sinds de Reformatietijd een zekere dubbelheid in zich. De ouderling is bestuurder en zieleherder. Daar hebben we een aantal eeuwen goed mee vooruit gekund. Maar vooral sinds 1960 zijn beide lijnen zo gegroeid qua tijdsbeslag en complexiteit, dat de ouderling feitelijk is gaan uitgroeien tot een assistent-predikant, maar dan zonder de nodige opleiding en zonder de nodige vrijstelling in uren en dagen. Hij is immers een vrijwilliger en zijn mogelijkheden zijn dus heel beperkt. Bovendien is er voortdurende spanning tussen de beide delen van het werk (vergaderen en de wijk ingaan) en dat is één van de belangrijkste oorzaken dat broeders voor dit ambt niet beschikbaar willen zijn. Het zou helpen als we het ouderlingschap differentiëren in twee typen: a) ouderlingen die samen met de predikant geestelijk-bestuurlijke leiding aan de gemeente geven, waarbij een aantal van 3, 5 of 7 voldoende is; b) ouderlingen die in de wijk huisbezoeken brengen om op de hoogte te blijven van het geestelijk leven van de mensen en daarin een eerste inbreng hebben zonder dat ze daarmee voor het hele inhoudelijke pastoraat verantwoordelijk worden. Wanneer de communicatie en samenwerking tussen die beide categorieën goed ingevuld worden, biedt dit voor veel situaties een werkbaar model.
Kerkelijk werkers en bevoegdheden. De huidige functie van kerkelijk werker is een professionalisering van wat we eeuwenlang kenden in de figuren van
|375|
ziekentrooster, catechiseermeester, lerend ouderling of oefenaar, evangelist en dergelijke. Alleen daaruit al blijkt dat de kerk niet zonder dergelijke hulpdiensten kan. Het is vanuit de ambtentheologie gezien niet nodig om met allerlei redeneringen deze dienst te legitimeren binnen één van de bestaande drie ambten. Deze mensen doen immers werk dat inhoudelijk geen ander karakter of een andere impact heeft dan dat van een ouderling of een diaken of zelfs gedeeltelijk ook van een predikant. Maar ook andere varianten zijn mogelijk, bijvoorbeeld die van de ouderling met lokale of classicale preek- en sacramentsbevoegdheid. Het is nog nooit gelukt de ambten van predikant, ouderling of diaken één op één te onderbouwen vanuit het Nieuwe Testament. Dat zal ook voor een kerkelijk werker niet gaan lukken.4 Dan geldt dat de kerk, biddend om wijsheid, in eigen situatie zo goed mogelijk de belangen van de inhoudelijke zorg voor de gemeente zal mogen vertalen in eenvoudige adequate structuren.
Praktijk en experiment. In de gereformeerde traditie hebben we weinig durf om te experimenteren. We zijn onder invloed van onder andere de Verlichting tamelijk fundamentalistisch: we willen ons beleid, onze vormen en manieren ook, graag vanuit principes kunnen beredeneren en legitimeren voordat we tot een bepaalde verandering besluiten. Dat beschermt ons tegen meegaan in de waan van de dag. Maar het toont ook weinig vertrouwen in praktische wijsheid en intuïtie. En het doet tekort aan het adagium ‘semper reformanda’ dat ons leert steeds in beweging te blijven. Daarom is het goed als dit themanummer van Theologia Reformata met zijn conceptuele bezinning ook gevolgd wordt door coöperatie van een paar predikanten en gemeenten die (in overleg en eventueel met enige externe begeleiding) de uitdagingen aangaan die in dit nummer geboden zijn. In de hoop dat het een vrolijk en vruchtbaar experiment mag worden!
4 Overigens komt het type van de kerkelijk werker tamelijk dicht bij de figuur van de diaken in de traditie van vóór de Reformatie. Zie bv. M. te Velde, ‘De afbakening van de ambten in de gereformeerde kerken in de Reformatietijd’, I-V in: De Reformatie 1993-1994, ook te vinden op www. kerkrecht. nl.