Geen rouwdiensten, wel hoop voor de levenden 1
Genre: Literatuur, Bladartikel
Mensen die bezig zijn met de regelingen voor een begrafenis van een overleden familielid worden geconfronteerd met de onduidelijkheid inzake het kerkorde-artikel over de rouwdiensten. Daar staat in art. 71 van de Kerkorde van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) sinds 1978: Rouwdiensten zullen niet worden belegd. Er wordt echter niets gezegd wat wél gedaan mag worden rond de begrafenis van een gemeentelid. In de praktijk blijkt het, dat er in de kerken een vorm gevonden is: er wordt een samenkomst gehouden voorafgaande aan de begrafenis van ... (een broeder of zuster van de gemeente). Wat is het karakter van zo’n samenkomst? In dit artikel wil ik iets vertellen over begrafenisgebruiken in de volkerenwereld. In het volgende artikel wil ik de huidige praktijk in onze kerken nader bekijken. En ten slotte probeer ik in het derde artikel duidelijkheid te krijgen inzake wat kan en wat mag rond onze christelijke begrafenissen.
Hoewel de kerkenraad en de gemeente nooit afwezig zullen zijn rond het sterven en de begrafenis van gemeenteleden, is de verkondiging van het evangelie bij de begrafenis door de formulering van het huidige kerkorde-artikel geen verantwoordelijkheid van de kerkenraad. Wordt het geen tijd om in de kerkelijke weg voorstellen te doen tot verandering van artikel 71 van de KO over het verbod op de rouwdiensten? Laat het duidelijk zijn dat ik de rouwdiensten niet wil invoeren! Mijn motieven om een andere formulering van artikel 71 voor te stellen, zijn als volgt:
1. Hoe kunnen we het negatief geformuleerde art 71 zó veranderen
dat het positief gesteld wordt?
2. Hoe kan het KO-artikel 71 zó veranderd worden dat de familie
van de overledene samen met de kerkenraad houvast krijgt op het
positieve karakter van de begrafenis-samenkomst als middel tot
verkondiging van het Woord aan de levenden?
3. Hoe krijgen we in het betreffende kerkorde-artikel de juiste
kerkrechtelijke basis om ‘onder auspiciën’ van de kerkenraad bij
de begrafenis van gemeenteleden alleen het Woord van God te
verkondigen?
Het zal duidelijk zijn dat er rond onze begrafenissen een gewoontevorming plaats heeft gevonden. Onze wijze van begraven wordt beheerst door een gegroeide traditie. Langzamerhand treden er rond onze ‘begraaf-cultuur’ zekere veranderingen op. Dat onze christelijke begrafenissen bepaald worden door een traditie, zal iedereen toestemmen. Ik wil eerst aan de hand van culturele gegevens nagaan welke gewoonten en riten gebruikt worden in de volkerenwereld1. Dat leert ons dat onze begrafenisgebruiken tamelijk willekeurig zijn. De Bijbelse gegevens over rouwgebruiken en begrafenis komen óók ter sprake. Vervolgens bezien we de huidige praktijk rond onze begrafenissen. Daarbij bespreken we ook hoe de begrafenissamenkomst zou kunnen functioneren in het midden van de gemeente om een echt christelijke begrafenis te zijn.
Achter elke begrafenisvorm zit altijd een beschouwing over leven en dood. De teraardebestelling — de meest gebruikelijke wijze van ‘lijkbezorging’ — kent vele variaties, waarbij de houding en de richting van het lichaam veelzeggend is. In het oude Egypte plaatste men het gezicht naar het oosten, de opgang van de zon, of naar het westen, de richting van het dodenrijk. Bijna altijd wordt het eigen land, de geboortegrond of het familiebezit als meest wenselijke plaats van begraven gezien. Thuis kunnen de riten |259| ten behoeve van het voortbestaan van de doden uitgevoerd worden en blijft de geest van de dode ‘onder de levenden’.
Naast de teraardebestelling komt de bijzetting in de openlucht voor, soms om het lichaam opzettelijk ten prooi te geven aan de wilde dieren of de ontbinding, soms om de grootst mogelijke vrijheid te garanderen voor de ziel. De waterbegrafenis (zoals op schepen meestal gebruikelijk is) wordt weinig toegepast. De Vikingen kenden echter de gewoonte de lijken in open boten de zee op te sturen. In moerasgebieden van Zuid-Papoea (Ned. Nieuw Guinea; Irian-Jaya) legt men het lijk op een stellage boven het water. De bewoners verlaten dan die begraafplaats. Andere Papoea volken kennen de lijkverbranding. In het centrale bergland verbrandt men de overledenen, omdat men in de rotsachtige bodem geen graf kan delven. Stammen in het zuiden begraven hun familieleden in hurkhouding, het bovenlijf boven de grond, zodat de ziel altijd terug kan keren naar het lichaam.
De vuurbegrafenis of lijkverbranding bij de Hindoes heeft een religieuze betekenis. Bij natuurvolken verbrandt men soms de lijken om iedere magische actie met de stoffelijke resten uit te sluiten. Christenen belijden dat het lichaam terugkeert tot aarde (stof) en niet tot as. Vandaar dat zij een uitgesproken voorkeur hebben hun doden in de aarde te begraven.
Uit oude voorstellingen is op te maken dat personen na hun dood op een of andere wijze voortbestaan in hun graf. De bekende grafgeschenken die over de héle wereld gevonden zijn, geven aan dat men meende in het graf een zeker bestaan te hebben. Laat de doden in het graf het goed hebben! Andere voorstellingen komen ook voor. De doden hebben een etherisch lichaam of een geestelijk leven, waarbij het lichaam achter blijft (als mummie) of vergaat. De lijkverbranding heeft in elk geval óók de intentie de scheiding tussen lichaam en ziel snel en doeltreffend tot stand te brengen. De Indiase vuurgod Agni bewerkt dat de dode zal opstaan tot de goden. De vuurbegrafenis heeft óók als achtergrond dat de doden verhinderd wordt als spookgestalte terug te keren naar de levenden. De Aboriginals in Australië voeren hierbij vele rituelen uit met de overledenen: de schouders worden doorboord, de buik en longen met stenen gevuld als voorzorgsmaatregel om terugkeer met kwade bedoelingen te voorkomen. Misschien is een oud Joods gebruik ook in die zin te verstaan. Het lijk wordt met de voeten naar voren weggedragen uit het sterfhuis, zodat hij de weg terug niet meer herkent!
Het aantal resten van overledenen in de uitgehouwen graven in het land Kanaän die ontdekt zijn, is niet groot. Gelet op het geschatte totaal van de bevolking en de duurzaamheid van de in de rotsen uitgehouwen graven van de twaalfde tot de zesde eeuw voor Christus, moet geconcludeerd worden dat het bijzetten in uitgehouwen graven eerder uitzondering dan regel was. Reden zal ongetwijfeld geweest zijn de kosten. Het is onduidelijk of de grafkamers met ronde of vierkante vorm en meerdere vertrekken, ook geruimd zijn. In de ruïneheuvel van de stad Lachis zijn in graf 120 vijftienhonderd lijkbestellingen geteld, hetgeen kan samenhangen met de ramp die zich bij de belegering van de stad voltrok. Vele graven zijn geroofd, maar soms zijn de grafgeschenken nog aanwezig. Het is moeilijk uit te maken of de Israëlieten ook grafgeschenken meegeven aan de overledene in het graf. In Deut 26, 14 wordt gezinspeeld op de mogelijkheid dat zoiets kon gebeuren. Impliciet wordt genoemd dat het niet naar de wil van de Here is om geschenken aan een dode te geven. (Vgl. Jezus Sirach 30, 18. In Tobias 4, 17, wordt geadviseerd je brood op het graf van de rechtvaardigen te leggen en niet op dat van de goddelozen).
Uit het Oude Testament zijn een veelheid van begrafenisriten bekend, met name uit de geschiedenis van de koningen. Daar blijkt al de gewoonte van het neerleggen van het lichaam in het familiegraf (‘bij zijn vaderen te ruste gaan’, 1 Kon 14, 31). Van ouder tijd is de begrafenis in het familiegraf bekend, zoals Abraham, Gen 25, 8-10. Uit de profetie van Jeremia is de ‘algemene begraafplaats’ voor het gewone volk bekend, Jer. 26, 23. Van Absalom staat vermeld dat hij nog tijdens zijn leven een steenzuil oprichtte voor zichzelf als gedenkteken, want zei hij: ‘ik heb geen zoon om de gedachtenis van mijn naam te bewaren’, 2 Sam 18, 18. Omdat die gedenkzuil door hem is opgericht met de bedoeling zijn naam voor het nageslacht te bewaren, kunnen we denken aan een soort mausoleum. Absalom heeft de steenzuil nog tijdens zijn leven opgericht om als laatste rustplaats te dienen. Absalom kreeg wel een gedenkteken, maar het was een grote steenhoop die opgericht werd op de plaats waar hij de dood vond, 2 Sam 18, 17.
Vader Jakob moet van de Heer naar Egypte trekken en Hij voegt eraan toe: ‘Jozef zal u de ogen toedrukken’, Gen. 46, 4. Jakob is door Jozef gebalsemd om het latere vervoer naar het beloofde land mogelijk te maken, Gen. 50, 1-3. Jozef werd gebalsemd en in Egypte in een kist gelegd, om dezelfde reden, Gen. 50, 26. We krijgen de indruk dat die wijze van lijkbezorging meer te maken had met de uitdrukkelijke wens van de overledenen in verband met de landbelofte, dan met een algemeen verbreide gewoonte bij de begrafenis.
Het balsemen met olie en aromatische kruiden was gebruikelijk bij de Joden, Mat. 27, 59v; Joh. 19, 39v. Daarbij werd het lichaam gebonden in grafdoeken, Joh. 11, 44. Deze wijze van balsemen zal nauwelijks een mummificerende werking gehad hebben. |260| Gebruikelijk was de uitroep van de korte dodenklacht, Jer. 22, 18. Soms wordt de langere dodenklacht genoemd, 2 Sam. 1, 19-27 en 2 Sam. 3, 33v. De dodenklacht werd mogelijk op het graf uitgesproken, of vóór de begrafenis plaats vond. De gebruikelijke rouwtijd is zeven dagen.
Als we de gebruiken van rond de begrafenis zien, dan valt het op dat de uitingen van het verdriet aanmerkelijk kunnen verschillen. Het verscheuren van de kleren, Gen. 37, 34, kennen wij niet als zodanig, maar het dragen van een rouwgewaad, 2 Kon. 6, 30 is bij ons niet onbekend. Ook al is het een symbolische rouwband om de arm.
Wat vreemd kijken wij aan tegen het afleggen van hoofd- en voetbedekking en het verhullen van de baard, Ez. 23, 17. Wij merken eraan dat de uitingen van rouw per cultuur aanmerkelijk kunnen verschillen. Het afscheren van hoofdharen en baard gold als een speciale uiting van diepe rouw, Amos 8, 10. Niet alleen in Israël kwam zelfverwonding voor, Jer. 16, 6. We vinden dat ook bij de volken. Een bekend voorbeeld van verminking is de vingermutilatie bij de Papoea’s als teken van rouw en gebaar van bezwering. In vele culturen komt het vasten bij begrafenissen voor, waarbij een rouwmaaltijd om de nabestaanden te troosten niet in tegenstelling is, vgl. Jer. 16, 7.
We kunnen voorzichtigheidshalve wel stellen dat voor Israël de reden van de onreinheid door lijkaanraking te maken heeft met de afwijzing van de magische gebruiken met de lijken zoals ze bij de volken rondom Israël in zwang waren (Num. 19, 11; Lev. 21, 1-4.11). Het heeft óók te maken met de heiligheid van de God van Israël, de God die lééft!
Gebruiken rond begrafenissen kunnen veranderen. Steeds zoeken we naar de diepere bedoeling van de riten en gewoonten. Zo staan ook onze begrafenis-gewoonten voor onze aandacht. Wij kennen geen kerkelijke begrafenis in de strikte zin van het woord. Er wordt een samenkomst gehouden, die wel in een kerk gehouden kan worden, maar niet kerkelijk is. Wij hebben nadrukkelijk vastgesteld in de KO dat er geen rouwdienst gehouden mag worden. En het is niet gebruikelijk om een gewone kerkdienst te houden. Wij doen echter wel veel om onze begrafenissen een christelijk karakter te geven. Wat maakt het geheel van riten rond onze begrafenissen tot een christelijke begrafenis?
1 Veel gegevens in dit deel zijn ontleend aan de bijdragen van diverse schrijvers in TRE, Bnd 5, Berlin/New York, 1980, p. 730-757, s.v. Bestattung. En ook uit: Vittorio E. Maconi, ‘Van de wieg tot het graf’, in: V.L. Grottanelli, red., Sesam Het leven der volken, Baarn 1969/1970, deel 10, p. 89-126.