Het Goddelijk recht der Synodes (I)
Genre: Literatuur, Bladartikel
Het droeve feit dat de synode van Utrecht na lang geduld te hebben geoefend tot schorsing van een Hoogleraar is overgegaan zowel wat zijn ambtelijke functie aan de Hoogeschool betreft als de qualiteit, die hij had als emeritus predikant bij de Gereformeerde Kerk van Delfshaven, heeft van meer dan eene zijde tot scherpe critiek aanleiding gegeven. Men acht dit schorsingsvonnis voorzoover dit de qualiteit van emeritus predikant betreft illegaal en onwettig, omdat het in strijd zou wezen met Art. 79 kerkenorde, aangezien daarin het recht om een predikant alleen zou toegekend zijn aan den Kerkeraad en het recht van afzetting alleen aan de Classis met advies van Deputaten der Particuliere Synode. De Synode zou dus in twee opzichten illegaal gehandeld hebben. Ze zou zich een recht om schorsen hebben aangematigd, dat volgens de kerkenorde alleen aan de Kerkeraad toekomt en ze zou dit vonnis hebben uitgesproken zonder den Kerkeraad daarin te hebben gekend, aan welken Kerkeraad dan toch in eerste instantie het recht om tucht te oefenen, zoowel over de gemeenteleden als de ambtdragers toekomt. Zelfs al zou men aan de synode, wat men noemt praeformatief oordeel toekennen, d.w.z. het recht om als haar oordeel uit te spreken, dat een predikant schorsing of afzetting verdiend had, dan zou de uitvoering daarvan toch door den Kerkeraad moeten geschieden. Het tuchtrecht dat tot de sleutelmacht behoort, is immers door Christus aan de plaatselijke Kerk gegeven, maar niet aan de meerdere vergaderingen. Niet alleen uit juridisch oogpunt, maar ook krachtens het kerkrechtelijk beginselen zou het schorsingsvonnis van de synode dus ongeoorloofd zijn geweest.
Nu heeft de Synode in haar Toelichting die thans aan de Kerkeraden gezonden is, reeds uitvoerig en afdoende op deze critiek geantwoord. Eigenlijk had ze kunnen volstaan met te verwijzen zooals ze doet, naar hetgeen door de Synode van Assen in 1927 aan de Kerken geschreven is, toen naar aanleiding van haar schorsing- en afzettingvonnissen dezelfde bezwaren waren ingebracht. Maar ze heeft ten overvloede er toch nog enkele voorbeelden, aan de historie ontleend, aan toegevoegd, waaruit genoegzaam blijkt, dat de bewering, alsof bij een dergelijke handeling het altijd noodzakelijk zou zijn van tevoren de opzettelijke medewerking van den Kerkeraad in te roepen in haar algemeenheid niet juist is. Ze verwijst daarvoor in de eerste plaats naar het feit, dat de Particuliere Synode van Zuid-Holland (1619) onderscheidene Remonstrantsche predikanten heeft afgezet, zonder den kerkeraad of de classis erin te kennen, (d.w.z. excommunicatie) van een predikant uit de gemeente werd die bevoegdheid aan de Synode niet ontzegd. In het bekende geval Caspar Coolhaes betoogde de Provinciale Synode van Zuid-Holland ondermeer „Maer daerom en is nyet gemeynt noch geordineert, dat een synode nationael (wanneer de kennis van saeken hem toecomt, als in dezen, uut redenen boven geallegeert) nyet en soude mogen doen excommunicatie sonder de classis, daer onder de dienaer resorteert yerst aen te sien en haar consent te moeten hebben, soe de clagers schijnen te willen sustineren; geenssins, maer veel meer ist te zeggen: nadien de Synode vindet, dat een Classe mag excommunicatie doen, dat soe veel te meer veel Classen in veel provincien, tselve mogen doen, gelyck de synode provinciaal uut vele Classen en de nationaal uut veel provicien bestaat” (Acta Ned. Syn. Der 16e eeuw, uitgeg. Door F.L. Rutgers, blz. 584) Het laatste voorbeeld spreekt nog te sterker, moge ik hieraan toevoegen, omdat én de kerkeraad van Leiden, waar Coolhaes predikant was, en de classis Leiden niet aan deze excommunicatie hadden willen meewerken en de excommunicatie toen op last van der Hollandsche Synode in de Gereformeerde Kerk van Haarlem plaats vond.
Na deze historische argumenten wijst de Synode er vervolgens in haar Toelichting erop, hoe het hier een zeer bijzonder geval betrof, doordat de geschorste hoogleraar zijn emeritaat verkregen had omdat hij hoogleraar werd aan de Theologische Hogeschool en de kerkeraad van Delfshaven, hem daartoe afgestaan had, zodat hij nu onder het rechtstreeksch zeggenschap van de Generale Synode kwam te staan. Aan haar komt dus toe de bevoegdheid hem in zijn ambtelijke eventueel te schorsen of hem daar uit te ontzetten. Daarbij laten de hoedanigheden van emeritus-predikant en hoogleeraar zich onmogelijk van elkaar scheiden. Bij aldien een Synode op goede gronden het noodzakelijk zulk een hoogleeraar vanwege zijn gedragingen ten opzichte van de Kerken te schorsen in zijn ambt, zou het ongerijmd zijn dat, zij hem de vrijheid liet desgewenscht voor te gaan in den Dienst des Woords en der Sacramenten.
Terwijl in de derde plaats de Synode er nog op wijst, dat het in het gegeven geval niet noodzakelijk was de Kerk van Rotterdam-Delfshaven en de Classis Rotterdam van tevoren in de behandeling dezer aangelegenheid te kennen, omdat Prof. Schilder zich tegenover de Kerken in het gemeen en tegenover de Synode dier Kerken had misgaan. Het behoorde daarom tot de competentie der Synode, om van deze zaak kennis te nemen en daarover een oordeel te vellen.
Hetgeen de Synode hier aanvoert is reeds volkomen afdoende om het verwijt van illegaliteit te weerleggen. Zelf had de Synode nog veel sterker argument aan kunnen voeren dan het beroep op wat de Particuliere Synode van Zuid-Holland in 1619 heeft gedaan met de Remonstrantsche predikanten en het geval van Caspar Coolhaes. Immers de Synode van Dorth zelf heeft de door haar geciteerde Remonstrantsche predikanten, nadat hun leer veroordeelt was, evenzeer uit hun ambt ontzet en hun alle kerkelijke diensten verboden. Van eenige medewerking die gevraagd werd van de kerkeraden, die zij dienden was hierbij geen sprake, zooals vanzelf spreekt. Vraagt men nu met welk recht de Synode dit deed, dan heeft ze daarop zelf het antwoord gegeven, want ze zegt in haar sententie, na eerst de wandaden, waaraan deze predikanten zich schuldig hebben gemaakt, te hebben opgenoemd: Zoo is het dat de Synode na de aanroeping van de Heiligen name God, uit Zijn Woord genoegzaam zich bewust zijnde van de macht die haar toekomt. Navolgende ook de voetstappen van alle wettelijke, zoo oude als nieuwe, synoden en gesterkt zijnde met de autoriteit der Hoog Mog. Heeren Staten Generaal, verklaart en oordeelt enz.
Nu is de Synode van Dordt geweest die de Kerkenorde heeft vastgesteld, ook Art. 79, en daaraan de Kerken heeft gebonden. Dus zou, wanneer metterdaad de bedoeling van dit Artikel was, dat schorsing van een predikant alleen geschieden mocht door de Kerkeraad en de afzetting door de Classis, de Synode zelf lijnrecht in strijd met de Kerkenorde hebben gehandeld en de afzetting der Remonstrantsche prdeikanten dus evenzeer illegaal en onwettig zijn geweest. Maar er is meer. De Synode velt niet alleen dit vonnis, maar verklaart ook op grond van welke autoriteit zij dit doet. Niet alleen dat ze zich beroepen kan op het voorbeeld van alle wettige zoo oude als nieuwe Synodes, die zulke afzettingsvonnissen hebben uitgesproken, maar wat voor de Synode beslissend is, ze is zich bewust uit Gods heilig Woord van de macht, die haar toekomt zulks te doen, zoals ze ook in het begin van haar sententie reeds verklaard had, dat deze sententie uitsprak krachtens de autoriteit die zij uit Gods Woord over alle leden der Kerk had. Het was daarom dat ze in Christus naam, gelijk zij zeide, alle dienaren des Woords gelastte zich te houden aan zich te houden aan de nu vastgestelde leer en ze zou ook haar afzettingsvonnis uitspreekt na den naam de Heeren te hebben aangeroepen d.w.z. dat ze er ten volle van overtuigd is dit vonnis uit te spreken in Zijn naam. Zooals ook de Leidsche Synopsis, het dogmatisch handboek der vier Leidsche professoren dat na de Dordtsche Synode het meeste gezag kreegen meer dan een eeuw behield zegt, dat het Christus is, die als Rechter tucht oefent door Zijne dienaren in de Synode eenparig vergaderd (Synopsis ed. Bavinck, blz. 606)
Het is daarom volkomen terecht, dat de Synode in haar Toelichting zegt, dat het gaat in dezen strijd om het door God gestelde recht der kerkelijke vergaderingen. De actie die reeds langen tijd in onze Kerken gevoerd was, met name door Prof. Greijdanus, om dit Goddelijk recht der Synode te bestrijden, draagt thans haar wrange vruchten en zal, wanneer God het niet genadiglijk verhindert, op een scheuring uit lopen. De schuld zal dan niet liggen bij de Synode, die, na eindeloos geduld te hebben geoefend, tenslotte tot tuchtoefening overging, en dat niet zozeer deed om eigen eer en gezag, dan wel om het door God gestelde recht te handhaven tegenover hetgeen niet anders dan openbare muiterij was, zoals onze Kerkenorde in Art. 80 dat noemt.
Met grooten belangstelling wachten wij dan daarom af, wat de Synode, die de volgende week opnieuw vergadert, doen zal, nu de drie maanden der schorsing bijna afgelopen zijn, indien Prof. Schilder weigert zich te onderwerpen.
H.H.K.