Greijdanus, S.

De kerken in Synode saamgekomen (III)

Genre: Literatuur, Bladartikel

De kerken in Synode saamgekomen (III)

Het heerlijke beginsel en schoone ideaal, dat in de uitdrukking „de kerken in Synode saamgekomen” onder woorden wordt gebracht, is dus zelfs in ons kleine landje ten aanzien van onze Gereformeerde Kerken niet ten volle te verwerkelijken.

Dat zou slechts mogelijk zijn aan enkele kleine kerken te zamen. En wanneer wij ons beperken tot de ouderlingen, konden nog maar de kerkeraden van een gering aantal kerken samenkomen om synodalen arbeid te verrichten.

De gemeenschappelijke samenwerking onzer kerken om onderlinge verhoudingen te regelen en gemeenschappelijke zaken te beslissen, kan niet anders dan door afvaardiging en in saamvergadering van afgevaardigden geschieden.

Maar daardoor houden onze particuliere en generale Synodes ook op in eigenlijken zin samenkomsten van onze kerken te zijn.

Wij noemen ze wel zoo met het oog op de bedoeling, en vanwege het beginsel en ideaal dat ze doet houden.

Maar zij zijn het in wezenlijken zin niet. Zij zijn slechts samenkomsten van afgevaardigden.

En de Classisvergaderingen wel van afgevaardigden van de kerkeraden, en uit de kerkeraden. Maar de particuliere Synodes uit afgevaardigden van de Classesvergaderingen. En de generale Synodes van afgevaardigden van de particuliere Synodes.

Bij de Classesvergaderingen hebben wij eene afvaardiging rechtstreeks door de kerkeraden. Doch bij de particuliere Synodes eene getrapte afvaardiging. Niet eene rechtstreeks door de kerken of kerkeraden, maar slechts door de Classesvergaderingen. En bij de generale Synodes komt een dubbel getrapte: classes – partic. Synodes – generale Synodes.

Onze particuliere en generale Synodes zijn dus geene samenkomsten van kerken.

Wel vergaderingen voor kerkelijke doeleinden. En ook wel samenkomsten van afgevaardigden uit kerkelijke vergaderingen, vergaderingen op kerkelijk gebied en door kerkelijke personen.

Maar toch slechts vergaderingen van afgevaardigden, geene samenkomsten van kerken in den eigenlijken zin.

Het is noodzakelijk en van beteekenis, deze werkelijkheid goed in te zien en steeds voor oogen te houden.

Dat moet allereerst wel geschieden door de afgevaardigden ter classicale en synodale vergadering.

Maar dat moet verder ook door alle leden onzer kerken gedaan worden.

Wij moeten ons ook hier niet door woorden en zegsmanieren en voorstellingen van het zien der werkelijkheid laten terughouden, doch ook in dezen de waarheid, de wezenlijkheid, ons goed indenken en voor den geest houden.

Want daaruit volgt, dat hetgeen door zulke Synodes besloten of bepaald wordt, nog niet zonder meer gezegd kan worden door de kerken gewild of goedgevonden te zijn.

Al moet het door Synodes bepaalde krachtens de onderlinge verbintenis der kerken in hare kerkenordening ook voor de kerken gelden tot mogelijke wijziging van besluit volgt, en natuurlijk voor zoover een synodaal besluit niet in strijd is met Gods Woord, zoo kan de meening der kerken, haar innerlijke overtuiging, wel eene andere zijn dan die der afgevaardigden ter Synode. Afgevaardigden zijn geene kerken, ook al zijn zij door classicale en synodale vergaderingen gedeputeerd.

En daarom zijn samenkomsten of Synodes van zulke afgevaardigden nog geen samenkomsten of Synodes van kerken. 

Bij de classicale vergaderingen hebben wij echter nog niet alleen, dat de afgevaardigden rechtstreeks door de kerkeraden, gedeputeerd worden, maar ook, dat het classicaal agendum vooraf in de kerkeraden besproken wordt of althans kan worden, en dat daarna verslag van de classicale vergaderingen in de kerkeraden wordt uitgebracht, die desnoods terstond met bezwaren kunnen komen, voor eene volgende classicale vergadering.

Maar zulks gaat bij particuliere en generale Synodes niet. Daarbij is geene rechtstreeksche band of gemeenschap van kerkeraden met Synodes. Daar is tusschen beide de getrapte of ook dubbel getrapte afvaardiging. Dergelijke afgevaardigden-samenkomsten of -Synodes zijn dus geene samenkomsten of Synodes van kerken, en moeten daarvoor ook niet aangezien worden.

Het verschil moet steeds helder voor oogen staan en bedacht worden ook wel vooral door de afgevaardigden zelven.

 

De afgevaardigden ter particuliere en generale Synode ontvangen eenen credentiebrief. Die bevat de verklaring dat zij wettig afgevaardigd werden en recht tot het nemen van zitting ontvingen. Want zij komen ter Synode niet voor zich als personen, ook niet als ambtsdragers, hoewel zij ambtsdragers zijn, maar als afgevaardigden.

Soms hebben zij ook eene instructie bij zich om dit of dat ter tafel te brengen.

Maar gewoonlijk hebben zij geen vastomschreven voorschrift meegekregen om zus of zoo te bepalen of te besluiten.

Dat gebeurt maar zelden. Nu kunnen deze afgevaardigden zich heel vrij van de kerken gevoelen en meenen, dat zij met het gevoelen of begeeren of de overtuiging der kerken al weinig of niets te doen hebben, maar dat zij met de andere ter Synode afgevaardigden het wel zullen uitmaken en bepalen, en dat dan de kerken dit maar hebben goed te vinden en op te volgen.

Zij zijn te zamen de „meeste” vergadering onzer kerken, hare opperste regelaars, aan geen bepaald stemmandaat gebonden. En wat zij dus goedvinden en vaststellen, zou het goedvinden en vastgestelde der kerken zijn, of dat anders maar moeten zijn.

Zulk eene meening en houding zou gansch verkeerd zijn.

De afgevaardigden hebben steeds te bedenken, dat zij niet de kerken zijn, en dat hunne samenkomsten of Synodes nog geene Synode der kerken zijn, en dat zij bij al hun beraadslagen en besluiten maar niet enkel te vragen hebben, wat zij persoonlijk, of wat zij met een kleiner of grooter aantal medeafgevaardigden, denken en willen, doch wat leeft in de kerken, om daarnaar hunne adviezen en het bepalen hunner stem te regelen, natuurlijk in gebondenheid aan Gods Woord en de Gereformeerde belijdenis.

 

In dit laatste geval zal eene afgevaardigden-Synode zakelijk iets meer kunnen beantwoorden aan, of overeenkomen met, eene kerken-Synode, wat werking en vrucht betreft.

De kerken kunnen om hare gemeenschappelijk zaken en onderlinge verhouding te bespreken en te regelen, niet anders dan door afgevaardigden dit te doen. Dat brengt gevaren mee, groote gevaren, van mogelijke hiërarchische overheersching.

Doch kan dan het systeem van samenwerken door afgevaardigden-Synodes al niet vervangen worden, zoo kan toch de werking van dat systeem meer of minder gelukkig zijn. Die kan beter of slechter wezen en in meerdere of mindere mate het heerlijke beginsel en ideaal van het samenkomen in Synodes van kerken practisch tot zijn recht laten komen.

Een eerste vereischte is, dat de afgevaardigden zich niet los voelen, noch zich gedragen als waren zij los van de kerken en haar leven en overtuiging, en als stonden zij boven de kerken, die maar hun gevoelen aan die kerken mochten opleggen.

Andere punten waarop verbetering van de werking van dit systeem van afvaardiging mogelijk is, komen aan de orde. 

S. GREIJDANUS.