De kerken in Synode saamgekomen (I)
Genre: Literatuur, Bladartikel
Het is een mooie uitdrukking voor een heerlijk beginsel en ideaal: De kerken in Synode saamgekomen.
Want het geeft aan, dat de kerken zelve te zamen hare gemeenschappelijke zaken en onderlinge verhoudingen regelen, en wel, dat is de veronderstelling, naar Gods Woord.
Daarmede wordt verworpen het pauselijk stelsel van kerkregeering en het caesareo-papistische en Erastiaansche, dat de overheid de kerk laat overheerschen, en het stelsel van het synodaal bestuur der Hervormde Kerk, en alle ander stelsel, waarbij die kerken door eene niet door Christus ingestelde macht overheerscht worden, of waarbij de geestelijke eenheid der kerk niet tot haar recht komt.
De kerk is het lichaam van Christus, en aldus eene geestelijke eenheid, die, zooveel mogelijk, ook zichtbaar haar recht moet erlangen.
Maar de groote vraag is: hoe?
Velen zoeken dat in eene zichtbare macht, paus, overheid, synode, die alle kerken moet regeeren.
Daarvan wil het Gereformeerde kerkrecht echter niet weten, maar dat verwerpt dergelijke meening als strijdig met Gods Woord. Dat erkent en handhaaft de eenheid der kerk als licaam van Christus, maar stelt dat dit ééne lichaam van Christus, deze ééne wezenlijke kerk, openbaar wordt in plaatselijke geïnstitueerde kerken, die zelfstandig zijn ten opzichte van elkander, alle in zichzelve alle macht bezitten, die Christus aan Zijne kerk gegeven heeft, maar die noodig hebben en geroepen zijn om zooveel het kan onderlinge gemeenschap te zoeken en te beoefenen, elkander te helpen, gemeenschappelijke zaken te regelen, en dat alles en wat hier meer te noemen mag zijn, op voet van onderlinge gelijkheid en zelfstandigheid.
„Geene kerk zal over andere kerken, geen Dienaar over andere Dienaren, geen Ouderling of Diaken over andere Ouderlingen of Diakenen, eenige heerschappij voeren”, art. 85 (nieuwe nummering) K.O.
Van eene verbinding van kerken tot eene geïnstitueerde classicale, provinciale, of landskerk weet het Gereformeerde kerkrecht niet, en wil het niet weten.
De Christelijke Gereformeerde Kerk, die door het Reglement van 1869 zoo iets aanvaard had, heeft later ingezien, dat dit verkeerd was. En dat Reglement doen vervallen. En dat niet alleen ter wille van hare vereeniging met de kerken uit de Doleantie, maar ook omdat zij het op zichzelf niet goed vond. „Onze Synode, ofschoon, ook afgedacht van de vereeniging, tot wijziging van het Reglement van 1869 in genoemden zin besloten hebbende, heeft daarbij toch ook op de vereeniging gelet en zich te meer voor die wijziging verklaard, wijl dan een voornaam struikelblok voor de vereeniging uit den weg werd geruimd”, schreven Ds J. van Andel en Dr H. Bavinck, als Voorzitter en Scriba van Deputaten van de Synode der Chr. Geref Kerk in Sept. 1891; zie Acta der 3e voorl. Syn.v. Nederl. Geref. Kerken te ’s Gravenhage in 1891, blz. 87. Vgl ook Hand.v.d. Syn. d. Chr. Geref. Kerk, te Leeuwarden, 1891, blz. 64, 68, 72,, 82 vv. 93 v.
Voor die vereeniging stelde de Voorl. Synode van Nederl. Geref. Kerken te Leeuwarden in 1890 ten slotte alleen dezen eisch: „Harerzijds stellen zij dus thans geen ander beding dan dat de vereenigde Kerken de Drie Formulieren van Eenigheid der Gereformeerde Kerken als accoord van kerkelijke gemeenschap zullen eeren, en dat deze gemeenschap geregeld zal worden naar de beginselen der Gereformeerde Kerkregeering, gelijk die in onze Kerkenordening zijn uiteengezet”, blz.63, vgl. blz. 64 en 58. Wat dit laatste betreft, verstond de Synode van Nederl. Geref. Kerken dit zoo, dat „de eenheid, waarvan de Nederduitsche Gereformeerde Kerken leden zullen zijn, niet is eene eenheid, waarvan de samenstellende leden personen, maar zulk eene waarvan de organische leden plaatselijke kerken zijn, samen verbonden door geen instituairen band dan die van de Dordtsche Kerkenordening”, Acta 1892, blz. 101, vgl. blz. 98, art. 59.
Met terugslag hierop hadden de Deputaten der Chr. Geref. Kerk geschreven: „Gaarne erkennen wij, dat de Dordtsche Kerkenordening niet van één landskerk spreekt noch daarvoor dienen kan. Zij kent slechts plaatselijke kerken, die klassikaal en synodaal vereenigd zijn. Iets anders wil onze Synode ook niet met de vervanging van het Reglement van ’69 door de Dordtsche K.O. Maar deze D.K.O. erkent toch ook de eenheid in het innig, confessioneel en kerkrechtelijk verband der plaatselijke kerken”, Acta d. Syn. v. Nederd. Geref. Kerken, 1891, blz. 87.
Het ééne lichaam van Christus openbaart zich dus institutair in plaatselijke kerken, die als onderling gelijke en zelfstandige kerken met elkander in gemeenschap of verband moeten treden zonder door die verbinding eene nieuwe institutaire landskerk te vormen.
Dat is afgesproken bij de vereeniging van de Nederduitsch Gereformeerde Kerken met de Christelijke Gereformeerde Kerk in 1892.
Dat is volgens beide de leer van onze kerkenordening.
Zoo leert het ook Voetius, die schrijft, dat er door kerkverband alleen maar eene verbinding en bondgenootschap van kerken ontstaat, maar geene bizondere of afzonderlijke kerk, zooals eene plaatselijke kerk dat is, welke laatste kerk heet in eersten, eigenlijken of principiëelen zin. Pol. Eccl. ed. Dr F.L. Rutgers, p. 251.
S. GREIJDANUS.