Kuyper, H.H.

Dr. A. Kuyper en het kerkverband (II)

Genre: Literatuur, Bladartikel

Dr. A. Kuyper en het kerkverband (II)

Reeds uit de verwijzing naar hetgeen in Hand. 15 ons wordt meegedeeld aangaande de samenkomst van de Apostelen met de ouderlingen te Jeruzalem en de afgevaardigden uit Antiochië en uit hetgeen Dr A. Kuyper zegt, dat deze gemeenschap een macht vormde wier besluiten aan de kerken niet werden aangeraden maar opgelegd, blijkt genoegzaam, zoo eindigden we ons voorgaand artikel, dat Dr A. Kuyper aan de meerdere vergaderingen macht en gezag toekende. 

Het Independentisme, dat van zulk een macht der meerdere vergaderingen niets weten wil, wordt door Dr Kuyper dan ook beslist afgekeurd als Pelagianisme.

„De Independent zegt: ik ben lid van een op zichzelf levende kerk. Wel wil ik afgevaardigden zenden naar een anderen kerkelijke vergadering, van de genomen resoluties wil ik wel kennis nemen, maar van verplichting om te deputeeren, en van macht, die zulk een meerdere vergadering zou bezitten, wil ik niets weten.

Zie hier dus weer, zegt Dr Kuyper, het Pelagianisme. De eigendunkelijkheid en de vrije wil wordt op den voorgrond gezet. Ze spelen kerk – anders is het niet – en willen met andere Kerken ook saam spelen, maar zich aan een gezag onderwerpen, niet.

Zeer zeker is in het menschelijk lichaam het oog anders als het oor, de voet anders als de hand en heeft ieder lid des lichaams als zoodanig een eigen wezen, maar – die voet en die hand, dat oog en dat oor zijn in het lichaam gezet in het verband, dat de Heere beschikt. Zoo ook in het lichaam van Christus, Als er plaatselijke kerken zich openbaren, dan bezitten deze in zich zelve de volledigheid, maar – als organen, als brokstukken van het Lichaam van Christus met de roeping in dat verband te treden, dat God de Heere heeft verordineerd.

Dit staat niet vrij maar moet. De Heere heeft over de kerk, niet zij over zich zelve te beschikken. Hij dezelfde Heer van het lichaam”. (blz. 254) 

Men ziet dus hoe kras en beslist Dr A. Kuyper zich keert tegen dit Pelagianisme, dat aan het Independentisme ten grondslag ligt. Al moet de confoederatie door de plaatselijke kerken worden aangegaan en al kan en mag daarbij geen uitwendige dwang worden gebruikt. daaruit volgt niet, dat iedere kerk vrij is om dit verband al dan niet aan te gaan. De plaatselijke kerken, al zijn ze in zich zelf compleet, zijn toch maar brokstukken van het lichaam van Christus en daarom van Godswege roepen en verplicht om in dat verband te treden, dat God de Heere heeft verordineerd. „Weigert een kerk om dit verband aan te gaan zegt Dr Kuyper, dan is het daarmede uit”. Gedwongen kan de plaatselijke kerk niet. „Maar ze verzaakt dan hare verplichting”. Zooals Christus de Heere is van geheele lichaam, zoo is Hij het ook van elke kerk, die daarin niet naar eigen goeddunken handelen mag. 

Een Kerkrecht, waarbij men alleen uit zou gaan van de gedachte, dat elke plaatselijke kerk vrijwillig zich bij het kerkverband heeft aan te sluiten en dan ook geheel zelfstandig bepalen kan, welke regelen voor dit kerkverband gelden zullen, is volgens Dr A. Kuyper dus Independentisch, Pelagiaansch, maar niet Gereformeerd. Het is een kerkerecht, dat de menschelijken wil ten troon heft, maar zich niet onderwerpen wil aan het gezag van Christus.

Maar de Gereformeerden gaan nog verder, zegt Dr A. Kuyper. Niet alleen dat de plaatselijke kerken in gehoorzaamheid aan Christus dezen band hebben te leggen, maar ze hebben dien ook te leggen naar den eisch van het Woord. (blz. 252). Of gelijk hij elders zegt, ze zijn ook voor dit verband „gebonden aan den levensregel, dien Christus gegeven heeft”. „Er is wel aan elke plaatselijke kerk van Christus’ wege autoriteit gegeven, maar deze autoriteit is niet overgeleverd aan den wil van menschen, maar gebonden aan dezen door Christus gegeven levensregel”. Welke is nu deze levensregel, die voor de autoriteit geldt, wanneer het verband is aangegaan? Het antwoord is, dat „alzoo, naar dezen levensregel van Christus, deze kerken macht hebben om uit eigen kringen autoriteit saam te brengen, zoodat, wanneer ze saamkomen in classe of synode, ze daar zitten met autoritas mixta, d.i. een saamgevoegde autoriteit. Niet met een macht, door een mysterie of wonder geboren, maar gezamenlijk bezitten ze die autoriteit, omdat ieder kerk autoriteit van Christus’ wege medebrengt” (blz. 254).

Dr A. Kuyper volgt hier dus dezelfde lijn als Voetius. In de meerdere vergaderingen, classis of synode, komen de kerken saam en brengen zij daar de macht saam, die van Christus’ wege hun geschonken wordt. Het is dus niet een nieuw soort macht, maar dezelfde macht, die iedere plaatselijke kerk heeft en die nu saamgevoegd of gemengd wordt. Voetius gebruikt hiervoor de uitdrukking potestas accumulata, Dr A. Kuyper spreekt liever van potestas mixta. Maar voor de zaak zelf maakt dit geen onderscheid. Want of ik spreek van een saamgevoegde dan wel van een gemengde macht doet niets terzake. Waar het om gaat is, dat naar den levensregel door Christus voor het kerkverband gesteld, deze Kerken, die saamkomen, daar gezamenlijk de macht uitoefenenen, die Christus aan elke Kerk geschonken heeft. Het is dus niet een andersoortige macht, die de meerdere vergaderingen bezitten, maar dezelfde macht, die ook elke plaatselijke Kerk bezit, want wanneer ze vergaderen brengen ze deze macht door Christus haar geschonken mede. Dat dit gezag der meerdere vergaderingen alleen berusten zou op stipulatiën bij het kerkverband aangegaan en niet anders zou zijn dan een door de kerken zelf aan de meerdere vergaderingen toegekend gezag, wordt dus door Dr A. Kuyper uitdrukkelijk weergesproken. Waar hij zelf verwijst voor de beginselen (die in het Nieuwe Testament ons gegeven zijn voor het kerkverband) naar Hand. 15; daar handhaaft hij wel degelijk, dat dit een ordonnantie van Christus is. 

Nog duidelijker spreekt Dr A. Kuyper zich hierover uit in de volgende paragraaf, die handelt over de regering der kerk. Een regeering zonder gezag of macht, zegt hij, is er niet (blz. 281). Dat dit gezag door God aan Christus over Zijne kerk is gegeven en er dus geen ander gezag kan wezen in de kerk dan een gezag, dat door Hem is verleend, spreekt vanzelf. „Christus nu oefent dit gezag gewoonlijk uit door ambtsdragers, zegt Dr A. Kuyper, waarbij dan de ambtelijke bevoegdheid komt van Christus zelf, maar de aanwijzing van de personen, van hun werkkring en taak namens Christus en in gebon-denheid aan Zijn Woord van der vergadering der geloovigen uitgaat, zoodat de gezamenlijke machtsdragers nooit anders handelen kunnen dan als ecclesia representativa” (als de Kerk vertegenwoordigende) (blz. 269). Hebben de ambtsdragers, die geroepen zijn om de gemeente te regeeren, gezag over de gemeente, dan komt van zelf de vraag op, wie dan gezag heeft over deze ambtsdragers zelf. Alle hiërarchie, antwoordt Dr A. Kuyper, moet daarbij uitgesloten worden, want alle ambtsdragers hebben gelijke autoriteit en dus mag de eene ambtsdrager niet over den andere heerschen, zooals trouwens ook onze K.O. als grondbeginsel aangeeft. Toch is er gezag over de ambtsdragers maar „dit gezag wordt nooit anders gevormd dan door bijeenvoeging van hun aller gelijke autoritas (gezag), hetzij van ééne kerk in den kerkeraad, hetzij van meerdere kerken in classes, synoden en conciliën”. Zooals de Kerkeraad, omdat het gezag der ambtsdragers hier is bijeengevoegd, gezag heeft over ieder ambtsdrager, zoo trekt Dr Kuyper de lijn door ook ten opzichte van de meerdere vergaderingen, waarin nu de kerken saamkomen; al is elke kerk van gelijke autoriteit en mag daarom geen kerk over een andere kerk heerschen, waar deze kerken in classen, synoden of concilien vergaderen hebben ze gezag over de ambtsdragers.

Is dit gezag van den kerkeraad over de ambtsdragers of dat van classis, synode of concilie nu alleen een gezag, dat op onderling goedvinden berust? Dr A. Kuyper geeft ook daarop antwoord in wat hij er terstond op volgen laat, nl. dat „het een autoritas (gezag) is, die uit Christus vloeit, en daarom zich zelve terstond opheft, zoodra ze zich van het woord van den Koning losmaakt”. (blz. 269). Dr A. Kuyper handhaaft hier dus, wat hij reeds in zijn Tractaat der Reformatie had geschreven, dat Christus zijn regiment uitoefent over de plaatselijke kerk door de ambtsdragers en zoo ook over de kerken in classicaal en synodaal verband door de ambtsdragers gezamenlijk. Een gezag nu, dat niet uit Christus voortvloeit bestaat in de kerk niet. Dat dit gezag echter terstond ophoudt, zoodra het in strijd komt met het woord van den Koning, spreekt voor een Gereformeerde van zelf en wordt dan ook in Art. 31 K.O. uitdrukkelijk gezegd. 

De vraag zou alleen kunnen opkomen, of dit gezag van de meerdere vergaderingen toch niet andersoortig is dan dat van de plaatselijke kerk en hare ambtsdragers. 

Dr A. Kuyper heeft de onderscheiding, zooals die gewoonlijk bij deze kerkelijke macht gegeven wordt, al acht hij haar niet geheel en al zuiver, overgenomen. Ze bestaat 1e in de potestas dogmatica, waarin begrepen is al wat betrekking heeft op het Woord, 2e in de potestas ordinans, waarin begrepen is alle regeling en bestuur der kerken en 3e de potestas judicans, waarin begrepen is alle discipline of tuchtoefening (blz. 291) Geheel in overeenstemming daarmede nu zegt hij de paragraaf, door hen zelf gedicteerd: „het gezag dat aldus in deze kerkelijke vergaderingen rust (en in het vlak voorafgaande is van Kerkeraad, Classe, Synode en Concilie sprake) is deels dogmatisch, deels regelend, deels juridisch van aard” (blz. 269) Dr. A. Kuyper sluit zich dus geheel aan bij wat Voetius en al onze Canonici en Dogmatici reeds hadden geleerd, dat ook aan de meerdere vergaderingen deze drieërlei macht toekomt. Iets wat ook van zelf spreekt, aangezien in deze meerdere vergaderingen de Kerken saamkomen en de macht, door Christus haar verleend, meebrengen.

Dr. A. Kuyper eindigt met te zeggen, dat hij in deze paragraag slechts de beginselen had aangegeven, waarop het Kerkrecht moet worden opgebouwd. De bouw zelf behoorde echter niet thuis in de Dogmatiek.

Natuurlijk kunnen bij de nadere uitwerking van het kerkrecht dan allerlei vragen aan de orde komen, waarop we hier niet nader ingaan. Het was ons alleen te doen om de beginselen, die volgens Dr A. Kuyper voor het Gereformeerde Kerkrecht hebben te gelden. Waar men meermalen geklaagd heeft, dat we wel op de historie een beroep deden, maar niet uit de beginselen redeneerden, meenden we niet beter te kunnen doen dan die beginselen weer te geven, zooals deze door Dr A. Kuyper ons hier zijn geleerd. Daaruit kan dan tevens blijken, hoe volkomen ten onrechte men beweerd heeft, dat er thans een „nieuw kerkrecht” zou geleerd worden dat lijnrecht in strijd zou zijn met het kerkrecht van Dr A. Kuyper.

H.H.K.