Kuyper, H.H.

Het tuchtrecht der meerdere vergaderingen

Genre: Literatuur, Bladartikel

Het tuchtrecht der meerdere vergaderingen

Hoezeer het vraagstuk van de bevoegdheden der meerdere vergaderingen thans de aandacht heeft, kan wel daaruit blijken, dat waar nog pas op de predikantenvergadering in Friesland dit onderwerp behandeld is, het thans weer aan de orde komt op de Friesche Ouderlingenconferentie, die 3 November in de Noorderkerk te Leeuwarden zal gehouden worden. Dr. A.D.R. Polman, predikant te Bolsward, zal daar in de middagvergadering de volgende stellingen verdedigen.

 

1. Op grond van Gods Woord moet beleden de compleetheid en zelfstandigheid der plaatselijke kerk en tegelijk de eenheid der algemeene kerk, die niet in het onzichtbare mag wegschuilen, maar concrete, institutaire openbaring vraagt. Deze tweevoudige belijdenis is van fundamenteele beteekenis voor het kerkrecht en bepaalt terstond onze positie tegenover allerlei hiërarchische en independistische stelsels en strevingen.

2. Zij sluit allereerst in, dat de plaatselijke kerk geen afhankelijke en ondergeschikte afdeeling is van de algemeene kerk, maar een zelfstandige openbaring van het lichaam van Christus, waarin de volle regeer-, leer-, en tuchtmacht namens den eenigen Koning der kerk wordt uitgeoefend (vergl. o.m. Matth. 18, Rom. 15: 14, I Cor. 5, Coloss. 4: 17, I Thess. 5: 14, 21; II Thess. 3: 6, 14, I Tim. 4: 7, II Tim. 2: 23, Tit. 1: 9. 3: 10, 11, Hebr. 15: 9, I Johs. 2).

3. Zij houdt tevens in, dat de algemeene kerk geen Platonisch idee mag blijven, die achter en boven de zichtbare, institutaire werkelijkheid wordt geprojecteerd. De algemeene kerk moet zich ook in het zichtbare als een eenheid manifesteeren en mag niet buiten de sfeer van het institutaire gezet. In haar bestaan ligt de grond voor het kerkverband, dat daarom niet slechts op onderlinge afspraak, maar op inhaerent goddelijk recht berust. (vergl. o.a. Matth. 16: 18, Johs. 17: 21, 23, Hand. 9: 31, 1. Cor. 10: 16; 12: 13, 28; II Cor. 8: 1-4; Efez. 4: 1-4, 11 en Coloss. 4: 16). Van fundamenteele beteekenis is hier Hand. 15, waarin ons, naar de uitlegging van Calvijn, de vorm en orde in het samenroepen van een synode van Godswege wordt voorgeschreven en waarin Christus middellijk en wezenlijk dezelfde sleutelmacht uitoefent als in de plaatselijke kerk.

4. In ons Gereformeerd kerkrecht worden beide beginselen op schoone wijze gehandhaafd. De plaatselijke kerk heeft de volle sleutelmacht, terwijl de meerdere vergaderingen autoritatieve macht bezitten, om bindende besluiten te nemen en over de mindere vergaderingen zeggenschap uit te oefenen. (Vergl. de Dordtsche K.O. art. 30, 31, 33, 36, 84).

5. Beide grondbeginselen fundeeren en begrenzen ook het tuchtrecht der meerdere vergaderingen, dat rechtens wordt uitgeoefend in geval van appèl door één der partijen op een meerdere vergadering, ingeval van onvermogen en bij wanbestuur in een plaatselijke kerk. Het sluit de bevoegdheid in om, zoo noodig, ambtsdragers te schorsen en af te zetten.

6. Dit strijdt geenszins met art. 36 en 84 of met art. 79, 80. Deze laatste artt. beperken het tuchtrecht niet van meerdere vergaderingen, maar van den kerkeraad.

7. De erkenning van dit tuchtrecht en de daarmee overeenstemmende interpretatie van bovengenoemde artt. is allerminst „nieuw”. De beste theologen en canonici uit den bloeitijd der Reformatie, tal van uitspraken van meerdere vergaderingen uit de 16e, 17e, 19e en 20e eeuw der Gereformeerde kerken staan daarvoor borg. Ook de verklaring, dat dit een verloochening van het standpunt der „Doleantie” inhoudt, vindt in de feiten en publicaties uit die dagen geen steun.

 

Dr. Polman heeft wel de koe bij de horens gevat. Moge de discussie over deze stellingen er toe leiden, dat over dit brandende vraagstuk nog meer licht opgaat en nog meer eenstemmigheid wordt bereikt. 

H.H.K.