Is er tegenspraak?
Genre: Literatuur, Bladartikel
Prof. Greydanus meent nog op een andere tegenspraak mij betrapt te hebben.
In een recensie van de nieuwere uitgave van Ds. Jansen’s Korte Verklaring van de Kerkenorde wees ik er op, dat hij ten onrechte beweerde tegenover Dr. Bouwman, dat een vergadering van ambtsdragers geen Synode kan vormen, omdat een Synode alleen bestaat uit afgevaardigden, die door de Kerken gedelegeerd zijn en dus hun Kerken representeeren. Kort daarop, toen het moderamen der Synode mij om advies vroeg, hoe gehandeld moest worden met afgevaardigden, die intusschen hun ambt verloren hadden door aftreding, antwoordde ik daarop, dat het lidmaatschap der Synode niet berustte op hun ambt maar op de delegatie en er dus geen bezwaar was, wanneer geen secundus hun plaats kon innemen, dat zij dan als lid der Synode erkend werden.
Prof. Greydanus heeft echter vergeten, dat qui bene distinguit bene docet, of wil men dat wie goed onderscheidt, ook goed onderwijst.
Bij het geschil tusschen Ds. Jansen en Dr. Bouwman ging het om de vraag, of het tot een wezenlijke vereischten eener Synode behoort, dat er delegatie heeft plaatsgevonden. Ik ontkende dit. Op het Apostelconvent te Jeruzalem of zoo men wil de eerste Synode waren de Apostelen, Jacobus en al de ouderlingen aanwezig en was er dus van delegatie, instructie, lastbrief door de gemeente hun verstrekt geen sprake. De besturende macht berust toch niet bij de gemeenteleden, maar bij de ambtsdragers. Wat hun het recht gaf om te beslissen, was dus niet, dat zij daartoe van de gemeente te Jeruzalem de machtiging ontvangen hadden, maar dat Christus hun die bestuursmacht over Zijn kerk had gegeven. Zooals ook Dr A. Kuyper in zijn Tractaat van de Reformatie schreef, dat een vergadering van Jezus koninklijke ambtenaren mits organisch saamgekomen, de macht van Christus over heel zijn kerk representeert, ’t zij in de vergadering van de ambtenaren eener locale kerk over die locale kerk, ’t zij in een vergadering of samenkomst van de koninklijke ambtenaren van meerdere kerken over die kerken saam. (blz 24) Dat Prof. Greydanus, die van zulk een macht van Christus over heel zijn Kerk, zoowel de plaatselijke kerk als van de kerken saam uitgeoefend door zijn koninklijke ambtenaren niets weten wil, is een geschil, waarop ik thans niet verder wil ingaan. Wat Prof. Greydanus opmerkt, dat ook wanneer, zooals bij de Zwitsersche Kerken en ook in verschillende Classes in ons vaderland het geval was, er geen kerkeraad was en alleen de predikant op de Classis of Synode verscheen, hij dan toch van zelf de Kerk, waar hij diende, representeerde, is zeker juist. Een ambt los van de plaatselijke Kerk is er niet. De predikanten van Zurich, die op de Synodes kwamen, kwamen daar niet als ambtsdragers zonder Kerk, maar als wettige ambtsdrager van die Kerk. Maar hun macht om te beslissen ontleenden zijn niet aan de Kerk, die zij dienden, maar aan Christus, die hun deze macht verleend had. Konden dan ook alle ambtsdragers saamkomen in een Synode, dan zou er dus van een potestas delegata geen sprake zijn.
In de practijk is dit echter onmogelijk. Waar thans in onze Kerken overal kerkeraden zijn, schrijft daarom onze Kerkenorde voor, dat elke kerkeraad een tweetal afgevaardigden naar de Classis zenden moet. En waar de afgevaardigden nu uit naam en op last van hun kerkeraad moeten optreden, berust hun bevoegdheid op delegatie, op lastbrief en instructie en zijn ze voor al hun handelingen aan den kerkeraad verantwoording schuldig. De delegatie, die de Kerke van Antiochië zond naar de synode te Jeruzalem, is voor dit delegatiesysteem de Schriftuurlijke grond. Maar ook bij die delegatie schrijft onze Kerkenorde terecht voor als regel, dat daartoe moeten afgevaardigd worden die ambtsdragers, die bestuursmacht bezitten krachtens hun ambt, d.w.z. predikanten en ouderlingen. Intusschen hebben onze Kerken, al stond dit de Kerkenorde, toch op dien regel uitzonderingen toegestaan, wanneer de nood dit eischte. Een diaken heeft geen regeermacht in de kerk; maar wanneer de ouderlingen verhinderd waren te komen, werd een diaken als gedelegeerde toegelaten. Niet het ambt, maar de delegatie door den Kerkeraad besliste dan of iemand wettig lid der Classis was. En zoo kwam het, dat op de Nationale Synode van Dordt, waar om de buitenlandsche theologen latijn werd gesproken en er maar weinig ambtsdragers waren onder de ouderlingen, die deze taal verstonden, afgevaardigden waren, die geen enkel ambt bekleedden in hun kerk. Het lag daarom in de aard der zaak, dat toen het moderamen der Synode mij om advies vroeg, ik hierop heb gewezen om daarin de oplossing te vinden voor de vraag, of door het ophouden van hun ambt als ouderling ook het mandaat door hun Kerken hun verleend, nu van zelf vervallen was. Het feit dat de Particuliere Synodes, die intusschen vergaderd waren, dit mandaat niet hadden ingetrokken, bewees, dat in de delegatie geen verandering was gebracht. En daarom kon naar mijn oordeel de Synode hun het recht niet ontzeggen ook als lid de Synode bij te wonen. De delegatie besliste in dit geval.
Mag ik nu vragen waar de tegenspraak is, tusschen wat ik in mijn recensie van Ds. Jansen’s Korte Verklaring opmerkte en wat ik in dit advies aan het moderamen der Synode schreef?
H.H.K.