Van het Kerkelijk ambt (XVI)
Genre: Bladartikel
Hoe streng onze Gereformeerden tegen het kwaad van het Independentisme gewaakt hebben, komt in niets treffender uit, dan in hun meerdere vergaderingen.
Drieërlei standpunt kan hier worden ingenomen.
Vooreerst dat der Independenten, die zeggen: „Elke kerk in zichzelve is compleet. Er ontbreekt niets aan. Ze is dus volmaakt vrij, om haar eigen weg te gaan, en zich desnoods om geen andere kerk te bekreunen. Doet ze het toch, zoo is dit overtollige goedheid. Niet iets, wat God gebood of uit zijn ordonnantie voortvloeit, maar iets, dat opkwam in de neiging des menschen, en dus alleen aan zijn wilsbepaling hangt. Doe ik het, zoo is het wel. Laat ik het, niemand kan er mij over berispen. Aansluiting aan andere kerken behoort noch tot bet wezen, noch tot het welwezen der kerk. Het staat aan uw believen. Het is een middelding. Gods Woord laat u vrij.”
Dit standpunt veroordeelt onze belijdenis ten eenen male, omdat het de eenheid van Christus’ kerk en de gemeenschap der heiligen opheft. Neen, zeggen wij, Gereformeerden, wel terdege moet ge, als kerk, met uw zusterkerken in gemeenschap treden. Niet uit nood alleen, noch om saam in gelijke behoefte te voorzien. Neen, niet utiliteit, maar ’s Heeren wil en woord moet leidstar wezen, en die wil des Heeren, die zijn kerk één heeft gemaakt, eischt, dat ook in haar zichtbaar optreden die eenheid duidelijk uitkome.
En dat nu hoorende, daagt de Hiërarch op, die het volkomen met u eens is, dat de Independent ongelijk heeft, en u met genot den eisch hoorde stellen, dat de kerk ook in het zichtbare haar eenheid vertoonen moet.
Welnu, zoo voegt de Hiërarch u toe, dat is dan ook juist, hetgeen wij steeds bedoeld hebben. Er moet samenhang, er moet eenheid, er moet klemmend verband bestaan, en dat juist is het ideaal, waarnaar we met ons hiërarchisch systeem hebben gestreefd.
Ook bij ons zijn alle kerken gelijk in rang; dat spreekt vanzelf; om aan de kerk van Rome of Genève een voorrang toe te kennen boven die van Milaan of Zürich, denken we niet. Tusschen kerken en kerken maken we geen onderscheid. De kerk in het groote Amsterdam heeft niets meer te beduiden dan het kleine kerkje van Sloterdijk. Daar zit ’em dus het geheim van onze kracht niet in. Neen, dat geheim schuilt in iets anders.
We hebben namelijk dusgenaamde besturen ingericht. Niet kerkeraden. Want die bestonden er altoos en besturen de gemeente. Neen, we hebben hoogere besturen ingericht. Besturen naast en boven alle kerkeraden. Hoe gekozen, door den koning of door de kerkeraden in de classis, dat doet er niet toe, maar besturen, die iets anders zijn dan de kerkeraden; die bestaan, ook al gingen dezen teloor; die desnoods in de plaats van deze kerkeraden kunnen treden; die een kracht in zichzelven zijn; en als zoodanig alle kerkeraden ringelooren kunnen.
Om te voorkomen, dat dit al te dwaas liep, hebben we dan boven deze hoogere besturen een soort nóg hoogere besturen aangesteld, die we „Provinciaal kerkbestuur” noemen, en waarvan de voorzitter den weidschen titel van president voert, in onderscheiding van den voorzitter van het classicaal bestuur, die slechts praeses heet.
En om zorg te dragen, dat het geheel goed ineensloot en tot organische handeling bekwaam was, hebben we toen over deze hoogere besturen van den tweeden trap nog een laatste hoogste bestuur in de derde macht aangesteld, en daaraan, om door een alouden naam aan een nieuwe zaak ingang te verschaffen, den kerkelijken naam gegeven van Synode.
Hier is dus zuivere hiërarchie.
In tweeërlei opzicht.
Men spreekt van een militaire hiërarchie en een ambtenaars-hiërarchie om aan te duiden, dat er twee, drie of meer graden zijn, waartoe men op kan klimmen. Drieërlei soort waardigheid. Bataillons-, regiments- of brigade-commandant.
Hiërarchie duidt dan aan de trap of ladder, waarlangs men opklimt. Niet op eenmaal stapt men op de bovenste sport. Van laag af moet begonnen. En zoo nu ook is het hier. Eerst wordt men lid van een classicaal bestuur. Eerst als men dit geweest is, kan men opklimmen tot het provinciaal kerkbestuur. En zoo komt men dan eindelijk op de hoogste sport en stapt in de Synode.
En ook, wat de militaire en alle hiërarchie heeft, vindt ge ook hier, te weten dat alle macht in handen rust van een aparte klasse. Bij het militaire de officieren. Bij het synodale leger de dominees. Uit het leger komen wel korporaals en sergeants, zooals ook de synodale armee haar dusgenaamde ouderlingen en diakenen heeft. Figuranten zonder geestelijke beduidenis. Maar de eigenlijke macht is bij de kaste of klasse, die de bijzondere opleiding ontving. De mannen met de epauletten.
Feitelijk is dus op deze wijs naast en boven de kerken een geheel hiërarchisch kader opgesteld, dat macht aan zichzelf ontleent, en in de Synode zelfs de hoogste wetgevende, rechtsprekende en besturende macht bezit.
Hiertegen nu hebben wij onzerzijds de ernstige grief, dat heel deze opstal elken geestelijken grondslag mist, en in niets leidt tot het doel.
Doel zou zijn, tegenover het Independentisme, de eenheid der kerk althans in beginsel te bewaren. En zie, hier komt niets van. Duizendmaal beter weet Rome dan dit hooge doel na te jagen. In Romes hiërarchie zit systeem. Ze heeft een geestelijken ondergrond. Ze beweert althans de representatie der wezenlijke, echte kerk van Christus te wezen.
Maar bij uw wereldsche hiërarchie is hiervan zweem noch spoor te ontdekken Gij beweert niets en bedoelt niets. Gij bekreunt u om de kerk van Christus niet. Ze gaat u niet aan. Ze laat u koud. Al uw doel is maar, om een genootschappelijk geheel saam te houden en toe te zien, dat de stoffelijke voordeelen ervan u niet ontgaan.
Ge schermt met uw „volkskerk”, wat, in uw zin opgevat, de vernietiging zelve van de kerk van Christus is.
Er is aan u niets, wat door schoonheid bekoren kan; niets, wat geestdrift wekt; ge mist elk ideaal.
Kopie van een Fransch administratief kader ware misschien nog juister karakteriseering van uw onschoone verschijning, dan de altoos nog een denkbeeld vertegenwoordigende titel van hiërarchie.
—
En vraagt men, hoe wij dan het gevaar van deze hiërarchie ontkomen, zonder in de omarming van het Independentisme terug te vallen, zie dan hier ons antwoord.
Als alle Christenen in één stad saamwoonden, zou er slechts één kerk en dus slechts één kerkeraad wezen, en noch van een classe noch van een synode viel sprake.
Indien alle Christenen in vier of vijf steden leefden, die tamelijk dicht bij elkaêr lagen, zouden er vijf kerken en vijf kerkeraden zijn, maar zouden nu en dan deze vijf kerkeraden saam moeten vergaderen, om saam af te doen wat allen aanging en aller eenheid te belijden.
Deze vijf saam zouden dan geen hoogere, maar alleen een meerdere vergadering vormen, dat wil zeggen een vergadering van meerdere kerken saam.
Niet een vergadering, die meerder was dan een kerkeraad, maar alleen een vergadering, waarin meerdere kerken saam vereenigd waren.
Zoolang dit getal kerken nu niet boven de dertig ging, kon men nog saamkomen, maar liep het al hooger, en lagen de steden al verder uiteen, dan sprak het vanzelf, dat men slechts door een paar afgevaardigden saam kon komen, en dat het, toen het getal kerken honderden en duizenden beliep, noodig werd een uittreksel uit de verschillende kerken te maken, opdat vergaderen mogelijk zou zijn.
Maar hoe groot ook het getal gerepresenteerde kerken wierd, het beginsel bleef hierdoor één en hetzelfde, dat er nooit iets boven de kerken was, maar dat de kerken zelven saamkwamen, vertegenwoordigd in heur afgevaardigden.
En dit nu is zuiver.
Heel de kerk van Christus bestaat uit de kerken. Alleen die kerken moeten saamkomen.
Zoolang ze saam zijn, hebben zij geestelijk gezag over de dingen, die des Geestes zijn, want ze zijn saam in het ambt en bezig in het huis des Heeren.
Maar gaan ze uiteen, dan bestaan er ook weer niets dan kerken, en heeft niemand iets te zeggen, dan wie er opdracht toe kreeg en zoolang hij die opdracht uitvoert.
En hierbij nu herkent ge terstond het hemelsbreed verschil tusschen alle hiërarchie en ons Gereformeerd stelsel van regeering der kerk.
Als de hiërarchie de classis saamroept, is hoofdzaak en eenig doel, leden voor de besturen te benoemen. Al het andere is een doekje voor het bloeden. Louter viezevazen. Als maar eens die leden voor de besturen benoemd zijn, kunnen de broederen veilig naar huis gaan. Immers, om die leden van dat bestuur alleen is het te doen. Als die er maar eens zijn, zullen die het wel verder klaar spelen.
Daarentegen, als een Gereformeerde classis saamkomt, komt die saam niet om besturen te benoemen, maar om de zaken zelve te behandelen en naar Gods Woord te beoordeelen. En zoo weinig komen er uit zulk een classis bestuursleden voort, dat zelfs de praeses van de classis terstond praeses af is, zoodra het Amen van het sluitingsgebed is uitgesproken.
Het is dan ook niets dan boerenbedrog, zoo men het doet voorkomen, alsof heel dat kader van besturen eigenlijk hetzelfde was, als wat men vroeger had in de oude classis en haar deputaten.
Het heeft er niets van, dat beide gelijk zouden zijn.
En opdat het verschil duidelijk in het oog springe, sta hier het verschil:
1°. De synodale classis komt eens per jaar saam, wijl ze niets te doen heeft. De Gereformeerde classis komt vier- en zesmaal per jaar bijeen om zaken te doen.
2°. Op de synodale classis gaat al de tijd heen met benoemen van mannen, die twee en meer jaren een post zullen bekleeden als bestuurslid. De Gereformeerde classis benoemt geen enkel man tot een vasten post, en belast enkel deputaten met uitvoering van een genomen besluit.
3°. Op de synodale classis wordt een praeses van het classicaal bestuur gekozen, die als zoodanig vanzelf de classis presideert, en voorts heel de classis ringeloort, ook als de classis niet zit. De Gereformeerde classis wijst een praeses aan voor zes uur tijds, die ’s morgens praeses wordt en ’s avonds praeses af is, en morgen niets hoegenaamd meer te zeggen heeft.
4°. Op de synodale classis komt niets wat de kerken aangaat in, en alle oordeel over geschillen en moeielijkheden staat niet bij de classis, maar bij het hoogere classicaal bestuur. De Gereformeerde classis daarentegen behandelt de zaak zelve, oordeelt zelve in geschillen en doet de dingen af.
En 5°. dat er ook vroeger moderatoren en deputaten en visitatoren waren, verandert aan dezen stand der zake niets. Immers, deze allen ontvingen niet slechts een benoeming, maar ook een last van de classis, en als die last was afgeloopen, was het uit.
De toen gekozenen waren lasthebbers en uitvoerders van den wil der classis. De nu door de synodale classis benoemden zijn heeren en meesters, die de kerken onder den duim houden en van heur vrijheid berooven.