Tucht.
Algemeene opmerking. Voor de gereformeerde kerken is de tucht een van de belangrijkste onderwerpen. De kerkenorde wijdt er een heel hoofdstuk aan. Ook dat danken we weer in de eerste plaats aan Calvijn, die er in zijn Institutie zeer uitvoerig over schreef, en ook te Genève streng tucht
|23|
hielp oefenen. Niet dat de gereformeerde kerk alleen tucht toepast. In de oude kerk was zelfs een zeer strenge tucht. Zware boeten werden opgelegd bij de peccata mortalia, soms zelfs levenslang. Ook door Rome in de Middeleeuwen [is de tucht] streng gehandhaafd. Maar het werd een tuchtoefening hoogstens met hiërarchische doeleinden. Na de Reformatie wilde men er dus niets meer van weten, vooral na de instelling van de inquisitie, die zelfs ter dood kon brengen. Gevolg was, dat er in de Luthersche kerk eigenlijk geen tucht bestond. Ook in de Zwingliaansche kerk was eigenlijk geen tuchtoefening. De overheid in Genève was ook de Zwingliaansche denkbeelden toegedaan. Vandaar dat Calvijn tot 1555 moest strijden om een wettige tucht in de kerk.
Notae van de kerk zijn: zuivere bediening van het Woord, reine bediening van der sacreamenten, handhaving van de tucht. De tucht dient er in hoofdzaak voor dat het verbond niet wordt ontheiligd en de sacramenten niet worden ontwijd.
Gereformeerde literatuur: Voetius, Politica
Ecclesiastica, laatste deel De disciplina. Maar
daar gaat hij handelen over de macht. Vervolgens behandelt hij de
potestas clavium. Hij behandelt de claves
regiminis en claves disciplinae.
Nieuwere literatuur: dictaat van Rutgers, uitgegeven door Dr. De
Jong. Dit heeft Rutgers zelf niet gewild. Hij was op sommige
punten tot andere inzichten gekomen. Van die dictaten is gebruik
gemaakt door Ds. Jansen. Ook door Prof. Bouwman. Verder: A.
Kuyper, Tractaat der Reformatie. Maar noch bij Rutgers,
noch bij Jansen, noch bij Bouwman vindt men de vraag behandeld of
ook een meerdere vergadering tucht mag oefenen. Toch zegt dit
juist onze kerkenorde. We moeten dan ook Voetius bestudeeren.
Gewoonlijk wordt eerst het begrip tucht besproken. Wat de namen betreft is er geen moeite. Die zijn immers aan het spraakgebruik ontleend. Toch is het wel van belang om te onderzoeken waarom nu juist die namen zijn gebruikt, [zoals] disciplina (Voetius, kerkenorde van Wezel). Sinds 1578 staat als opschrift Van de kerkelijke censuur. Dit is dus het tweede woord. In onze Catechismus wordt niet gesproken van tucht en ook niet van censuur, maar van ban of uitsluiting uit de gemeente.
Mag men nu ook het woord iurisdictio gebruiken? En mogen de middelen der tucht genoemd worden poenae, straffen? Ius dicere, dat is de uitdrukking voor den rechter die vonnis velt en daarvan is iurisdictio [de aanduiding]. Als we nu straf opvatten als pijnlijk leed tot vergelding, dan kan dat ook niet worden gebruikt van de kerkelijke straffen. Wel in de Roomsche kerk zou dat kunnen, want door haar worden lijfstraffen toegepast. Toch moet men niet overdrijven. Calvijn zelf, Institutie IV.11.1, bespreekt de vraag onder het hoofd iurisdictio. Voetius zegt ook, dat er drieërlei potestas is: dogmatica, regiminis en iurisdictionis. Toch kan er geen quaestie zijn of de tucht is een rechterlijke daad. Ook wat het woord poena betreft hangt het er van af wat men er onder verstaat. Het is geen pijnlijk leed, maar wel straf. Vergelijk de kerkenorde. Het is een geestelijke straf. Omdat iemand afwijkt in een bepaalden kring wordt hem een leed toegevoegd. Maar de straf in de kerk is in den regel een poena medicinalis en niet een poena vindicativa.
|24|
De bedoeling is niet handhaven van het recht, maar de bedoeling is genezen, redden. Een vader straft zoo ook zijn kinderen, maar hij doet dat niet als een rechter.
In het canonieke recht is onderscheid tusschen poena medicinales en poenae vindicativae. Een poena medicinalis dient om berouw te wekken. Bij berouw houdt de straf op. Bij een predikant die zich beschaamt kan men dit niet toepassen. Ondanks berouw gaat de straf bij hem toch door. De straf kan dan ook levenslang zijn. De straf dient dan niet om tot bekeering te leiden, maar om de heiligheid van het ambt te handhaven.
Disciplina, afkomstig van disco, wijst in de eerste plaats op onderwijzen. In de tweede plaats op de schoolregels, dat iemand die niet onderwezen wil worden gestraft wordt. In het Fransch is kerkenorde discipline. Het Hollandsche woord tucht komt van het Germaansche woord trekken. Duitsch: Zucht van Ziehen. Trekken en tochten is dan ook hetzelfde woord. Alles hangt samen met de beteekenis trekken. Vandaar de beteekenis opvoeding in later tijd. Tucht in het gezin, bij matrozen en soldaten. Het moet dus onderscheiden worden van de strafwetgeving van den rechter.
Ban: overgenomen door de kerk. Voetius zegt dat het Fransch is en van het Grieksche pan komt. Dat is onjuist. Het woord is oud-Hoogduitsch. Het heeft de beteekenis van een openbare afkondiging en oproeping. Daarvan dan tal van beteekenissen. De troepen vormen een ban bij het eed afleggen voor den officier. Bij huwelijksafkondigingen. Onder een ban, een invloed van iemand staan. Ban kwam zoo ook bij de rechtspraak. Als iemand voor altijd uit het land verbannen werd, werd hij banneling. Juist die gedachte van exclusie ging later in de kerk over. Vandaar de naam in het Latijn: excommunicatio.
Een vaste term in het Nieuwe Testament hebben wij voor de tucht niet. Wel wordt er over de tucht gehandeld: Matth. 18 en verder de sleutelmacht. Gemeenschap met een hoereerende broeder moet verboden worden. Ontvang hem niet in uw huis, zegt Johannes. Bloedschennige man te Corinthe. Hymeneus en Alexander heeft Paulus aan den satan overgegeven. De kerk moet de termen overnemen uit het spraakgebruik. En dan: verba valent usu. Men moet er zich voor wachten de termen uit het burgerlijk recht over te nemen. Kerkrecht is van anderen aard. We moeten er rekening mee houden dat onder Israël ook al tucht bestond.
Tucht dient 1e. om den zondaar te behouden, 2e. om de gemeente heilig te houden. Van tucht onder het Oude Testament kunnen we pas spreken onder het volk Israël. Tuchtvorm bij Israël is de chèrem of volgens de LXX anathèma. De Statenvertaling [geeft] ban. Ook in het Nieuwe Testament wordt het woord overgenomen. Maar dan wordt het woord anathèma niet door ban vertaald. Dat komt alleen voor in Rom. 9: 3; 1 Cor. 12: 3; 1 Cor. 16: 22; Gal. 1: 8 en 9. Hier is sprake van de vloek. De chèrem was een banvloek. Wie erdoor getroffen werd, was vervloekt. De algemeene christelijke kerk nam dat anathèma in de eerste eeuwen over. Achter alle oude leerbesluiten staat: wie dat of dat niet leert, zij vervloekt. Volgens Calvijn zou die banvloek alleen uitgesproken mogen worden bij de zonde tegen den Heiligen Geest.
Israël als theocratie kon om te excommuniceeren alleen maar dooden. Dit werkte later bij Rome na. Rome spreekt soms het interdict uit over een heel land. Dit gaat echter niet. Want nu is de straf geestelijk. Na de ballingschap kan de chèrem niet meer in
|25|
doodstraf bestaan. Buiten de gemeenschap gesloten worden komt in de plaats van gedood worden.
De oversten en dienaren der synagogen oefenden al tucht uit. Men had tweeërlei excommunicatie: lagere en hoogere. Bij de eerste tuchtoefening veertig geeselslagen. Paulus heeft ook meermalen die straf ondergaan. Ze werden dan uit de synagoge geworpen. Reden was: belijden van den naam van Jezus. Ze mochten dan alleen ongeschoren en door een achterdeurtje in de synagoge komen. Bij de chèrem mocht men echter geheel niet meer in de synagoge verschijnen. Onze woorden zijn dus niet aan de Heilige Schrift ontleend, maar aan het spraakgebruik.
De overheid past het tand om tand toe. Zij heeft het zwaard van God ontvangen. Tucht daarentegen heeft een paedagogisch doel. De tucht dient altijd om door zedelijke middelen verbetering aan te brengen. Strafmiddelen worden daardoor nog niet uitgesloten. Maar deze poenae dragen een geestelijk karakter. De kerk heeft het zwaard des Woords te hanteeren. Wel [zijn er] straffen, ook bij Paulus, maar ze zijn exceptioneel en ze dragen het karakter van wonderen. Toch kunnen deze straffen ook thans nog vindicativae worden, bijvoorbeeld bij afzetting en schorsing van ambtsdragers.
Evenmin als het tuchtrecht in de kerk opheft het strafrecht van de overheid, zoomin ook heft het recht van de overheid de plicht der kerk op om tucht te oefenen. Beide hebben een eigen terrein en eigen middelen. Christus is Koning van zijn kerk en daarop berust de tucht. De overheid heeft over de kerk niets te zeggen. Christus heeft de tucht ingesteld om zijn kerk heilig te houden en tot bekeering te leiden. Kerkelijke rechtspraak moet dan ook geschieden in den naam van Christus. De tucht wordt eigenlijk uitgeoefend door Christus. De kerk moet er dan ook altijd op letten dat zij zulks doet op grond van Christus’ woorden: uitsluit uit het koninkrijk der hemelen. De kerkeraad moet er zich altijd van bewust zijn, dat Christus in den hemel ‘amen’ zegt. Daarom kwam Calvijn op tegen allerlei secten, anabaptisten, enz. Ook de Christelijke Gereformeerde Kerk was te rigoristisch vroeger. Het mag niet voorkomen dat iemand die uit de eene kerk gebannen is soms met glorie in de andere wordt binnengehaald.
Wijl de tucht ook inzonderheid dienst doet om de sacramenten heilig te houden, kan dat vaak bereikt door de excommunicatie van het Avondmaal. Tot de ban gingen de Gereformeerde Kerken in Nederland nooit over dan bij hardnekkigheid, opdat duidelijk zou blijken dat zoo iemand, in die zonde voortlevende, niet in het koninkrijk kon ingaan.
Om de eenheid van de Godsopenbaring te handhaven heeft men terecht ingezien, dat men naar het Oude Testament terug moest. Geestelijke tucht is de vloek van Cham, de verdrijving van Hagar uit Abrahams tent. Als Ezau zijn eerstgeboorterecht verkoopt, wordt hem de zegen van het verbond onthouden. De theocratie in Israël later bewerkt, dat elke overtreding tegen God staatsmisdaad wordt. Tevens kan men niet buiten de kerk gesloten worden. Het eenige was de doodstraf. Deze straf stond zelfs op het niet besnijden of het niet deelnemen aan het Paaschfeest.
Later ontwikkelt zich in Israël de praeformatie van de christelijke kerk, namelijk in de synagogen, die een plaatselijk karakter droegen. Deze synagogen oefenden zelfstandig recht uit. Deze waren verbonden en hadden in het Sanhedrin te Jeruzalem hun hoogste gerechtshof. Christus werd dus niet maar door de plaatselijke synagoge geoordeeld, maar door het hoogste gerechtshof.
|26|
Er was tweeërlei excommunicatie: niddoeï en chèrem. Bij de laatste werd men onder de vloek gesteld. Christus keurt nooit het instituut af, als zou in zijn kerk het oefenen van tucht ongeoorloofd zijn.
Niet alleen de apostelen pasten de tucht toe, maar hij is later ook van meet af aan gehandhaafd. Men was in de oude kerk zeer streng. Er waren vier boetestadiën: 1. de praeclausus: iemand moest in het boetekleed in het voorportaal blijven en moest iedere kerkganger smeeken om voor hem te bidden. 2. De akroasis: na drie jaar in het voorportaal gestaan te hebben, mocht men achteraf bij de ongedoopte catechisanten zitten. 3. De hypoptesis: men mocht naar het midden van de kerk knielend aan het gebed deelnemen. 4. Systasis: men mocht staande bidden. 5. Teleion, toelating tot het Avondmaal, het geven van het osculum pacis door den bisschop: pacem dare. — Bij de Schotsche kerk is dit boetestelsel ten deele weer teruggekomen. In Schotland omhelsde de heele kerkeraad: groet elkander met een heilige kus.
Door Novatianus en de Donatisten werd het doel van de tucht tot het uiterste gevoerd. Men maakte onderscheid tusschen de peccata reminiscibilia en mortalia. Zoo iemand zondigt tot den dood, zoo zal men niet meer voor hem bidden. Zoo iemand mocht dan niet meer in de kerk worden opgenomen. Peccata mortalia waren: terugval tot het heidendom, moord, hoererij. Ook Tertullianus nam dat standpunt in. Wel liet men in het midden of God nog de zonden kon vergeven. Maar op aarde kon de kerk het niet. Calvijn zegt dat nog erger dan de excommunicatie is het anathèma wanneer iemand begaat de zonde tegen den Heiligen Geest. Vooral bisschop Calixtus verklaarde dat na boete vergeving kon worden geschonken aan hen die echtbreuk hadden gepleegd.
Tijdens de vervolging van Decius hebben veel christenen geofferd. Deze vielen niet tot het heidendom terug. Er werkte meer een ander motief. Op den voorgrond kwam ook: extra ecclesiam nulla salus. Dat is het wat de kerk bewoog deze lapsi weer op te nemen. Cyprianus stond dus ook in tegenstelling met de Novatianen wederopneming toe na boetedoening. Augustinus heeft ook daarover geschreven in zijn strijd met de Donatisten. In hoeverre konden lapsi terugkeeren? Door tucht moet de zondaar tot nieuw leven gebracht. Daarom terugkeer toegestaan.
[Er was] geen onderscheid in de oude kerk tusschen publieke en geheime zonden. Maar paus Leo I verbood op verborgen zonden de censuur toe te passen. [Men onderscheidde tussen] peccata minora en gravissima. De laatste gingen eigenlijk tegen God in. Bij de eerste was het voldoende als men openlijk schuld beleed. In het tweede geval [volgde] uitsluiting van het Avondmaal tot het pacem dare. Niet de bisschop alleen, maar de bisschop met de presbyters oefenden de tucht uit. Soms met de diakenen. De intercessie van de gemeente verzoende zulk een zondaar weer. Al was de toepassing van de tucht rigoureus, toch zag men nog goed dat de tucht medicijn was. Vergeven kan alleen God. De kerk moest alleen de boetvaardigheid constateeren. In beeld: priester die geen melaatschheid genas maar slechts genezing constateerde.
|27|
Ook werd de tucht zeer terecht geoefend door een college van ambtsdragers en niet door één persoon. Censuur [vind plaats] in naam der gemeente.
Een geheele verandering vond plaats in de Middeleeuwen. Waar in de oude kerk de gemeente zelf nog ontstaan was door vereeniging van geloovigen, daar kreeg men nu de staatskerk, en waar de heidensche religie verboden was de volkskerk. Vooral omdat meestal de vorst begon met het christendom aan te nemen werden de onderdanen gedwongen. Door die dwang stelde men geen prijs meer op de heiligheid der kerk. Daardoor was tuchtoefening ook niet meer mogelijk.
[Er ontstond een] nieuw instituut: biecht en absolute. De bisschoppen en de presbyters/priesters werden nu geacht ook de potestas solvendi et ligendi te hebben. De priesters zorgden voor de vergeving der zonden. En door paus Innocentius III werd de biecht verplichtend gesteld. Ieder lid der kerk moest minstens eens per jaar al zijn zonden biechten en het Vierde Lateraansche Concilie verklaarde de [biecht] met absolutie tot sacrament. Niet de gemeente of de bisschop, maar de priester vergeeft. De uitdrukking is: God vergeve U de zonden. Ego absolvo te. God heeft deze macht overgedragen aan de priesters. Eischen zijn: berouw van het hart, belijdenis van den mond, straf. De tijdelijke zonde had Christus niet gedragen, die moest de zondaar zelf dragen. De tuchtoefening werd aldus een persoonlijke handeling van den priester terwille van den zondaar. De stadia der boetedoening vervielen.
Daarnaast bleef de tuchtoefening door den bisschop. Deze had de potestas iurisdictionis. Thans oefende hij deze macht alleen. De paus heeft de hoogste rechtspraak. Hij kan niet meer onder censuur komen. Door de groote uitgestrektheid kon de bisschop niet overal tegelijk de tucht oefenen. Vandaar de zendgerichten, die moesten constateeren of er ergernis gegeven werd.
Tuchtoefening had plaats op grond van een delict. Eerst moest er echter drie keer vermaand worden. Men maakte nu ook onderscheid tusschen de excommunicatio minor et maior. De eerste sluit uit van de sacramenten, de tweede van alle genade en zegeningen der kerk. Hoofddoel is daarbij den hardnekkigen zondaar uit te sluiten. Zoowel religieuze als burgerlijke omgang moest vermeden worden met een geëxcommuniceerd. Wel ook hier weer: excommunicati vitandi et tolerandi. Zelden [werd het] verbod gehandhaafd. [De] paus mocht alleen het anathèma uitspreken op den groenen donderdag voor Paschen. De geëxcommuniceerd wordt nooit geheel buiten de kerk gesloten. Hij blijft lid; de doop draagt immers een character indelebilis. Ook de Gereformeerden achtten herdoop bij wederopname niet noodzakelijk.
De juridische vorm die nu de tucht aannam was oorzaak dat er een lijst ontstond in welke gevallen de straffen moesten worden toegepast. Dit hebben de Gereformeerden niet gewild. Wel wanneer het ambtsdragers geldt. De excommunicatio iuris volgde nu wanneer zo’n bepaling was overtreden en de excommunicatio hominis, wanneer niet tegen een vaststaande bepaling was gezondigd, maar wanneer de rechter iemand schuldig verklaarde. Verder [onderscheidde men de] excommunicatio latere sententiae en de excommunicatio ferendae sententiae. De eerste treedt in zoodra iemand een zonde begaat. De tweede eerst na voorafgaand onderzoek. En dan moest men vooraf
|28|
nog trachten, den man tot boete te brengen. De poenae medicinales houden op zoodra de zondaar berouw toont. De poenae vindicativae [werden] alleen op geestelijken toegepast. Ze bestaan in suspensio (schorsing) en depositio (afzetting). Aangezien de wijding van den pastoor als sacramenteele handeling een character indelebilis draagt, verliest hij niet de macht om de mis te bedienen, ook niet als hij is afgezet.
Een bijzondere vorm van tucht is het interdict. Dit sluit niet uit buiten de kerk, maar het verbiedt dat heilige handelingen verricht zullen worden, of dat daaraan zal worden deelgenomen. Dat werd dan ook altijd uitgesproken over een stad of over een land. Het kan ook worden uitgesproken over leden van een vereeniging, die dan niet lange aan de mis mogen deelnemen. Geeseling en kloostergevangenis werden ook toegepast, maar dat was geen regel.
Toch werd dat beginsel niet consequent toegepast. Reeds bij Constantijn zien we, dat een zondaar zich soms niet beterde na gebannen te zijn. De wereldlijke macht moest dan tusschenbeide komen. De Middeleeuwen gingen nog verder. De ban sloot de geëxcommuniceerde buiten de gemeenschap der geloovigen. De wereldlijke vorsten namen in de wetten op, dat wanneer iemand na zes weken geen boete had gedaan, hij dan in den rijksban zou worden gedaan (Luther).
Zoo ook de inquisitie. In de rijkswetten was op ketterij de doodstraf gesteld. Wie moest nu uitmaken wie er ketters waren? Daarvoor diende dan de inquisitie. Eerst in Spanje kreeg de inquisitie ook wereldlijke bevoegdheden. Deze kerkelijke rechtspraak was teveel op de leest van de wereldlijke rechtspraak geschoeid. Het werd een kerkelijk machtsmiddel in handen van den bisschop. Verzet tegen de kerk leidde al spoedig daartoe, dat men geëxcommuniceerd werd.
Onder invloed van Luther werd de groote ban in de Luthersche kerk afgeschaft als zijnde een wereldlijke straf. De kleine ban werd daarentegen gehandhaafd. Luther heeft getracht om de kerkelijke tucht zoo te herstellen als Christus dat geboden had. In de praktijk kwam echter van dat ideaal niets terecht. Men kon aan het volk de tucht niet opdringen. Het volk nam het niet nauw met het leven. De biecht werd door hem gehandhaafd als sacrament. De pastoor kon wel niet zeggen: ‘ik vergeef de zonden’, maar hij kon toch in naam van Christus verklaren dat de zonden iemand vergeven waren. De excommunicatie werd toegekend aan de zogenaamde consistoria, hoogere besturen, door den landsvorst ingesteld, en dus regeeringscolleges. De overheid kreeg dus de tucht in handen. Custos legis was de overheid. — De Hervormde kerk kent wel afhouding van Avondmaal, geen tucht, wel schrapping.
Hoewel Luther inzag dat naar Matth. 18 tucht moest worden geoefend met hulp van de gemeente en door ouderlingen, heeft hij dat inzicht in de praktijk niet doorgevoerd. Geen excommunicatio maior (afsnijding), alleen heilighouding van het Avondmaal. Biecht bleef gehandhaafd. Excommunicatie dan door het consistorie en soms zelfs oefende de staat er invloed op uit. Dan had de tucht ook burgerlijke gevolgen. Kwam men weer terug, dan had bij openbare zonde de boetedoening ook openbaar plaats. Volgens Prof. Kuyper is dit een goed element. Spoedig trad verslapping in door de slapheid der consistoriën. Zoodoende had de kerk maar weinig zedelijke kracht.
Zwingli stelde de tucht ook wel in handen van de overheid, maar ging toch niet de Luthersche kant op. Er was in Zürich strenge
|29|
tucht. De tucht moet geoefend door de ecclesia, dat is door de geloovigen met den predikant. Dus naast de overheidstucht kwam de kerkelijke tucht te staan. Bij Zwingli staat het zedelijk element op den voorgrond. Hij oefende niet alleen tucht tot heilighouding van het Avondmaal. Naar het Evangelie moest men leven. Daarom was er hooger zedelijk leven dan in Duitschland. Maar de overheid ging alles regelen, b.v. ook het huisbezoek en de kerkgang. Men had een chorgericht, geestelijken met een advocaat over huwelijkszaken. Deze konden echter niet straffen.
Luther leerde dat de vorst als zoodanig de potestas iurisdictionis had, Zwingli dat de stadsbevolking corpus christianum is. Prof. Kuyper, in de staat komt de kerk op. Dat corpus moet geleid, eensdeels door de predikanten, daarnaast door de overheid. Overheid zoo representant der kerk. De tucht der gemeente was echter ook noodig bij een heidensche overheid. Excommunicatio maior en minor niet meer noodig. Gevangenschap of verbanning kwam er voor in de plaats. Dan was er dus geen afhouding of ban meer noodig. Kerkelijke tucht was zoo niet noodig. De overheidstucht ging over de beide tafelen. Zoo kwam van Zwingli de krachtigste impuls tot tucht.
Oecolampadius (‘Hausschein’): burgerlijke en kerkelijke tucht is niet hetzelfde. De burgerlijke straf dient voor handhaving van het recht. De kerkelijke tucht voor terechtbrenging. Te Basel — 1530 — kerkelijke tucht door ouderlingen, zgn. banheeren.
Calvijn herstelt de kerkelijke tucht en verbetert daarbij Zwingli. Hij redt zoo het zedelijk leven. Genève maakt zoo diepen indruk. De kerk heeft twee groote notae: zuivere bediening van Woord en sacrament. Calvijn noemt niet nadrukkelijk de derde. Wel legt hij groote nadruk op de tucht. Calvijn had geen absolute opvatting van die notae. Er kan aan die notae veel ontbreken. Zie b.v. Paulus’ brieven aan de Corinthiuers en aan de Galaten. De Roomsche kerk kent alleen de ecclesia universalis, waarin de ecclesiae particulares purior et impurior kunnen zijn. Calvijn: de kerk moet ingericht zijn naar de norm van Gods Woord.
Mattheus 18 nu is het voorschrift en dat niet voor de overheid, maar voor de kerk. De tucht moet worden geoefend door de gemeente, dat wil zeggen door haar organen: de kerkeraad. Calvijn tegen Luther: zegt, dat de tucht moet dienen tot zuiverhouding van de twee notae Woord en sacrament en niet voor heilighouding van het Avondmaal alleen. Institutie IV.12.1 gaat van een sociaal begrip uit. Nulla societas contineri potest in recte statu sine disciplina. Geldt dit van elke societas, zooveel te meer klemt dit bij de kerk. Tucht nervi van de kerk. Door tucht worden de leden saamgebonden. Zoo stelt hij de eere Gods voorop en niet het belang van den zondaar. Daarom: 1. sacramenten niet te ontheiligen; 2. geen schandelijk leven leiden; dat brengt laster. Maar ook: zondaar moet tot bekeering gebracht. Poena medicinalis. En ook de orde moet worden gehandhaafd. Dat alles is de taak van de ambtsdragers en niet van de overheid. Calvijn: overheid custos van beide tafelen; niet alleen voor ethische maar ook voor religieuze overtredingen.
|30|
De aard van de straf verschilt ook. De overheid straft lichamelijk. Dan ook is het doel van de overheidsstraf rechtsherstel en dat van de kerkelijke tucht betering. Daarom heft de kerk de tucht op zoodra er berouw getoond wordt. De sleutelmacht komt toe aan de ambtsdragers, die de gemeente representeeren. Daarom niet alleen predikanten maar ook ouderlingen. Zoo nieuwe organisatie van de kerk. Ambtsdragers-kerkeraad die tucht oefent. De ambtsdragers kunnen bij visitatio domestica veel meer dan de overheid. Tucht is geen venijn maar medicijn. Geen rigorisme zooals bij de wederdoopers.
Te Genève moest Calvijn rekenen met de overheid, die libertinistisch was. Hij wil het Avondmaal heilig houden. Compromis met de overheid: ouderlingen niet door de gemeente, maar door conseil générale uit raadsleden gekozen. De burgemeester mocht niet met zijn staf komen, maar als ouderling. Wel verband met de overheid. Wel excommunicatio minor, maar geen maior indien berouw uitbleef. Kwam er geen berouw dan kon verbanning volgen, door de overheid (Zwingli). Zoo was de ban een staatsrechtelijke straf.
Een nieuwere ontwikkeling [vond plaats] in Frankrijk. Daar [was] geen corpus christianum. Roomsche overheid kon niet optreden. Nu een vrije kerk. Overheid en kerk dus gescheiden. Nu kwam er in de kerk ook excommunicatio maior. Zoo in Frankrijk tucht na afhouding. Ban werd weer geestelijk.
De opvattingen van Calvijn zijn in Nederland en in Schotland gevolgd. Zoo groote zedelijke kracht.
Einde van de cursus 1935-1936.