|1|

Kerkrecht

 

dictaat van prof. H.H. Kuyper

 

cursus 1933/34.


 

Het presbyteriaal-synodaal kerkrecht.

Het gereformeerde kerkrecht wordt gewoonlijk aangeduid als het presbyteriaal-synodaal kerkrecht, inzooverre het zich onderscheidt van andere stelsels. De macht berust bij de plaatselijke kerk, bestuurd door haar presbyters. Het is onderscheiden van het papale en episcopale systeem. Ook van het territoriale of caesaropapistische kerkrecht, waar de macht berust bij de overheid van het land. In de derde plaats is het ook onderscheiden van het independentische kerkrecht. In deze systemen moge nog een plaats worden ingeruimd aan het ambt, maar van een bestuur van de plaatselijke kerk is geen sprake.

In het gereformeerde kerkrecht daarentegen staat de plaatselijke kerk op den voorgrond. Maar tegelijkertijd legt het er de nadruk op, dat deze locale kerken onderling in verband moeten treden door middel van onderlinge samenkomsten, om de eenheid van het lichaam van Christus tot uiting te brengen.

Dat synodaal instituut is niet het eigendom van de gereformeerde kerken alleen, want ook de Roomschen en independenten hebben zulke synodes, maar het gereformeerde kerkrecht neemt zulk een bijzondere plaats in, doordat het staande houdt, dat deze synodes niet gevormd worden door de hiërarchische bestuurders van de kerken, maar dat de afgevaardigden de plaatselijke kerken representeeren, zoodat hiërarchie is uitgesloten, en ook tegenover de independenten, die geen macht aan de synodes toekennen.

Hoe dat synodaal instituut zich heeft ontwikkeld heb ik in een kort overzicht te laten zien. Reeds in de oude Christelijke kerk vindt men het synodaal instituut. In de Middeleeuwen is dat instituut gedenatureerd tot een hiërarchisch college. De concilies waren toen onfeilbaar. De reformatoren zijn daar met kracht tegen op gekomen.

Bij de nadere uitwerking van hun protest gingen de protestanten uiteen. De Luthersche kerk: De overheid trok de bestuursmacht van de kerk aan zich en oefende haar uit door consistoriën of superintendenten. In Zwitserland werden wel synodes gehouden, maar ze hadden toch meer het karakter van pastorenconventen.

|2|

Het was eigenlijk geen bestuursmacht. Zwingli c.s. kenden die toe aan de overheid. De gereformeerde kerken: Daar kwam het kerkrecht in betrekking tot de synodes onder de invloed van Calvijn weer tot haar recht. In Genève zelf kon hij dat niet invoeren, maar hij heeft in z’n Institutie en vooral in z’n exegese van Handelingen 15 den weg aangewezen, die door het gereformeerde kerkrecht in toepassing is gebracht. Voor het eerst geschiedde dat in Frankrijk. Van 1559 af werden daar synodes gehouden. Dat is van belang geweest voor Nederland en Schotland. Ook in andere landen, Duitschland, Polen, Hongarije, vond dat ingang. Maar in Duitschland was het meest heterogene element vermengd.

Zoowel de dogmatici als de canonici hebben zich voor deze potestas synodi beroepen op de Heilige Schrift. Onze kerken brachten het synodale regiment in toepassing. De vraag is: berust het op het ius divinum positivum?

Calvijn, in z’n exegese van Handelingen 15, en de dogmatische schrijvers hebben zich altijd beroepen op Handelingen 15 en gezegd dat we hier te doen hebben met een ius divinum positivum. Daar de exegese van Handelingen 15 vaak bestreden wordt, heb ik die uitvoerig besproken. Daar de independenten dat wraakten, heb ik aangetoond, dat de aanwezigheid van de apostelen wel een bijzonder karakter gaf aan de synode, maar dat het toch niet een apostelconvent was. Het was een vergadering van de kerk van Jeruzalem en van die van Antiochië. De besluiten worden genomen door Jacobus en de afgevaardigden van Antiochië.

De potestas synodi wordt gewoonlijk onderscheiden als: 1. potestas accumulata, 2. potestas delegata, 3. potestas limitata. Wat betreft de potestas accumulata, deze is niet superior. De kerken komen zelf samen met een meegebrachte macht. De potestas delegata is relatief inzooverre de potestas originalis berust bij de plaatselijke kerk. Zij is geboren door de practijk, daar het ondoenlijk is de kerkeraden samen te brengen. De potestas is limitata aangezien de besluiten nooit binden als ze in strijd zijn met Gods Woord. De besluiten van de synode, die op de Heilige Schrift zijn gegrond, binden iure divino. Inzooverre het alleen kerkelijke ordeningen zijn, zijn ze gegrond op het ius ecclesiasticum. Deze potestas synodorum is niet privata en mag dus nooit de plaatselijke kerk berooven van haar macht. De potestas synodi berust op de lastgeving van de plaatselijke kerken. Doch hierbij mag niet vergeten worden dat ze in den diepsten grond rust op het ius divinum.

|3|

De potestas ecclesiastica is drieërlei: 1e. De potestas dogmatica: opstellen van de belijdenis. 2e. De potestas regiminis: geeft de regelen voor het kerkelijke leven. 3e. De potestas iurisdictionis: het tuchtrecht.

Deze macht nu komt niet alleen aan de plaatselijke kerken maar ook aan de synodes toe. Een synode heeft niet een andersoortige macht, maar zij heeft eadem potestas (van Mastricht), die de ecclesia localis evenwel originaliter bezit. Bezit dus de ecclesia localis deze macht, dan moet ook de synode haar bezitten. Hierdoor ontstaan nu de moeilijkheden. Het hiërarchische kerkrecht is in dezen zeer simplistisch en zegt dat de bisschoppen alle macht bezitten. De plaatselijke kerk heeft niets te zeggen. Zoo ook bij de independenten, die de plaatselijke kerk autonoom verklaren. Het gereformeerde kerkrecht daarentegen mijdt beide uitersten en zoekt de middenweg. Een ingewikkelde constructie is daarvan het gevolg. Het handhaaft de potestas ecclesiae localis en de potestas synodi. Het onderscheid ligt niet in de aard van die potestas maar in het excercitium: 1e. de meerdere vergaderingen oefenen die macht uit alleen wanneer het gaat over zaken die gemeenschappelijk zijn; 2e. deze macht wordt gebruikt wanneer de plaatselijke kerk verkeert in casu insufficientiae (art. 30 K.O.). Deze potestas clavium is gegrond op Matth. 16, 19. Voetius voegt er nog een derde casus aan toe en wel de casus malae administrationis. Indien de plaatselijke kerk niet juist heeft gehandeld dan is er appel noodig.

De gematigde independenten hebben de potestas dogmatica en regiminis niet geheel aan de synode ontzegd. De Savoy conferentie, in de Westminster Confessie overgenomen, heeft ook een soort van kerkregeering vastgesteld. Maar de meerdere vergadering heeft volgens hen geen recht om de potestas iurisdictionis uit te oefenen. Zij hadden er geen bezwaar tegen dat op een synode verschillende moeilijke quaesties worden behandeld, maar geen tucht mocht zij uitoefenen, noch over de kerk, noch over de ambtsdragers. Hierin ligt voornamelijk het verschil tusschen de independenten en de gereformeerden, dat de laatsten het recht van appel handhaven, de eersten hiervan niets willen weten. Dit is vastgelegd in art. 31, 53 en 79 (het recht van de classis om een predikant af te zetten). Voetius on Hoornbeek hebben erop gewezen dat de independenten zelf inconsequent waren. De independenten hadden tegenover de kerk een sententia non communionis uitgesproken, nl. tegenover die kerk die zich niet aan de besluiten wilde onderwerpen. Al had dit argumentum ad hominem kracht, de principieele quaestie bleef.

|4|

De potestas iurisdictionis is niet gemakkelijk uit de Schrift rechtstreeks af te leiden. Dit is wel het geval met de potestas dogmatica en de potestas regiminis. Hiervoor hebben we het voorbeeld van de Apostelsynode. Op deze synode is de potestas dogmatica wel uitgeoefend. Er werden besluiten genomen voor Joden- en heidenchristenen beide op grond van het Oude Testament. Wat betreft de potestas regiminis, het verbod om bloed en het gestikte te eten, dit was van tijdelijken aard (gelijk Calvijn opmerkt) terwille van de Jodenchristenen.

Heeft deze synode nu ook de potestas iurisdictionis uitgeoefend? Voetius, Mastricht o.a. argumenteeren: 1e. de potestas iurisdictionis bestaat niet alleen in veroordeelen maar ook in vrijspraak. Een rechter iurisdicit ook bij vrijspraak. Dat heeft het ‘apostelconvent’ gedaan. Paulus on Barnabas waren beschuldigd dat ze valsche apostelen waren. Maar ze werden vrijgesproken en gerehabiliteerd. Ze werden als deputaten naar Antiochië gezonden en in vers 25 wordt verklaard dat zij hun zielen hebben overgegeven aan de zaak van Jezus Christus. 2e. ook bestraffing is reeds een iurisdictie. De wetsdrijvers worden veroordeeld op deze synode. Dat hier synodale censuur wordt toegepast is duidelijk. Dit schrijven van het apostelconvent hebben Paulus en Timotheus aan alle gemeenten meegedeeld. Dat de wetsdrijvers uit de gemeente zouden worden afgesneden is een conclusie die niet rechtstreeks is af te leiden maar wel kan men zeggen, dat toen sommigen voortgingen om de besnijdenis te blijven eischen, dat Paulus toen in Gal. 1: 8 dreigde met afsnijding. Dit is de consequentie van het besluit van het apostelconvent.

Een tweede plaats die moeilijkheid oplevert met de independenten is Matt. 18: 15-18, de locus classicus voor het tuchtrecht. De independenten zeggen dat op grond hiervan de tucht alleen door de ecclesia localis mag worden beoefend. Er is geen twijfel over dat Christus hier de potestas iurisdictionis aan de plaatselijke gemeente toekent. Maar de vraag is of deze macht exclusive bedoeld is, gelijk de independenten beweren. Wordt deze macht alleen aan de plaatselijke kerk toegekend?

De Gereformeerden hebben dit ontkend en uit Matt. 18 afgeleid dat het tuchtrecht ook aan de meerdere vergaderingen toekwam. Indien de mindere vergaderingen deze macht bezitten, dan zeker de meerdere. Christus bedoelt deze macht niet exclusive. Matt. 18 kan niet in exclusieve zin bedoeld zijn. In Matt. 16, 19 wordt dezelfde macht opgedragen aan Petrus en in Joh. 20, 23 aan alle apostelen. Dat de apostelen die macht bezaten krachtens hun ambt blijkt duidelijk. Uit 1 Cor. 5 blijkt dat Paulus de gemeente vermaant omdat zij een bloedschender

|5|

handhaaft. Het apostelambt is weggevallen maar het regimen generale wordt nu geoefend door de samenkomst van de kerk. Daarvoor treedt in de plaats de macht van de synode. In 1 Cor. 5 blijkt hoe een apostel als de gemeente die sleutelmacht niet gebruikt, optreedt. De independenten zoggen: Paulus kent zichzelf die macht niet toe, maar aan de plaatselijke kerk. Daarom wil ik deze locus classicus nader behandelen.

Het is de eenige plaats waar we een formeel vonnis vinden. De apostel handelt over een geval, dat in de gemeente van Corinthe een ergerlijke hoererij was voorgekomen. Er was een zoon met z’n stiefmoeder gehuwd. De gemeente had dit toegelaten. Daarom wijst Paulus erop dat de gemeente iurisdictio moet uitoefenen. Hier was een geval van casus negligentiae, een geval van mala administratio. De apostel zegt dat ze het vonnis uit moeten voeren. Hier zijn moeilijke vragen, o.a. het overgeven aan Satan. Dezelfde uitdrukking komt ook voor in 2 Timotheus. Wat zo beteekent is niet recht duidelijk. Maar wel is duidelijk dat Paulus dezen zondaar wil bannen uit het Rijk van Christus en daar buiten heeft Satan de macht.

De vraag is of Paulus een uitspraak doet krachtens apostoliciteit of dat hij alleen aan de gemeente voorschrijft wat ze heeft te doen. De independenten zeggen: het is een voorschrift. Dat zou nog nader blijken uit 2 Cor. 2, waar Paulus op het geval terug komt. Paulus zegt dat de bestraffing genoegzaam is geweest. Het gaat hier over het wederopnemen van dien broeder. Hier zou Paulus dat weer aanraden volgons de independenten. In beide gevallen zou Paulus het dus wel hebben aangeraden, maar de executie zou door de gemeente zijn geschied.

De independenten konden zich beroepen op de exegese van Calvijn bij vers 4. Paulus treedt niet op als apostel maar deelt met de gemeente de autoriteit. Paulus wil dat anderen aan deze beslissing deelnemen, want het consilium kwam niet toe aan een mensch. Maar deze exegese is niet juist. Paulus was geen privaat persoon. Daarom kunnen we met de exegese van Calvijn niet meegaan. We moeten evenwel niet vergeten dat Calvijn opkomt tegen het misbruik van de tucht in de Roomsche kerk, die de plaatselijke kerk negeerde. De Roomsch-Katholieke kerk beroept zich op de apostoliciteit, maar Calvijn wijst er hier op, dat de apostel niet alleen het oordeel heeft. Wat Calvijn bedoelt is duidelijk. Hij wil niet dat één man oordeelt, maar dat de gemeente, onder leiding van de presbyters, oordeelt. Calvijn wil alle tyrannie vermijden. Zoo is het ook geregeld in onze kerkenordening. Men kan deze exegese van Calvijn niet gebruiken om te bewijzen dat Calvijn tegen de macht van de synode ageert. Calvijn bedoelt hier juist de macht van één persoon te veroordeelen, wat bij een synode niet het geval is.

|6|

Onze gereformeerde kerken hebben de tuchtmacht nooit uitgeoefend buiten de gemeente om. Voetius gaat, in verband met de afzetting van Caspar Coolhaes door de kerk van Haarlem, acooord met het beroep op 1 Cor. 5. In zijn Politica Ecclesiastica I, 227 stelt hij de vraag of de potestas excommunicandi aan de synode toekomt in casu malae administrationis. Voetius beantwoordt deze vraag bevestigend. In deel IV geeft hij evenwel een andere interpretatie. De uitoefening van de tucht kan aan de gemeente worden overgelaten. Als de kerk maar tot inkeer komt na de aanwijzing van de synode. Dat deed de gemeente te Corinthe ook. Maar als de plaatselijke kerk weigert, hoe moet dan de synode handelen? Wat leidt Voetlus te dien aanzien uit 1 Cor. 5 af? Hij zegt dat de tucht aan de gemeente kon worden overgelaten, maar dat, nu deze directio apostolica is weggevallen, de meerdere vergaderingen dit moeten overnemen. Op andere plaatsen laat Voetius zich veel beslister uit.

Het gaat hierom: is het beroep op 1 Cor. 5 geoorloofd en is de exegese van Calvijn juist? We moeten in het oog houden dat Paulus een apostel was (zie de exegese van dit caput in de commentaar van Grosheide). In vers 5 erkent de apostel ten volle dat de gemeente de potestas excommunicandi had moeten uitoefenen. Daaruit mag men niet afleiden dat die aan de gemeente toekomt, aan de leden afzonderlijk namelijk. Maar hier is geen sprake van ambten. Wel blijkt dat de gemeente had behooren mede te werken. Dat heeft zij nagelaten. Nu grijpt Paulus in. Geeft hij alleen advies? een vermaning? of treedt hij op met apostolisch gezag? Calvijn ontkent dat ten deele. Maar de nieuwere exegeten houden vol dat het een autoriteitsgeval van de apostel is geweest. Het gaat er niet om wat Paulus zou doen, maar wat hij heeft gedaan. Dit staat in tegenstelling met de gemeente: egoo men. Kekrika is hier niet, gelijk de Statenvertaling heeft, besluiten, maar een gerechtelijk oordeel uitspreken. Dat is hier de eenige beteekenis: ik heb geoordeeld dat . . . . Hij heeft dus een oordeel uitgesproken, een vonnis. De inhoud van dat vonnis volgt dan, nl. de overgave aan Satan. Ede kekrika weerspreekt de opvatting dat het zuiver een directio is. Hij eischt dat de gemeente het vonnis zal bevestigen. Het paradounai tooi satanai is de eigenlijke daad van den apostel. De apostel had hem iure suo aan Satan overgegeven, maar om practisch effect te sorteeren moest de gemeente de man ook uitbannen. De medewerking van de gemeente is niet dat zij de acte moet uitvoeren, maar Paulus heeft het reeds gedaan en de gemeente moet het opvolgen.

|7|

In onze gereformeerde kerken heeft men zich bij de formuleering van de Schrift aangesloten. Een rechter spreekt recht en velt vonnis in naam van den koning, Paulus en onomati Iesou Christou. Er is verschil over of men dit moet nemen bij paradounai of bij sunachdentoon. De nieuweren voegen het unaniem bij paradounai. In ons excommunicatie-formulier is de andere exegese gevolgd. Het Schotsche formulier en het Fransche kiezen de andere verbinding. Oorspronkelijk heeft men in de Fransche kerken ook de slotuitdrukking overgenomen. Daar is op de synode van Vitré bezwaar tegen ingebracht en nadien is de uitdrukking weggelaten. Dat is ook juister. Geen kerk kan iemand overleveren aan den Satan. Paulus kon dit verklaren, wijl hij apostel was.

Men heeft er niet ten onrechte op gewezen, dat en onomati . . . bij Paulus aansluit bij hetgeen Christus zegt in Matt. 26: waar twee of drie in Mijn naam . . . . Dat kan niet in lichamelijken zin verstaan worden. Matt. 28 zegt: Ik ben met u tot aan de voleinding der wereld. De Catechismus sluit zich daarbij aan: naar Zijn Godheid, majesteit en macht . . . . Indien Christus daar aanwezig is waar twee of drie vergaderd zijn dan geldt dat a fortiori dat de gemeente dit vonnis kan uitsproken in den naam van Christus en met de macht van Christus. Waar de gemeente is, daar is Christus de eigenlijke iudex: wat ge binden zult op aarde, dat zal in den hemel gebonden zijn. Als deze macht nu alleen aan de plaatselijke kerk was geschonken, dan zou de synode dat niet mogen doen. Maar Christus schonk deze macht niet exclusive aan de apostelen.

In de Synopsis purioris theologiae, uitgave Bavinck, pag. 606 staat: Ceterum ad iudicem quod attinet. Iudex quidem Christus est, sed per suos servos uninamiter in synodo coactus (met beroep op Handelingen 15) et sane publicum in synodo coactos. Nu een uitspraak van de synode van Dordt; na de Canones te hebben vastgesteld wordt de sententia over de Remonstranten uitgesproken. Het afzettingsformulier zegt dat de synode na aanroeping van Gods Heiligen Naam tot deze handeling is overgegaan, en dat zij de macht daartoe ontleent uit Gods Woord. Het is dus een macht, niet op grond van de kerkenordening maar op grond van Gods Woord en op bevel en in den naam van Jezus Christus. Dat is steeds door onze synodes vooropgesteld. Er is geen andere iurisdictie van die van Christus. Als dat niet zoo was dan zou die macht een geüsurpeerde macht zijn en hadden de independenten gelijk met hun vloek over de iurisdictie.

Nu wil ik met de heeren besproken het geval van Caspar Coolhaes. Caspar Coolhaes was predikant te Leiden, wegens allerlei ketterijen was hij reeds op de synode van

|8|

Middelburg geciteerd. In 1582 werd hij afgezet door de synode te Haarlem gehouden. Daarna is hij ook geëxcommuniceerd, omdat hij doorging met de verbreiding van zijn dwalingen. Deze excommunicatie is niet te Leiden afgekondigd, daar de kerkeraad onwillig was. Het zou geschieden te Haarlem, waar de synode vergaderde. De formuleering werd door de synode vastgesteld. Hier is er geen sprake van dat de synode alleen advies gaf, maar zoowel afzetting als excommunicatie geschiedde door de kerken in ’t gemeen. Martinus Lydius, predikant te Amsterdam voerde de excommunicatie uit op last van de synode. Namens alle kerken in Holland word het vonnis uitgesproken: “Zoo hebben wy dan in den naam en vreeze des Heeren vergaderd naar de macht die Christus in Zijn kerk gegeven heeft, verklaard, dat Caspar Coolhaes niet behoort het ambt van Christus te bedienen en hem uit de gemeente gesloten”.

Het komt hier op twee dingen aan, die de heeren goed moeten onderscheiden: 1e. De excommunicatie kan geoefend worden door de kerken. 2e. De afgevaardigden treden op uit naam van alle korken en in den naam van Christus. Daar kerkeraad en classis in verzuim bleven, trad de synode op.

In de sententie van de synode van Dordt heeft men zich niet alleen beroepen op de Heilige Schrift, maar ook op de handelingen van alle oudere en nieuwere synodes, die deze macht hadden uitgeoefend, en in de derde plaats ook op de overheid. Dit laatste hangt samen met de verhouding tusschen die beiden in dien tijd, maar kan ik gevoegelijk laten rusten. De synode beriep zich dus op het voorbeeld van oude en nieuwe synodes. Zij matigde zich dus geen nieuw recht aan. Het was een beroep op het historische kerkrecht. Daarop wijs ik met nadruk, omdat van de zijde der juristen telkens beweerd is dat zulk een beroep op de historie niet geldt. Historische feiten zouden geen recht zijn. Men heeft volgens hen alleen te maken met de kerkenordening. In de kerkenordening nu wordt met geen woord gesproken over de macht van de synodes om een predikant af te zetten. Wel wordt die macht aan de classis toegekend en daaruit leidde men af dat alleen de classis het mocht doen. Om de historie gaf men niet. De synode van Dordt evenwel beriep zich wel op de historie. Men moet zich dus wel degelijk bij het kerkrecht op de hoogte stellen [van] wat het historisch kerkrecht zegt.

Het geval van Coolhaes is niet van minder belang. Meermalen is het gememoreerd omdat het een van de beroemdste procedures is geweest. Er is evenwel geen enkel boek dat de zaak juist weergeeft. Ik zal nu de zaak voor de heeren behandelen uit de bronnen omdat ook prof. Rutgers hier heeft gedwaald.

|9|

De eerste vraag die hier onder oogen dient gezien is deze: was de excommunicatie wettig of niet? Prof. Rutgers betwist dat. Het is maar de vraag mag een synode excommuniceeren? Terwijl de synode van Dordt zich bepaalde tot het afzetten van predikanten, heeft de Hollandsche synode geëxcommuniceerd. Wat de afzetting betreft is de moeilijkheid niet zoo groot. Maar bij de excommunicatie rezen de moeilijkheden. Dit op grond van Matt. 18 en 1 Cor. 5. Vandaar dat in de beslissingen van de Zuid-Hollandsche synodes predikanten zijn afgezet en zoo zij in hun dwalingen volhardden, moesten ze door de kerkeraden worden geëxcommuniceerd. Maar het abnormale in dit geval is, dat de uitvoering te Haarlem plaats vond. Doch dit kwam omdat de overheid te Leiden het niet toestond. Zij hield Coolhaes de handen boven het hoofd. De handelingen van de synode van Haarlem lokten protest uit van de kerkeraad van Leidon. In 1586 word dat protest op de synode van ’s-Gravenhage behandeld. De wettigheid word op kerkrechtelijke gronden betwist.

Het is van groote beteekenis voor het kerkrecht om na te gaan welke argumenten er werden naar voren gebracht en welke uitspraak de synode van ’s-Gravenhage heeft gedaan. De gewone voorstolling is dat de synode van ’s-Gravenhage het vonnis heeft vernietigd en Coolhaes weer als lid van de kerk heeft geaccepteerd. Al heeft de kerkeraad de wettigheid van de excommunicatie betwist, ze heeft er niet aan gedacht om het besluit niet uit te voeren. Coolhaes is niet meer toegelaten op de kansel te Leiden en heeft er het Heilig Avondmaal niet meer gebruikt.

Om nu de klacht van de kerkeraad van Leiden goed te verstaan moeten we terug gaan naar de synode van Middelburg. Daar zit de moeilijkheid. De gewone weg was niet bewandeld. Dat zat ’m in de houding van de overheid. Daarom is de zaak niet op de classis behandeld, ook niet op de Hollandsche synode maar op die van Middelburg. De synode van Middelburg heeft hem toen geciteerd. Coolhaes heeft zich evenwel niet laten citeeren. Ten slotte kwam hij toch. Hij was zeer wankelmoedig. De synode werd dat moede en toen heeft de synode van Middelburg de zaak gerenvoyeerd. De kerken van Zuid-Holland hebben tenslotte ingezien dat Coolhaes niet meer was te handhaven en toen heeft men aan de Staten verzocht op de Kerkenordening van Middelburg te approbeeren en het besluit van die synode te mogen uitvoeren.

Ton slotte gaven de Staten hun permissie. Dat heeft geduurd van 1582-’86. Toen heeft men getracht een middenweg te bewandelen. Men was niet tevreden. Er werden arbiters benoemd. Die moesten dan een uitspraak doen. Dat was een handige zet van de kerkeraad van Leiden. Men verzocht Plancius en Proxites om de kerk te vertegenwoordigen. De zaak zou aan een generale synode worden voorgelegd. Dat de kerk van Leiden het bij het rechte eind had (aldus

|10|

Rutgers) bleek uit de keuze van Plancius. Maar dat is niet steekhoudend. De argumenten zelf moeten gelden.

De kerkeraad van Leiden begon met te zeggen dat het ging tegen de synode van Middelburg, niet tegen die van ’s-Gravenhage. Drie afkondigingen zijn geschied, nl. te Delft en te Haarlem. Op de synode was een bezwaarschrift ingebracht door de kerkeraad van Leiden. De zaak van Coolhaes is daar evenwel niet door de kerkeraad van Leiden verdedigd. De regel van Matt. 18 geldt voor private, niet voor publieke zonden. Dat zegt onze kerkenordening zelf. Het was hier een zaak die alle kerken aanging. Men beriep zich op art. 62 K.O. De synode antwoordde daarop dat die bepaling alleen diende omdat de kerkeraad niet voldoende geschikt werd geoordeeld voor een ernstigs zaak als excommunicatie. Eén classis mag excommuniceeren, des te zekerder alle classes.

Deze potestas is originaliter aan de ecclesia localis gegeven. De plaatselijke kerk heeft alleen, zoo zeggen sommigen, de bevoegdheid om te excommuniceeren. Maar nu de casus insufficientiae. De andere partij ontkende niet dat de kerkeraad het recht heeft en de bevoegdheid. Vervullen de kerkeraad en classis hun plicht dan is er voor de synode geen reden tot ingrijpen. Maar vervullen ze haar plicht niet, dan moet de synode ingrijpen wegens casus negligentiae. Meerdere vergaderingen hebben het recht te handelen in zaken die het gemeen raken, b.v. het aantasten van de belijdenis in publieke geschriften. Zonder twijfel is het laatste standpunt volkomen juist.

De Schotsche kerk heeft uitdrukkelijk voorgeschreven dat wel de kerkeraad de volle bevoegdheid heeft tucht te oefenen over ambtsdragers, maar vervult hij die plicht niet, dan moeten classis en synode tucht oefenen. Ook in Nederland is dit voorgeschreven, nl. in 1591 in de Zeeuwsche Kerkenordening. In afwijking van wat in onze kerkenordening staat, wordt hier de tuchtoefening volledig toegestaan aan de kerkeraad. Verzuimt die, dan moet de particuliere synode optreden. De synode zal de definitieve sententie uitspreken. Ook Voetius heeft nooit de gevolgde gedragslijn in de procedure Coolhaes afgekeurd, maar integendeel goedgekeurd.

De synode van Den Haag heeft niet de kerkeraad van Leiden in het gelijk gesteld. De Generale Synode van Dordt zou dan ook in strijd zijn geweest met de kerkenordening. De quaestie met de remonstrantsche predikanten was ook nog niet in behandeling geweest voor classis en kerkeraad. Maar het was een gemeene zaak. Daarom mocht de Dordtsche synode hen afzetten. De synode heeft de excommunicatie van Coolhaes wel opgeheven maar niet op grond van de onwettigheid van de excommunicatie. De synode droeg bovendien een zeer

|11|

exceptioneel karakter. Zij was niet door de kerken zelf samengeroepen maar door Prins Maurits met het doel om de twisten te beëindigen.

Het verloop van de Haagsche Synode is niet met zekerheid na te gaan. De acta zijn teloor gegaan. Onder de synode-papieren zijn er wel stukken die op dat proces betrekking hebben, maar het zijn grootendeels mededeelingen van hen die deze synode hebben bijgewoond. De synode citeerde Coolhaes. Deze kwam. Zij noodigde ook de kerkeraad van Leiden uit twee predikanten af te vaardigen om zich bij de synode te voegen. Zoo werd de klacht ‘buiten ons om’ ondervangen. Men had geen kerkrechtelijk bezwaar. De Middelburgsche synode had Leiden reeds uitgenoodigd, maar men was niet gekomen. Door deputaten te zenden was het verzet van de kerkeraad gebroken en nu keurde men de beslissing van de synode goed. In 1584 had Coolhaas nog verklaard: allen die zekere geloofsartikelen onderteekenen en die onderteekening eischten, waren hiërarchisch. Nu verklaarde hij dat alle artikelen goed en schriftmatig waren. Nu moest hij ook zijn vroegere geschriften intrekken. Hieraan voldeed hij. De synode eischte bovendien nog supremeering en vernietiging van de boeken. Weer boog hij het hoofd.

Coolhaes had ook bezwaar gemaakt tegen art. 16, de reprobatie. Hij moest schriftelijk verklaren dat de menschen die zalig werden alleen door genade worden gezaligd. Die verloren gingen, gingen door hun eigen schuld verloren. God is geen causa peccati. Daarna, na schuldbelijdenis en het retracteeren der boeken is hij pas weer opgenomen. Hij moest nog een half jaar de theologische colleges bijwonen te Leiden. Dan mocht hij met getuigenis van een professor na een beroep weer prediken. Hij ging evenwel toch door met preeken en het bedienen van de sacramenten. Het besluit dat het hem verbood, ontkende hij. Coolhaes loog altijd. Hij is niet omdat de excommunicatie onwettig was hersteld in zijn ambt, maar omdat hij schuld beleden had. Beide twistende partijen hebben op instigatie van de commissie een verdrag van reconciliatie gesloten.

Het standpunt van Voetius blijkt uit Tome I. van zijn Politica Ecclesiastica: Mag een kerkeraad zijn macht op een meerdere vergadering overbrengen? Neen, als een kerk zegt dat de classis het moet doen als ius perpetuum. De synode heeft de potestas excommunicandi indien de kerkeraad halsstarrig is. Dan moet de synode door deputatie het opleggen aan een kerkeraad. Lukt het niet de kerkeraad tot het uitoefenen van zijn plicht te bewegen dan moet de synode ingrijpen. Desnoods moet het besluit der excommunicatie dan worden afgekondigd in naburige kerken. De macht om te excommuniceeren wordt evenwel daardoor aan de kerk niet ontnomen.

Voetius bespreekt ook nog speciaal het geval van Coolhaes.

|12|

Dat vindt man in Tome IV, 228: Synodus Hollandicarum Haarlemensis excommunicationis sententiam ferebat in Gaspar Coolhaes. Op een andere plaats neemt hij hetzelfde standpunt in. Doch de macht om te excommuniceeren wordt daarmee niet aan de kerken ontnomen.

Rutgers, in zijn Rechtsbevoegdheid onzer plaatselijke kerken, stelde ook de vraag of een kerkeraad niet verplicht was een bevel van een classis uit te voeren. Rutgers meende van niet. Hij wees daarbij op het geval Coolhaes. Maar de zaak is anders. Coolhaes had trots dat bevel om niet te preeken toch gepreekt. Plancius ging als afgevaardigde van Amsterdam naar de Zuid-Hollandsche synode en drong er op aan dat de synode hem zou excommuniceeren. Dat gebeurde in 1581. Het formulier werd vastgesteld en de kerk van Amsterdam werd belast met de ten uitvoerlegging van het synodebesluit. Doch de kerkeraad maakte bezwaar op tweeërlei grond: 1e. De kerkeraad kon het moeilijk doen aangezien Coolhaes geen lid was. Hij had nl. geen attestatie ingediend. 2e. De Noord-Hollandsche synode had het formulier moeten vaststellen. Het is ongerijmd daaruit af te leiden dat een kerkeraad weigerde en dus ook weigeren mag een excommunicatie uit te voeren. De kerkeraad van Amsterdam was wel bereid om het te doen als zijn eigen synode het maar beval.

De synodes zijn vergaderingen der kerken. Hun potestas is een potestas delegata en accumulata. Die macht is door Christus zelf verleend. Het tuchtvonnis wordt uitgesproken in naam van Christus on krachtens Zijn autoriteit. Bij de toepassing gaat het voornamelijk om de verhouding tusschen de plaatselijke kerk en de synode. Een ius privativum mag deze macht niet zijn. Zelfs mag een plaatselijke kerk deze macht niet door delegatie aan de meerdere vergaderingen overdragen. Dit wil niet zeggen dat een plaatselijke kerk in een bijzonder geval van tucht de uitoefening daarvan aan een meerdere vergadering niet mag overlaten. Neem het geval dat een kerkeraad tucht wil oefenen maar dat een gemeente het weigert. Het kan soms regel zijn dat dit wordt toegepast, b.v. bij het afzetten van een predikant door de classis. Al is er overdracht, dan is er nog geen privatio, alsof de plaatselijke kerk zou worden buitengesloten. De afgevaardigden van een kerkeraad zijn ook op de classis vertegenwoordigd. De kerk oefent dus nu de tucht uit in overleg met de ecclesiae sorores. De bedenking hiertegen ingebracht, dat het niet opgaat wanneer de kerk zelf geen klacht inbrengt bij de classis weerlegt Voetius: de kerken hebben vrijwillig de kerkenordening aanvaard, ook art. 31: Wat met meerderheid van stemmen is besloten moet voor vast en

|13|

bondig worden gehouden, tenzij het tegen Gods Woord of de kerkenordening ingaat. Dan wordt er gevraagd of alle aanwezigen zich aan dit besluit zullen conformeeren. De meerderheid moet hier handelen en niet het individu. Meent de kerkeraad zich niet te kunnen conformeeren dan heeft hij alleen het recht te protesteeren en bij de meerdere vergadering in appel te gaan. Doet hij dat niet, dan moet hij zich neerleggen en het besluit uitvoeren libero consensu en niet vi coactus.

Nu de thetische uiteenzetting.

Welke tuchtmiddelen mag een meerdere vergadering gebruiken? De tuchtmiddelen in engeren zin zijn: 1. ten aanzien van de gemeenteleden: afhouding van het Heilig Avondmaal,

ban of excommunicatie; 2. ten aanzien van de ambtsdragers: schorsing, afzetting. Daaraan kan men toevoegen de correctio of vermaning. Dit middel wordt veelal vergeten. Bij de meerdere vergaderingen komt dat veel voor en in de Wezelsche artikelen cap. VIII, art. 15 wordt dit middel genoemd voor lichte zonden. Zoo ook in art. 35 van onze kerkenordening. De praeses heeft het recht dit te doen, maar het is alleen van toepassing in zaken van minder juist handelen.

Wanneer dus de potestas iurisdictionis aan de meerdere vergaderingen toekomt, dan mag de synode daarvan ook gebruik maken. Het is dus niet zoo, dat de meerdere vergadering alleen zedelijk gezag bezit. Dat is eigenlijk independentisme. Anderen beperken het recht der meerdere vergaderingen alleen tot de predikanten. En ook op grond van art. 31 erkent men nog het recht van appel. Maar in dat geval heeft de synode geen macht.

Dat de meerdere vergadering alleen zedelijk gezag heeft is juist inzooverre, dat zij, evenmin als de kerkeraad zelf, niemand in de gevangenis kan sluiten vanwege onkerkelijke handelingen. Doch het sluit niet uit het gebruik van strafmaatregelen, maar het draagt een ander karakter, b.v. afhouding van het Avondmaal, afzetting, etc.

Dat deze potestas alleen zou golden voorzoover de kerkenordening die met nadruk noemt, is niet juist. Omdat de kerkenordening bepaalde gevallen noemt, wil dat niet zeggen dat dit exclusive is bedoeld. Dat is juristerij in den slechtsten zin van het woord. Al bestaat het tuchtmiddel meestal in schorsing en afzetting, dat houdt niet in dat het niet kan bestaan in excommunicatie. Ook is het niet juist dat een synode zich niet mag bemoeien met vernietiging of bevestiging van een bepaald vonnis. Dat is in de lijn van de geschiedenis.

Alle tuchtmaatregelen worden aan de meerdere vergaderingen toegekend: Synopsis pgn.162: vaak is de synode iudicans en deliberans. De tucht gaat over allen, niet alleen over de predikanten.

|14|

Mastricht, Turrettinus, Voetius, en ook lateren als Pictet oordeelen evenzoo.

Art. 76 bepaalt, dat niemand mag worden afgesneden van de gemeente dan met voorgaand advies van de classis. Art. 77 dat bij een tweede publieke vermaning ook eerst het advies van de classis moet worden gevraagd. Advies is hier bedoeld in den zin van binding. Ook een advies van de classis om excommunicatie niet uit te voeren, moet worden opgevolgd. Art. 79 bepaalt, dat bij schorsing van ouderlingen en diakenen eerst het advies moet worden gevraagd van de naastbij liggende gemeente, na een voorgaand oordeel van de gemeente. De bedoeling is, dat de kerkeraad zelf eerst een oordeel moet uitspreken en daarna kan de definitieve beslissing vallen. Voetius zegt dat een vergadering van twee kerken reeds een meerdere vergadering is. Wat beslist is niet het groote of kleine aantal kerken, maar of de kerkeraad is gebonden aan het oordeel van twee of meer kerken. Dat is hier in het geding. Bij de excommunicatie adviseert de classis, de kerkeraad voert uit. Bij de afzetting van een predikant wordt het oordeel van de classis gevraagd en de classis zet ook zelf af. De schorsing kan voorloopig zijn, met het doel om op de eerstvolgende classis afzetting te vragen. De schorsing kan ook bedoeld zijn als lichtere straf. De kerkeraad of classis kan schorsen. De medewerking van de particuliere synode is vereischt. De remonstrantsche predikanten zijn op de synode van Zuid-Holland gedaagd en het afzettingsvonnis is aan de predikanten voorgelezen. Ook de generale synode kan het a fortiori doen. Op de synode van Dordt zijn 21 predikanten afgezet.

In welke gevallen nu mag een meerdere vergadering van haar eigen potestas iurisdictionis gebruik maken? Voetius gaat uit van art. 30 en 31. Hij maakt onderscheid tusschen negotia generalia (zaken die alleen door de meerdere vergadering kunnen worden behandeld) en negotia particularia (waarmee in hoofdzaak tuchtgevallen worden bedoeld). Voetius brengt dit onder de volgende gevallen: 1. casus insufficientiae: wanneer iets niet kan worden afgehandeld in een mindere vergadering; 2. casus malae administrationis: wanneer de kerkeraad zich schuldig maakt aan wanbestuur, wanneer b.v. de tucht wordt nagelaten of verkeerd wordt toegepast; 3. casus praesumptae malae administrationis of provocationis: het recht van appel. Voetius voegt hieraan toe, dat een meerdere vergadering ook mag ingrijpen in casu extremae necessitatis. Dit kan voorkomen bij gevaar van scheuring en dergelijke.

De independenten verklaren wel dat de synode geen bindende besluiten mag nemen, maar Voetlus handhaaft dit recht: Tom. IV, 178, 218, 890, 838.

|15|

Christus heeft consentus superiores voor de kerk ingesteld.

In Tom. I, 286 stelt hij de vraag of geëischt moet worden de naleving van de kerkenordening tam rigide? Canones zijn ten deele mutabiles (raken de orde). Ten aanzien daarvan is veel vrijheid gelaten. Er zijn drie gevallen waarin een synode direct kan optreden: 1e. Als iemand die geciteerd is niet komt. Het ius citandi is wel betwist, maar een rechter mag een aangeklaagde of verdachte citeeren. Als een geciteerde na de derde citatie niet kwam, dan werd hij gecensureerd. Nu is de vorm natuurlijk anders dan in wereldlijke zaken, die is vriendelijker en broederlijker, maar in wezen is het gelijk en is het een citatie. 2e. Als iemand die afgevaardigd is niet verschijnt. Het kan ook zijn dat hij weggaat omdat het te lang duurt. Ook dan heeft volgens Voetius een synode het recht om te straffen. Ook [de] Synopsis, 598, zegt dat de leden moeten blijven en dat er anders een gravis censura moot worden toegepast. 3e. Als er menschen zijn die alles klappen. De synode van Friesland bepaalt daar straffen tegen.

Mag een synode ook optreden togen kerkelijke colleges? De Franeker synode zegt dat de kerkeraden gecensureerd zullen worden bij verkeerd gedrag. De synode van Groningen vond een afzetting voor de classis wettig. Een geheele classis van de stad Groningen werd afgezet (wegens dronkenschap) door de provinciale synode. In Zuid-Holland werd een Remonstrantsche classis afgezet. Ook werden door de synode verschillende predikanten afgezet. Als de kerkeraden dat niet wilden, dan werd de geheele kerkeraad afgezet. In Zeeland is dat meermalen voorgekomen toen een kerkeraad met een secte meeging. De kerkeraad van Philipsland werd afgezet toen hij achter Pontiaan van Hattem bleef staan. Buitendijk, predikant te Schere en Vlake op Zuid-Beveland, een volgeling van Pontiaan van Hattem, werd ook afgezet, met zijn kerkeraad. In betrekking tot de classis Beilen, die predikanten had afgezet, verklaarde de synode die afzetting voor onwettig. Dit kan men vinden in Reitsma en Van Veen Tome VII, 45; VIII, 37, VII 386. Op pag. 59 wordt de mededeeling gedaan van een classis die de last van de synode moest uitvoeren daar zij anders censurabel was.

Wanneer nu een afgezet predikant halsstarrig is, dan mag een synode hem gewoon als lid censureeren. Het voorbeeld hiervan is Caspar Coolhaes. Een synode kan moeilijk excommuniceeren vanwege de verschillende trappen die erbij in acht genomen moeten worden. Daarom geeft ze daartoe last aan een kerkeraad. De executie berust dan bij de kerkeraad. Voorbeelden daarvan zijn het geval Wiggerts, die was afgezet door de synode van Noord-Holland maar toch doorging met preeken. Toen besloot de synode hem van

|16|

het Heilig Avondmaal af te houden. Bij volharding gaf de synode last te excommuniceeren.

Men heeft het recht van een synode om een kerkeraad af te zetten dikwijls betwist en wel op de volgende gronden: 1e. dat alleen wie iemand in het ambt zet het recht heeft hem daaruit te ontslaan. Dan zou alleen een gemeente dat mogen doen en dat is onzinnig. 2e. dat een kerk zich vrijwillig bij het kerkverband aansluit en dan ondergaat die gemeente een capitis diminutio. Zij wordt van het wettig bestuur beroofd. 3e. dat het in strijd zou zijn met art. 84 K.O., dat geen kerk over een andere kerk mag heerschen. Maar het verband verbreken is in den grond der zaak precies hetzelfde. De remonstrantsche predikanten waren op de synode aanwezig. Daar zijn ze afgezet. Er zijn deputaten benoemd om het vonnis te gaan voorlezen. Dan trad de kerkraad af en werd een nieuwe gekozen. Wordt nu zoo’n gemeente onthoofd? Neen, want er wordt onmiddellijk een nieuwe kerkeraad gekozen. Dat zou alleen waar zijn indien de synode ging doen wat des kerkeraads is. Iedere vier jaar treedt een kerkoraad gewoon af. Dat is toch ook geen onthoofding?

Het gaat ook niet tegen art. 84 in. Voetius bespreekt dit Deel I, 225: niet in gewone gevallen, maar bij appel, mala administratio, etc. Hij verwijst naar Jozua 22, 17; Richt. 20, 1: de stammen komen samen en nemen besluiten die ingrijpen in elke stam afzonderlijk. Zoo zijn ook alle leden van de kerk volkomen gelijk, maar als ze gemeenschappelijk één lid excommuniceeren dan noemt dat de gelijkheid niet weg. Zoo mogen ook de kerkeraden gemeenschappelijk één kerkeraad afzetten wanneer die ingaat tegen Gods Woord. Men redeneert dan: de gemeente kiest een kerkeraad en kan alleen die kerkeraad afzetten. Maar zoo verstaat men art. 84 geheel verkeerd. Voetius zegt dat de synode in bepaalde gevallen supra aut extra ecclesiam staat. Wat men excommuniceert is tegelijk uit het ambt ontzet.

De gemeente moet de hulp inroepen van classis of synode om die excommunicatie uit te spreken. Maar als nu een gemeente niet wil medewerken? Dan zijn er verschillende mogelijkheden: 1. Deputaten kunnen dan gezonden worden om die excommunicatie uit te sproken. 2. Het kan geschieden in andere kerken. 3. Gemeenschap met de kerk die halsstarrig is moet worden geweigerd. 4. Het anathema kan worden verzonden per brief.

Voetius acht de eerste vorm wanneer alle personen de kerk uitloopen als de deputaten komen, niet gepast. Dan zijn de drie andere vormen beter. De macht van een ouderling heeft niet het character indelebilis. Die macht kan hem worden ontnomen. Door de gemeente is die macht opgedragen aan bepaalde personen. Voetius bedoelt niet dat de gemeente alleen het doen mag en wijst op

|17|

de afzetting van predikanten die niet door de gemeente maar door de classis moet plaats vinden. De independenten zeiden dat ook de gemeente de predikanten moet afzetten, maar hierbij kunnen zij zich niet op Voetius beroepen.

Wanneer de classis en de synode hun plicht niet verstaan dan mag de gemeente in casu necessitatis andere ambtsdragers kiezen. Men bracht daar tegen in: 1e. De independenten hebben zich beroepen op een oude rechtsregel aan het canonieke recht ontleend: causae determinari ubi peccatum commissum est. De zonde moet gestraft op de plaats waar ze is geschied. Ook op politiek gebied is dit recht van belang geweest en menig ketter hoeft er z’n ontkoming aan het martelaarschap aan te danken. 2e. Censuur kan nooit over een groep, maar slechts over bepaalde personen worden uitgesproken. Dit argument richtte zich tegen de paus, die alle protestanten vervloekte. Censuur oefende hij ook uit over geheele volken. Maar als een synode toch bepaalde kerkeraden afzet, dan raakt dit toch wel degelijk personen. Daaruit volgt dan ook dat indien in zulk een kerkoraad een minderheid is, die niet reactionair is, die minderheid blijft bestaan en gewoonweg wordt aangevuld.

Volgens de independenten heeft de meerdere vergadering het recht slechts om het iudicium non communionis uit te sproken. Maar Voetius, de Moor, e.a. handhaven met nadruk het ius excommunicandi. Het verband is aangegaan met de geheele gemeente en in het geding is het herstellen van de orde. Alleen de reactionairen moeten afgezet. Het zou niet billijk zijn een geheele gemeente los te maken van het verband vanwege de reactionairen in de kerkeraad, want het verband is niet aangegaan met de kerkeraad maar met de gemeente. In twee gevallen kan hiervan slechts afgeweken: 1e. wanneer een nieuwe kerkeraad door de geheele gemeente wordt verkozen tegen de synode in. Dan dient zulk een gemeente te worden afgesneden. 2e. Wanneer een kerkeraad reactionair is maar een provinciale synode verder niets doet. Hiervan hebben we een voorbeeld bij Leenhof te Zwolle. De synode van Overijssel tastte niet door en toen hebben de synodes van de andere provincies de band met de kerk van Zwolle verbroken, daar het toen niet mogelijk was om de kerkeraad van Zwolle af te zetten.

De kerk van Genève kon ook het afzetten van een predikant niet aan een classis opdragen om de eenvoudige reden dat er geen classis was. De kerk kan in zulk een geval zelfstandig optreden. Maar zelfs al is er een kerkeraad dan is het nog mogelijk dat hij z’n plicht niet verstaat en dan moet de meerdere vergadering doen wat des kerkeraads is.

|18|

Al komt dus het tuchtrecht primair aan de kerkeraad toe, er zijn gevallen waarin de synode mag en moet optreden. Het is de roeping van alle kerken tezamen om toezicht te houden op de plaatselijke kerken wat betreft het handhaven van de tucht naar Gods Woord. Er zijn gevallen waarin de synode cum ecclesia of extra ecclesiam moet optreden. Deze gevallen zijn: casus insufficientiae, casus malae administrationis, casus provocationis of appel. Voetius grondt dat op art. 30 der kerkenordening. Behalve deze casus particularis blijkt dat de synode ook handelend op kan treden bij tuchtgevallen die de kerken in het gemeen betreft. Dat kan b.v. noodig zijn bij afwijking in de leer. De oecumenische concilies hebben b.v. meermalen uitspraak gedaan bij leergeschillen, niet alleen door het dogma zuiver te stellen, maar ook [door] over hen die de ketterij leerden het anathema uit te spreken en de ketters af to zetten en te excommuniceeren. Evenzoo deed onze Dordtsche synode. Zij formuleerde de zuivere leer, maar de geciteerde remonstrantsche predikanten zette zij ook af. De voorstelling dat een synode wel de afwijking van de leer veroordeelen mag maar geen censuur mag uitoefenen is met het historisch kerkrecht in strijd. Dat geldt ook van de verschillen tusschen de kerken onderling, b.v. bij grensgeschillen, het weggaan van een predikant, etc.. Al zegt Voetius dat de beslissing liefst door accommodatie moet worden verkregen, er kunnen zich gevallen voordoen, dat de synode haar beslissing door tuchtoefening moet doorzetten.

Voetius noemt dat de casus insufficientiae of impotentiae (onvermogen), d.w.z. als de kerkeraad de hulp inroept van een meerdere vergadering die dan advies geeft of ook het vonnis uitspreekt. Voetius behandelt zoo’n geval (IV, 890 en 891), waar de gemeente zich verzet tegen een tuchtoefening van de kerkeraad. Tenslotte moet de gemeente de zaak doorgeven aan de classis, de classis aan de synode en dan moet zij de synode vragen de sententia excommunicationis uit te spreken. Onder de casus malae administrationis voegt Voetius ook een illegitima administratio, b.v. wanneer een kerkeraad op onwettige wijze is gekozen. De synode moet dan zoo’n kerkeraad afzetten en er een nieuwe voor in de plaats kiezen. De personen zijn onwettig gekozen. Het kan ook een maatregel van orde zijn.

Een casus negligentiae heeft men als de kerkeraad z’n roeping ten aanzien van de tucht niet vervult. In het Schotsche kerkrecht wordt zoo’n geval uitdrukkelijk genoemd. De synode moet dan de tucht handhaven. De Zeeuwsche Kerkenordening van 1591 bepaalt dat ook zoo. Zelfs in de artikelen van Embden vindt men dit al: als een consistorie te slap is, zal de zaak van onachtzaamheid tot de classis

|19|

worden gebracht. Hierop berust het recht in art. 53 aan de classis toegekend, om een predikant rechtstreeks te schorsen. Als de kerkeraad misbruik maakt van zijn macht, als een kerkeraad een predikant handhaaft, die een synode heeft afgezet. Voetius leert, dat een synode de potestas iurisdictionis moet gebruiken in casu malae adminsitrationis.

Het laatste geval is de casus provocationis of praesumptae malae administrationis. Hierover wordt in art. 31 uitvoerig gehandeld. In den grond is deze gelijk aan de vorige casus. Het onderscheid is, dat in het eerste geval een feit is aan te wijzen, in het tweede geval heeft men te doen met een klacht of beschuldiging. De iurisdictio bestaat niet alleen in veroordeeling maar ook in vrijspraak. In zekeren zin kan gezegd worden dat een synode niet zelf een veroordeeling uitspreekt, maar een uitgesproken vonnis bekrachtigt. Men vergelijke de quaestie Netelenbos in 1920 en Ubbink in 1933. Het geheele recht van appel te bespreken zou teveel tijd kosten. Er zijn twee hoofdbronnen voor. Ten eerste het dictaat van prof. Rutgers over de Kerkenordening, bl. 115-122 en ten tweede de verklaring der Kerkenordening van Jansen (op enkele punten heb ik hier bezwaar tegen).

Het recht van appel wordt voor het eerst erkend op het Convent van Wezel. Het komt ter sprake in cap. 7 en wordt erkend in cap. 11. Door de synode van Dordt 1574 wordt het toegepast in een bepaald geval en op de synode van Dordt (1578) wordt het appelrecht niet onder de tucht opgenomen maar onder het hoofdstuk dat handelt over de bevoegdheid der meerdere vergaderingen (art. 19). Daar werd ook de formuleering gewijzigd: indien hij zich bezwaard gevoelt. Dat blijkt uit een particuliere vraag over de tijd binnen welke men appel moet indienen. Dat moet geschieden voor de eerstvolgende vergadering. Niet alleen personen maar ook colleges kunnen appelleeren. De synode van Middelburg voegt er een nieuwe bepaling aan toe. Die bepaling van Middelburg gaat over de subordinatie van de meerdere vergadering. Die bepaling heerscht nu nog. Het appel kan doorgezet tot de nationale synodes. In de Fransche kerken slechts tot de provinciale synodes. Anders zou de generale synode teveel werk krijgen. Voetius zegt: in heel ernstige gevallen is er recht van appel van de genarale synode op alle kerken. Maar alle kerkeraden zijn in de synode bij elkaar. Dat is evenwel theorie.

De potestas iurisdictionis raakt niet zoozeer de geschillen maar de tucht. Wat is nu hiervan de rechtsgrond? De independenten ontkennen alle recht. Een meerdere vergadering kan volgons hen geen bindende besluiten geven. Prof. Rutgers leidt het recht hieruit af, dat iemand in een naburige gemeente

|20|

allicht medestanders vindt, waardoor de naburige kerken moeten geraadpleegd. Maar de eigenlijke grond is dat niet. Voetius spreekt van mala administratio en formuleert het beter. De kerken zelf hebben dat recht aan de meerdere vergaderingen toegekend. De diepere grond voor het appelrecht is, dat elke rechter feilbaar is. De veroordeelde moet altijd z’n zaak brengen voor andere rechters. Een onfeilbare rechtbank is er op aarde niet. Het absolute recht rust alleen bij God.

Toch geeft het appelrecht groote waarborg. Elke synode en classis heeft er voor te waken dat niet door de mindere vergaderingen onrecht in Christus’ kerk geschiedt. Het is niet juist als prof. Rutgers en ds. Jansen beweren dat een synode een onrechtvaardig vonnis niet annuleeren kan. Het advies is volgens hen bindend. Daarin ligt het onderscheid met het independentisme. Er is verschil tusschen appel bij burgerlijke en kerkelijke rechtspraak. Als de Hooge Raad een vonnis casseert bestaat een vonnis niet meer. Maar iemand is in de kerk lid van een plaatselijke gemeente en de kerkeraad moet dus zoo iemand weer aan het Avondmaal toelaten. De medewerking van de kerkeraad is daartoe noodig. Ook de vorm is anders. In de kerk is het niet direct: bevelen, gelasten, vernietigen. Tegenwoordig is men daar erg gevoelig voor. Het is evenwel niet juist dat een synode alleen een advies zou geven. Zij heeft een sententie uit te spreken, te verklaren dat een censuur niet wettig is.

 

Einde dictaat cursus 1933/1934.


Kuyper, H.H. (1934)

  • Dictaat 1933-1934