Organisatie der Hervormde kerken in de Noordelijke Provinciën van het koningrijk der Nederlanden
Genre: Tijdschriftartikel
|158|
Allertreurigst stond het met de Hervormde kerk in Nederland geschapen, voornamelijk zedert de inlijving van het koningrijk Holland in het voormalig Fransch keizerrijk. Genoot dezelve, onder de regeering van koning Lodewijk, bescherming, en vonden zelfs onderscheidene bijzondere gemeenten en Predikanten reden, om deszelfs milddadigheid ten hunnen opzigte te roemen; werd onder hem voor de bezoldiging der leeraren nog behoorlijk gezorgd, en zelfs synodale en klassikale gelden, uit ’s lands kas betaald, en stond zelfs het plan, om het betalen van kindergelden algemeen te maken door het gansche Rijk, deszelfs beslag te krijgen: alles veranderde van gedaante bij het verschijnen van het noodlottig besluit, hetwelk ons het vaderland ontnam, en ons vreemdelingen deed worden op onzen eigenen grond. Van nu af werd de duisternis, welke de Hervormde kerk hier te lande ging bedekken, hoe langer zoo ondoordringbarer. Na lang vruchteloos wachten naar de uitbetaling van hunne sobere bezoldiging, ontvingen de Leeraren nog niet meer dan een derde deel van het gene hun toekwam. Bij de ééne gemeente heerschte onvermogen, bij de andere onwil, om het te kort bij te betalen, en alzoo den man, die leefde, om voor hare eeuwige belangen te zorgen, voor gebrek en wanhoop te bewaren: bij eene derde raadpleegde men zonder einde; bij de meesten werden de gelden te zamen gebragt op eene wijze, welke den man van gevoel niet weinig vernederen en grieven moest. Aan het houden van synodale vergaderingen was in het geheel niet meer te denken: het doen van kerkvisitatien vond hier en daar groote belemmeringen: en het scheen, als of men de invoering der organisatie op den franschen voet, (die, hoe min verkieslijk ook op zich zelve, nogtans boven eenen staat van onzekerheid de voorkeur scheen te verdienen) opzettelijk verschoof, ten einde alles in de Nederlandsche hervormde kerken in te grootere wanorde te doen nederstorten.
|159|
In zulk eenen staat van zaken ten aanzien der Hervormde kerken, kregen wij onze staatkundige vrijheid en onafhankelijkheid terug, en geraakten onder het bestuur van eenen Vorst, wiens doorluchtige Voorvaderen het zich steeds tot eene eer gerekend hadden, de schutsheeren der Hervormde kerk hier te lande te zijn. Naauwlijks op den bodem van het land zijner geboorte terug gekeerd, was een zijner eerste zorgen, te voorzien in de bezoldiging der Leeraren van den Godsdienst, en deze voor het vervolg te verzekeren. Dan meer dan dit was er te doen overig. Het verlamde, of liever zedert 1809 geheel werkelooze kerkbestuur moest wederom in werking gebragt worden. Onderscheidene verzoeken tot het houden der gewone synodale vergaderingen, werden aldra bij het gouvernement ingezonden; doch door den toenmaligen Souvereinen Vorst wijselijk in advis gehouden. Het had, namelijk, het doorzigtig oog van den Vorst en zijne Raden niet kunnen ontgaan, dat de Oude kerkelijke inrigting voor vele verbetering vatbaar was: en het scheen thans het gunstige oogenblik, om die verbeteringen tot stand te brengen. Maar dit kon nu ook gemakkelijker gaan, wanneer men de oude inrigtingen vooraf niet weder in werking bragt.
Dat de Souvereine Vorst, inderdaad, er ernstig op bedacht was, om
het kerkbestuur te verbeteren, en daardoor zijne verdiensten om
het Hervormd kerkgenootschap te verhoogen, bleek stellig uit
deszelfs besluit van 12 Oct. 1814 Nº. 38, waarbij werd
bepaald
1º. Dat de Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken de
noodige verordeningen zal voordragen, ter nadere regeling van het
bestuur der Hervormde kerk in deze landen, overeenkomstig
derzelver tegenwoordige omstandigheden en behoeften.
2º. Dat hij daarin zal worden voorgelicht, door eene consulerende
Commissie, welke zal werkzaam zijn onder directie van voornoemden
Secretaris van Staat, die ook bevoegd zal zijn, zulks op te
dragen aan den Commissaris voor de kerkelijke zaken: zullende
deze Commissie bestaan uit elf leden, één lid uit elk
|160|
thans bestaand synodaal ressort, en één Waalschen Predikant.
3º. Dat de leden dezer consulerende Commissie door den
Souvereinen Vorst, op voordragt van den voormelden Secretaris van
Staat, zullen worden benoemd.
4º. Dat inmiddels en in afwachting der gerequireerde voordragten,
zullen worden gehouden in advis de verzoeken, gedaan door
deputatiën der onderscheidene Synoden, om vrijheid te erlangen,
tot het houden der gewone synodale vergaderingen, en het voorzien
in de daartoe noodige kosten.
Ten gevolge van dit besluit, de noodige voordragten door den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken op den 13 Mei 1815 aan Z.M. den Koning der Nederlanden gedaan zijnde, werden bij Hoogstdeszelfs besluit van den 28 Mei 1815 Nº. 69. tot leden der consulerende Commissie benoemd de Predikanten W.L. Krieger en D. Delprat in ’s Hage; H.H. Donker Curtius, te Arnhem; W. Broes te Amsterdam; A. Dryfhout te Middelburg; C. van der Leeuw te Utrecht; N. Lobry te Leeuwarden; C. Fransen van Eck te Deventer; D. Hendriks te Groningen; G. Benthem Reddingius te Assen, en Zeger de Jongh te ’s Hertogenbosch.
De Heer A. Dryfhout, om zijne hooge jaren, verzocht hebbende, van deze Commissie ontslagen te zijn, werd bij nader besluit van Z.M. in deszelfs plaats benoemd de Heer A. van Deinsen.
In hetzelfde besluit van den 28 Mei 1815, werd verder vastgesteld, dat het Departement van Binnenlandsche zaken den dag der zamenkomst van deze Commissie zoude bepalen, en dat dit zelfde Departement inmiddels door vertrouwelijke correspondentie, met en onder de leden der Commissie, trachten zoude, den arbeid zoo veel mogelijk voor te bereiden, ten dien effecte, dat de algemeene Vergadering der Commissie vervolgens slechts korten tijd zoude behooren te duren.
De Heer Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche zaken, dit besluit ter kennis van de benoemde leden brengende, gaf hun tevens te kennen, dat zij
|161|
eerlang nadere en confidentieele openingen zouden ontvangen.
Zulks gebeurde bij eene confidentieele circulaire aan de benoemde leden van den 17 Junij 1815 Nº. 78. strekkende ten geleide van een ontwerp van Algemeen Reglement op het Bestuur der Hervormde kerk in de Nederlanden, met bijvoeging van eenige aanmerkingen ter ontwikkeling der beginselen, waar op hetzelve ontwerp was gegrond.
Zijne Excellentie verzocht daarbij de leden der Commissie, dit ontwerp te willen overwegen en onderzoeken met die naauwkeurigheid, welke het gewigt der zaak vorderde; en bijzonder daarop te willen letten, of hetzelve ontwerp zoude kunnen worden aangenomen ten grondslag der werkzaamheden der Commissie; als ook, welke veranderingen men zoude vermeenen, dat in hetzelve zouden behooren gemaakt te worden.
De leden der Commissie werden, bij deze Circulaire, al verder verzocht, hunne gedachten te willen mededeelen aan den Commissaris voor de kerkelijke zaken, als geauthoriseerd tot het vertrouwelijk corresponderen en onderhandelen met de bijzondere leden der Commissie: zullende de tijd der bijeenkomst van de Commissie worden bepaald, zoodra uit het Rapport van gemelden Commissaris wegens den uitslag dezer korrespondentie zoude gebleken zijn, dat de werkzaamheden tot genoegzame rijpheid waren gebragt.
De uitslag van deze correspondentie was, dat alle de leden der Commissie zich vereenigden met het ontwerp over het geheel genomen; doch dat ook allen op hetzelve een aantal, min of meer gewigtige, aanmerkingen maakten.
De Commissaris voor de kerkelijke zaken, hiervan verslag gedaan hebbende aan Zijne Excellentie, den Heere Commissaris Generaal van het onderwijs, kunsten en wetenschappen, als, zedert onlangs, belast met de zaken van de Hervormde en andere eerediensten, behalven die der Roomsch-Katholieken, vond Z.Exc. goed, bij Missive van den 9 Oct. 1815 Nº. 113. der leden te doen toekomen eene opgave van
|162|
de, in het ontwerp verlangde alteratiën; tevens hen uitnoodigende, om zich op woensdag den 25 Oct. in ’s Gravenhage te laten vinden, ten einde het ontwerp van organisatie te voltooijen.
De Commissie in ’s Hage vergaderd zijnde, werd hare eerste vergadering door Z.Exc. met eene gepaste aanspraak geöpend. Het voorzitterschap bij dezelve, werd vervolgens beurtelings of door Z.Exc. zelven, of door den Heer Commissaris van kerkelijke zaken (thans Secretaris en adviseur) bekleed, terwijl de functiën van Secretaris werden opgedragen aan het jongste lid, zijnde de Heer Donker Curtius.
In tien zittingen had de Commissie haar taak afgedaan: en werd alzoo het ontworpen plan op den 4 November door alle de leden onderteekend, en vervolgens door Zijne Excellentie aan Zijne Majesteit den Koning aangeboden. Hoogstdezelve, daarop het advies eener Commissie ui den Raad van Staten gehoord hebbende, heeft hetzelve plan, met eenige veranderingen aangenomen, en is alzoo als de Grondwet van het hervormd kerkgenootschap in Nederland vastgesteld het navolgende
Algemeen Reglement voor het bestuur der hervormde kerk in het Koningrijk der Nederlanden.
Eerste Afdeeling.
Algemeene bepalingen.
Art. 1. Tot het hervormd kerkgenootschap behooren allen, die, op belijdenis des geloofs, tot ledematen zijn aangenomen, dezulken, die in de hervormde kerken gedoopt zijn, en die gene, welke in andere landen, als tot het hervormd kerkgenootschap behoorende, erkend, zich hier te lande ter neder zetten, mits door behoorlijke bewijzen of attestatien van hunnen doop of lidmaatschap buiten ’s lands, hebbende doen blijken.
Art. 2. Deze allen blijven tot het hervormd
|163|
kerkgenootschap behooren, zoo lang zij niet vrijwillig en duidelijk verklaard hebben, zich daar van af te scheiden, of om wettige redenen daar van afgescheiden zijn.
Art. 3. Het bestuur der hervormde kerk wordt synodaal, provinciaal, classikaal en gemeentelijk uitgeoefend.
Art. 4. De leden der collegien, waar aan dit onderscheiden bestuur, volgens na te meldene bepalingen wordt opgedragen, stemmen altijd hoofdelijk, zonder eenigszins gebonden te zijn aan lastbrieven van de vergaderingen of kerken, voor welke zij kunnen geacht worden te verschijnen.
Art. 5. De mindere kerkbesturen hebben het regt voorstellen in te zenden aan de hoogere, en om in voorkomende gevallen derzelver voorlichting te vragen; terwijl zij daarentegen verpligt zijn aan de aanschrijvingen te voldoen der hoogere collegien, en in het bijzonder ten spoedigste de berigten en rapporten in te zenden, welke van hen gevorderd worden.
Art. 6. Een minder kerkbestuur vermeenende, door de besluiten van een hooger bezwaard te zijn, heeft het regt, zich deswegens bij nog hooger bestuur te beklagen, onder gehoudenhid nogtans, van aan de ontvangene bevelen inmiddels te gehoorzamen: ten zij de zaak, bij de eindelijke uitspraak niet weder in zijn geheel zoude kunnen gebragt worden, in welk geval echter daarvan onmiddelijk aan het ministerieel Departement voor de zaken der Hervormde en andere Eerediensten, behalve dien der Roomsch Katholijken, zal worden kennis gegeven.
Art. 7. Van alle zaken, bij uitspraak van een kerkelijk collegie beslist, valt appèl aan het in rang volgend hooger collegie, doch ter tweeder instantie beslist zijnde, wordt geen nieuw appèl toegestaan.
Art. 8. In een hooger kerkelijk collegie zal niets behandeld worden dan het gene in een minder collegie niet is kunnen afgehandeld worden, de gemeene kerken onder hetzelve ressorterende nut is, en tot het hooger collegie behoort.
Art. 9. De zorg voor de belangen, zoo van het christendom in het algemeen, als van de hervormde kerk in het bijzonder, de handhaving harer leer, de
|164|
vermeerdering van godsdienstige kennis, de bevordering van christelijke zeden, de bewaring van orde en eendragt, en de aankweeking van liefde voor Koning en Vaderland, moeten steeds het hoofddoel zijn van allen, die in onderscheidene betrekkingen met het kerkelijk bestuur belast zijn.
Art. 10. Alle kerkbesturen gedragen zich wijders overeenkomstig de voorschriften van dit reglement, en de algemeene of bijzondere verordeningen, welke vervolgens zullen worden vastgesteld; alle daarmede niet overeenkomstige wetten en inrigtingen worden, bij het successivelijk in werking brengen dier verordeningen, gehouden voor vervallen.
Art. 11. Alle stemming tot het formeren van nominatien ter vervulling van posten van kerkelijk bestuur, of tot het verkiezen van leden in hetzelve, geschiedt steeds bij beslotene biljetten.
Art. 12. Geene kerkelijke vergadering vermag te corresponderen met buitenlandsche kerken, zonder voorafgaande toestemming van Zijne Majesteit den Koning.
Art. 13. Alle de hervormde kerken in het Koningrijk, zoo wel Waalsche, presbyteriaansche Engelsche en Schotsche, als Nederduitsche, behooren tot hetzelfde geheel, en zijn onder hetzelfde gemeenschappelijk bestuur geplaatst.
Art. 14. Dezelve kerken zullen echter, naar hare bijzondere behoeften en omstandigheden, hare afzonderlijke huishoudelijke inrigtingen kunnen hebben, mogende nogtans deze inrigtingen niets behelzen, strijdig met die eenheid in beginselen en gelijkvormigheid in hoofdzaken, welke de onderscheidene kerken, als deelen van hetzelfde geheel, behooren te kenschetsen. Ten aanzien der kerken in de zuidelijke Provincien, en in Nederlansch-Oost en West-Indien, zullen nadere bepalingen gemaakt worden.
Art. 15. Geene veranderingen kunnen in dit reglement gemaakt worden, dan door Zijne Majesteit, op voorstel, of immers na voorafgaande overweging bij het Synode, hetwelk echter, vóór en aleer ten dezen besluit te nemen, daarop de consideratien zal inwinnen van de provinciale kerkbesturen.
|165|
Tweede Afdeeling.
Van de Synode.
Art. 16. Het hoogste kerkelijk bestuur is opgedragen aan het Synode.
Art. 17. Elk der natemeldene provinciale kerkbesturen benoemt
jaarlijks in deszelfs vergadering van Mei, een lid uit deszelfs
midden tot het bijwonen der synodale vergadering, benevens een
secundus of plaatsvervanger, die echter niet optreedt, dan in
geval het benoemd lid door onvoorziene verhindering belet wordt
zich naar het Synode te begeven. De secretarissen der provinciale
kerkbesturen zijn, even als de andere leden, verkiesbaar tot
leden van het Synode. Op gelijke wijze wordt door de commissie
tot de zaken der waalsche kerken, een predikant naar het Synode
gecommitteerd.
Bovendien heeft in het Synode zitting, en is lid van hetzelve een
ouderling of oud-ouderling, volgens de orde der provincien in
art. 50 voorkomende, door de provinciale kerkbesturen bij
beurtwisseling te benoemen. Eindelijk wordt door elk der
hervormde godgeleerde faculteiten op de drie hooge scholen, te
Leyden, Utrecht en Groningen een Hoogleeraar
benoemd, om het Synode bij te wonen; deze hoogleeraren, zullen
eene preädviserende, doch geene concluderende stem hebben.
Alle de leden der eerste synodale vergadering worden door den
Koning benoemd.
Uit de predikanten, leden van het Synode, wordt door den Koning
een president en een vice-president benoemd, welke slechts
gedurende de zitting fungeren.
Art. 18. Het hoofd van het ministerieel Departement voor de zaken van den Hervormden en andere eerediensten, behalve dien der Roomsch Katholijken, zal, indien hij den hervormden Godsdienst belijdt, en, geadsisteerd, zoo hij dit verkiest, door zijnen secretaris, de synodale vergaderingen bijwonen, behoudens nogtans de faculteit des Konings om, bij ontstentenis van dien, dezelve vergaderingen door
|166|
een of meer Commissarissen politiek, van den hervormden Godsdienst, daartoe door Hoogstdenzelven te benoemen, te doen bijwonen.
Art. 19. Het Synode heeft eenen vasten secretaris en eenen
secundus voor denzelven, beide door den Koning benoemd uit de
predikanten van ’s Gravenhage.
Hij heeft rang en stem als lid. Bij vacature wordt de benoeming
gedaan uit een drietal, door het Synode geformeerd. Het Synode
heeft eenen vasten questor, uit de ouderlingen of oud-ouderlingen
van Amsterdam, met gelijken rang en stem, en op dezelfde
wijze, als de secretaris benoemd.
Art. 20. De gewone Synodale vergadering wordt eenmaal ’s jaars in ’s Gravenhage gehouden op den eersten woensdag in de maand Julij. Deze tijdsbepaling kan niet worden veranderd, of eene buitengewone vergadering van het Synode beschreven dan met goedvinden van Zijne Majesteit.
Art. 21. Het Synode is belast met de zorg voor de algemeene belangen der hervormde kerken, en in het bijzonder voor alles wat den openbaren Godsdienst en de kerkelijke instellingen betreft. Hetzelve staat in een onmiddellijk verband met het bovengemeld ministerieel Departement.
Art. 22. Het Synode beslist in het laatste ressort de geschillen, welke in of tusschen de provinciale kerkbesturen mogten ontstaan, en doet uitspraak in cas van appèl over zaken, welke ter eerster instantie bij die collegien gediend hebben.
Art. 23. Het Synode ontwerpt algemeene kerkelijke reglementen en verordeningen, en draagt dezelve voor aan het meergemeld ministerieel Departement, ten einde daarop de goedkeuring des Konings te erlangen.
Art. 24. Het Synode maakt in het bijzonder bepalingen omtrent de wijze van admissie en de examina van hen die tot leeraren bestemd zijn, ten einde van derzelver kunde en geschiktheid volkomen te doen blijken. Bij deze verordeningen zal acht moeten geslagen worden op het gene in de vijfde afdeeling ten aanzien van de Waalsche, Presbijteriaansche Engelsche en Schotsche kerken bepaald wordt.
|167|
Art. 25. Het Synode zorgt voor doelmatige schikkingen, en maakt regelen ter bevordering, regeling en verbetering van het godsdienstig onderwijs.
Art. 26. Het Synode ontwerpt een reglement op de kerkvisitatien.
Art. 27. Het zal een der eerste werkzaamheden van het Synode zijn, een ontwerp van reglement op de manier van kerkelijke zaken te behandelen voor en bij de kerkenraden, classikale moderatoren, provinciale kerkbesturen, en het Synode, en over het kerkelijk opzigt en tucht, te vervaardigen; daarbij in acht nemende, om door naauwkeurige bepalingen en voorschriften alle aanleiding tot willekeur en onzekerheid, zoo veel mogelijk, te vermijden.
Art. 28. Er zullen bij het Synode zoodanige algemeene bepalingen ontworpen worden omtrent de inrigting der predikants-beroepingen, als kunnen dienen ten grondslag der bijzondere reglementen, welke in de onderscheidene provinciale ressorten, naar derzelver omstandigheden, kunnen worden vastgesteld.
Art. 29. Insgelijks zullen verordeningen worden gemaakt, ten einde de plaatselijke kerkenraden, op de voor de zaak van den Godsdienst en de belangen van de gemeenten meest voordeelige wijze in te rigten.
Art. 30. Voor de classikale uitgaven en onderhoud zal uit ’s
Rijks kas eene somma van veertien duizend gulden
jaarlijks worden toegestaan, om door het meergemeld ministerieel
Departement onder de classen verdeeld te worden.
Er zullen doelmatige en algemeen werkende schikkingen gemaakt
worden tot bepaling der uitgaven voor het classikaal bestuur; de
meest eenvoudige en zekerst werkende middelen zullen worden bij
de hand genomen, om in het te kort te voorzien, op eene voor de
gemeenten en andere belanghebbenden min drukkende en zoo veel
mogelijk gelijkwerkende wijze.
Ten einde de spoedige vaststelling der in de voorgaande artikelen
omschreven verordeningen te verzekeren, zullen van de reglementen
op de examina, het godsdienstig onderwijs, de manier van
behandelen der kerkelijke zaken, het kerkelijk opzigt en tucht,
de predikantsberoepingen en de kosten daarop
|168|
vallende, het kerkelijk bestuur in de gemeenten, en de classikale
kosten voor de bijeenkomst der eerste synodale vergadering,
ontwerpen vervaardigd, en aan de tot het Synode benoemde leden
zoo tijdig mogelijk medegedeeld worden, ten einde daarop vóór het
einde hunner zitting te kunnen besluiten.
Alle de bovengenoemde reglementen, zullen, na dat dezelve door
het Synode zijn bepaald, aan ’s Konings goedkeuring onderworpen
worden.
Derde Afdeeling.
Van het provinciaal kerkbestuur.
Art. 31. De leden van het provinciaal kerkbestuur worden uit de onderscheidene classikale ressorten benoemd, en wel voor elke classis één predikant, en voor eene der classen bij jaarlijksche beurtwisseling één ouderling of oud-ouderling.
Art. 32. Gemelde leden worden door den Koning benoemd, de eerste reize onmiddellijk, en vervolgens uit een zestal geformeerd door de moderatoren van het classikale ressort, hetwelk de vacature betreft en tot een drietal verminderd door het provinciaal kerkbestuur.
Art. 33. Elk jaar treedt af een derde, of, zoo na mogelijk een
derde der predikanten, leden der provinciale kerkbesturen,
volgens een daartoe te maken rooster.
De aftredende blijven steeds verkiesbaar. De eerste aftreding zal
plaats hebben met den 1 Januarij 1818.
Art. 34. Voor elk lid wordt op dezelfde wijze een secundus of plaatsvervanger benoemd, die niet fungeert, dan bij afwezendheid van den primus; bij het aftreden van een lid, moet ook een ander secundus worden aangesteld.
Art. 35. Wanneer door overlijden of vertrek van een lid uit het ressort der classis, waarvoor hij zitting heeft, tusschen tijds eene vacature ontstaat, zal deszelfs secundus, dadelijk optreden en fungeren tot den tijd dat hij, wiens plaats vervuld wordt, zoude zijn afgetreden.
|169|
Bij overlijden, vertrek of optreding van eenen secundus, wordt op de wijze bij art. 32 omschreven, een ander in deszelfs plaats benoemd.
Art. 36. Tot goedmaking der kosten van het Synode en de provinciale kerkbesturen, wordt van ’s lands wege eene somme betaald, welke bij de jaarlijksche begrooting door Zijne Majesteit vastgesteld, en bij het voorgemeld ministerieel Departement verdeeld en geregeld wordt.
Art. 37. Ieder provinciaal kerkbestuur heeft eenen president uit
de predikanten, leden van hetzelve, door den Koning benoemd.
Hij fungeert een jaar, en blijft steeds weder verkiesbaar. De
president wordt in geval van afwezendheid door den oudsten der
leden vervangen.
Art. 38. Op gelijke wijze, de eerstemaal onmiddelijk, en vervolgens uit een drietal door het provinciaal kerkbestuur geformeerd, benoemt de Koning eenen secretaris voor elk provinciaal kerkbestuur, buiten de gewone leden, bij voorkeur uit de predikanten der stad of uit de nabuurschap derzelve, alwaar de vaste vergaderingen van het provinciaal kerkbestuur gehouden worden. Hij fungeert drie jaren, en blijft steeds weder verkiesbaar. De secretaris heeft rang en stem als de leden, en wordt bij afwezendheid door het jongste lid vervangen.
Art. 39. De gewone vergaderingen worden gehouden drie maal ’s jaars, op de eerste woensdagen der maanden Mei, Augustus en October. De president kan daar en boven buitengewone bijeenkomsten beschrijven.
Art. 40. De vergaderplaatsen der provinciale kerkbesturen zijn Arnhem voor Gelderland, ’s Gravenhage voor Zuid-Holland, Amsterdam voor Noord-Holland, Middelburg voor Zeeland, Utrecht voor de provincie Utrecht, Leeuwarden voor Vriesland, Zwolle voor Overijssel, Groningen voor de provincie Groningen, ’s Hertogenbosch voor Noord-Braband, en Assen voor Drenthe.
Art. 41. De provinciale kerkbesturen zijn belast met de zorg voor de belangen van den Godsdienst, de bewaring der goede orde, en de handhaving der
|170|
kerkelijke wetten, in hun ressort; zij corresponderen deswegen zoo met de bevoegde magten, als met de classikale moderatoren, en in zaken de ringen betreffende, met derzelver praetor.
Art. 42. Zij kunnen reglementen ontwerpen op het kerkbestuur in hun ressort, gegrond op de algemeene verordeningen. Deze ontwerpen worden voor de eerste reize ingezonden aan het hier voren gemelde ministerieel Departement, ten einde aan den Koning ter sanctie te worden aangeboden. Dezelve reglementen eenmaal gearresteerd zijnde, zullen niet kunnen worden veranderd, dan door een besluit van het Synode, genomen op voorstel van het provinciaal kerkbestuur, het welk zulks betreft, en zullen die veranderingen insgelijks aan de approbatie van Zijne Majesteit onderworpen zijn.
Art. 43. Zij beslissen alle geschillen welke in classikale besturen en vergaderngen, of tusschen dezelve mogten ontstaan.
Art. 44. In cas van appèl doen zij uitspraak in kerkelijke geschillen, welke ter eerster instantie bij classikale moderatoren zijn behandeld.
Art. 45. Zij verleenen de admissie tot den predikdienst overeenkomstig de bepalingen, welke deswegens in het vervolg zullen worden gemaakt.
Art. 46. Zij zijn bevoegd de predikanten, candidaten en kerkeraadsleden om gegronde redenen, en na voorafgaand wettelijk onderzoek, volgens de bepalingen van het reglement op de manier van kerkelijke zaken, te behandelen, en over het kerkelijk opzigt en tucht, aftezetten. De afgezette personen, behouden regt van appèl aan het Synode.
Art. 47. Predikanten en candidaten, wegens zedelijk wangedrag, eenmaal afgezet zijnde, kunnen nooit weder als zoodanig aangenomen worden.
Art. 48. In provincien waar thans synodale weduwen-beurzen of andere fondsen, welke aan derzelver gezamenlijke predikanten behooren, bestaan, of vervolgens mogten worden opgerigt, is de administratie van die fondsen aan het provinciaal kerkbestuur opgedragen.
|171|
Vierde Afdeeling.
Van het classikaal bestuur.
Art. 49. De hervormde kerken, onder hetzelfde provinciaal kerkbestuur behoorende, worden ter geregelde uitoefening van het kerkelijk bestuur verdeeld in classen; en wijders, ten einde de waarneming van den dienst in vacerende gemeenten, en de bijeenkomsten der predikanten gemakkelijk te maken, in ringen.
Art. 50. In de provincien of landschappen, bevorens uitgemaakt
hebbende den staat der Vereenigde Nederlanden, zullen zijn de
navolgende drie en veertig classen.
In Gelderland zes; Arnhem, Nijmegen, Zutphen, Thiel, Bommel,
Harderwijk.
In Zuid-Holland zes; ’s Gravenhage, Rotterdam, Leyden,
Dordrecht, Gouda, Brielle.
In Noord-Holland vijf; Amsterdam, Haarlem, Alkmaar, Hoorn,
Edam.
In Zeeland vier; Middelburg, Zierikzee, Goes,
Yzendijke.
In Utrecht drie; Utrecht, Amersfoort, Wijk.
In Vriesland vijf; Leeuwarden, Sneek, Harlingen, Dokkum,
Heerenveen.
In Overijssel drie; Zwolle, Deventer, Kampen.
In Groningen vier; Groningen, Winschoten, Appingadam,
Middelstum.
In Noord-Braband vier; ’s Hertogenbosch, Breda, Heusden,
Eindhoven.
En in Drenthe drie; Assen, Meppel, Koeverden.
Art. 51. Ten aanzien der zuidelijke provincien van het Koningrijk zullen in het vervolg de bepalingen gemaakt worden welke noodig mogten bevonden worden.
Art. 52. De grensscheidingen tusschen de onderscheidene classen en derzelver verdeeling in ringen, zullen nader bepaald worden bij het ministerieel Departement voor de zaken van den Hervormden en andere eerediensten, behalve dien der roomsch Katholijken. Bij de bepalingen te dien aanzien zal worden in het oog gehouden:
|172|
a. Dat de bestaande afdeeling de grondslag der nieuwe
moet zijn, en daar in alleen de noodzakelijke veranderingen
gemaakt worden.
b. Dat geene classe zich meer dan in eene provincie zal
kunnen uitstrekken.
c. Dat zoo veel mogelijk eene meerdere gelijkheid worde
daargesteld, tusschen de uitgestrektheid, getal van predikanten,
en aantal gemeenten, behoorende tot de classen van dezelfde
provincie.
d. Dat de ringen zoodanig naar plaatselijke
omstandigheden zijn ingerigt, als meest geschikt is om de
behoorlijke waarneming van den dienst, in vacerende gemeenten te
verzekeren.
Art. 53. Bij de invoering der nieuwe classikale verdeeling, zullen door de classikale moderatoren de noodige schikkingen worden geproponeerd, ten aanzien der bestaande weduwen-Beurzen en andere fondsen.
Art. 54. Op voorstel van het kerkbestuur der provincie welke zulks betreft, zullen in het vervolg in deze verdeeling der classen in ringen, en bepaling der classikale hoofdplaatsen door het Synode veranderingen kunnen gemaakt worden, met toestemming van het hier voorgemeld ministerieel Departement.
Art. 55. Het kerkelijk bestuur in elk classikaal ressort is opgedragen aan eene commissie van moderatoren, bestaande uit eenen praeses, eenen assessor, eenen scriba, en twee, drie of vier gecommitteerde predikanten, naar mate van de uitgebreidheid der classen of talrijkheid der leden, alsmede uit eenen ouderling of oud-ouderling, die na één jaar aftreedt.
Art. 56. Elk lid van het provinciaal kerkbestuur fungeert als praeses bij de moderatoren van zijn classikaal ressort, en zijn secundus als assessor.
Art. 57. De scriba wordt benoemd door Zijne Majesteit den Koning, uit de predikanten der classicale hoofdplaats, of derzelver nabuurschap voor den tijd van drie jaren, de eerste maal onmiddelijk, en vervolgens uit een zestal, door de classikale vergadering geformeerd, en door het provinciaal kerkbestuur tot een drietal verminderd. Hij blijft steeds weder verkiesbaar; bij zijne afwezendheid fungeert de jongste der gecommitteerden.
|173|
Art. 58. De gecommitteerden worden almede door den Koning benoemd
uit de predikanten, ouderlingen en oud-ouderlingen van het
classikaal ressort, de eerste maal onmiddelijk, en vervolgens uit
gelijke nominatie als in het voorgaande artikel is vermeld.
Van de gecommitteerden, indien derzelver getal vier is, treden
twee, en anderzins een, jaarlijks, af, die echter steeds weder
benoembaar blijven. De eerste aftreding zal plaats hebben den
1sten Januarij 1818.
Art. 59. De moderatoren houden hunne gewone vergaderingen in de classikale hoofdplaatsen, op den laatsten woensdag van de maanden Januarij, Maart, Mei, Julij, September en November. Zij kunnen echter hunne bijeenkomsten, bijzonder des winters, uitstellen, indien de werkzaamheden zulks toelaten. De praeses heeft het regt buitengewone vergaderingen te beschrijven.
Art. 60. De moderatoren zorgen voor de belangen der kerken in hun ressort, en houden toevoorzigt over de gemeenten, kerkenraden en predikanten daartoe behoorende. Zij corresponderen, zoo met de provinciale kerkbesturen, als met de kerkenraden der onderscheidene gemeenten.
Art. 61. Zij houden bijzonder een wakend oog over de vacerende
gemeenten, en corresponderen deswegens met de praetors der
ringen; zij zorgen, dat de beroepingen der predikanten geregeld
en ten spoedigste geschieden, dat de beroepene leeraren
bevestigd, en de vertrekkende van hunne betrekkingen behoorlijk
ontslagen worden.
De verzoeken om handopeningen en approbatie moeten door hen
worden ingezonden aan het ministerieel Departement voornoemd.
Art. 62. De classikale moderatoren behartigen de belangen van predikants-weduwen en weezen in hun ressort.
Art. 63. Zij beslissen de geschillen in of tusschen de kerkenraden der gemeente ontstaan, en doen uitspraak in cas van appèl over alle zaken die ter eerster instantie bij de plaatselijke kerkenraden zijn behandeld.
|174|
Art. 64. Zij zijn bevoegd tot het suspenderen van predikanten, candidaten en kerkenraads-leden.
Art. 65. Op den laatasten woensdag in de maand Junij wordt in de hoofdplaats der classis, eene classikale vergadering gehouden, bestaande uit alle de predikanten van het ressort, en zoodanig getal ouderlingen, of oud-ouderlingen als thans gebruikelijk is, of in het vervolg bij huishoudelijke reglementen mogt worden bepaald.
Art. 66. De praeses, assessor en scriba van classikale moderatoren, fungeren ook als zoodanig in deze vergadering.
Art. 67. De handelingen der classikale vergaderingen zullen zich
bepalen:
1º. Tot het formeren der nominatien voor de keuze van een scriba
voor de classikale moderatoren (art. 57) en van gecommitteerden
tot het classikaal bestuur (art. 58).
2º. Tot het afhooren en sluiten der rekeningen van de classikale
weduwenbeurs en andere fondsen, alsmede tot het benoemen van
quaestors, en voorts daaromtrent te besluiten, zoo als geoordeeld
wordt te behooren.
Vijfde Afdeeling.
Over de Waalsche, Presbyteriaansche Engelsche, en Schotsche Kerken.
Art. 68. De waalsche kerken behouden de vrijheid om zoodanige afzonderlijke verbindtenissen en betrekkingen tot elkander te bewaren, als door derzelver financiële belangen, en het verschil van taal gevorderd worden, zonder echter daar door op te houden van onder het algemeen kerkbestuur begrepen te zijn.
Art. 69. Ter behartiging dezer afzonderlijke belangen, zal er eene commissie bestaan van zes leden, zijnde vijf predikanten en een ouderling der waalsche kerken, welke den titel zullen hebben van Gecommitteerden tot de huishoudelijke zaken der waalsche kerken in Nederland.
Art. 70. De gecommitteerden worden door den
|175|
Koning benoemd, de eerste reize onmiddelijk, en vervolgens uit een drietal door de commissie geformeerd.
Art. 71. Elk jaar, te beginnen met den 1 Januarij 1818, zal een der gecommitteerde predikanten aftreden, blijvende de aftredende steeds weder verkiesbaar. De ouderling zal na een jaar zitting aftreden.
Art. 72. Aan deze gecommitteerden wordt aanbevolen het oppertoezigt over de financiële instellingen der gezamenlijke waalsche kerken, mitsgaders het afnemen van examina van hen, die zich aan derzelver dienst toewijden, ten gevolge der verordeningen hier boven bij art. 24 vermeld.
Art. 73. Dezelve commissie is wijders met betrekking tot de waalsche kerken belast met de functien aan de provinciale kerkbesturen en classikale moderatoren opgedragen, en een lid uit dezelve woont het Synode bij; zullende voortaan geen afzonderlijke Synode der waalsche kerken meer gehouden worden.
Art. 74. De waalsche kerken hebben het regt, om eenmaal ’s jaars eene bijeenkomst te houden over derzelver huishoudelijke belangen, vervangende voor haar zoo veel zulks mogt te pas komen, de classikale vergaderingen, de eerste bijeenkomst zal te ’s Gravenhage plaats hebben, en alsdan de beurtwisseling ten deze nader worden bepaald.
Art. 75. De waalsche predikanten, blijven leden der ringsvergaderingen. De commissie houdt hare zittingen steeds in ’s Gravenhage.
Art. 76. De presbyteriaansche Engelsche en Schotsche kerken worden in de classen, tot welke de nederduitsche hervormde gemeente, in die stad, in welke zij gevestigd is, behoort, ingelijfd, in zoo verre dit nog geen plaats heeft.
Art. 77. Zoo ten aanzien van het hooger als van het kerkenraadsbestuur wordt in het oog gehouden, dat de kerken, in het vorig artikel vermeld, de bijzondere huishoudelijke inrigtingen en regten behouden, welke aan dezelve afzonderlijk en privativelijk behooren.
|176|
Zesde Afdeeling.
Van de ringen en derzelver bijeenkomsten.
Art. 78. Elke classe wordt verdeeld in ringen.
Art. 79. De ringen moeten zorgen voor de vervulling van den dienst in de vacante gemeenten volgens schikkingen daartoe door classikale moderatoren gemaakt.
Art. 80. De predikanten, tot denzelfden ring behoorende, worden opgewekt om bepaalde zamenkomsten te houden, niet ter uitoefening van eenig kerkelijk bestuur, maar, ter onderlinge opscherping en versterking van den band der broederlijke liefde.
Art. 81. Bij de zamenstelling van zulke bijeenkomsten, kiezen zij bij meerderheid eenen praetor en scriba, en vergaderen voorts zoo dikwijls als zij goedvinden.
Art. 82. Hunne werkzaamheden bestaan in de overweging en behandeling van onderwerpen, den Godsdienst, en den bloei des christendoms, de bevordering van bijbelkennis en de waarneming van hunne bedieningen betreffende.
Art. 83. Zij houden aanteekening van hunne werkzaamheden en geven van dezelve jaarlijks een verslag aan classikale moderatoren, zijnde zij bevoegd om daarbij tevens voorstellen intezenden, de classikale moderatoren brengen dit verslag, zoo veel noodig, met bijgevoegde consideratien, ter kennis van het provinciaal kerkbestuur, hetwelk daarvan een algemeen verslag opmaakt, en aan het ministerieel Departement voor de zaken van den Hervormden en andere eerediensten, behalve dien der roomsch Katholijken inzendt.
Zevende Afdeeling.
Over het kerkelijk bestuur in de gemeenten.
Art. 84. In alle gemeenten, waar de stof daartoe niet geheel ontbreekt, zal een afzonderlijke kerkenraad zijn.
Art. 85. Dezelve bestaat uit den predikant of de
|177|
predikanten der plaatsen, en uit ouderlingen, gekozen uit de achtingwaardigste, kundigste en voornaamste leden der gemeente. De pligten van de leeraren, de ouderlingen, de diakenen en de betrekking van diakenen tot den kerkenraad, worden door het Synode bij het reglement op de kerkenraden omschreven en bepaald.
Art. 86. Gemeenten, waar, door gebrek aan stof, geene kerkenraden bestaan, zijn geplaatst onder het onmiddelijk opzigt van classikale moderatoren met den predikant.
Art. 87. Aan den kerkenraad behoort de zorg voor het geen den openbaren Godsdienst, het christelijk onderwijs en het opzigt over de leden van de gemeente betreft.
Art. 88. De censure over de leden der gemeente om gegronde redenen, en volgens de bepalingen van het reglement op de manier van kerkelijke zaken te behandelen, en over het kerkelijk opzigt en tucht, noodig zijnde, geschiedt ter eerster instantie door den kerkenraad, zijnde dezelve censure, voor zoo veel predikanten, kerkenraads-leden en candidaten betreft, onverminderd de bepaling in art. 46, van dit reglement voorkomende, en achtervolgens de voorschriften van het voorsz. reglement op de manier van kerkelijke zaken te behandelen, en over het kerkelijk opzigt en tucht, aan de classikale moderatoren opgedragen.
Art. 89. Aan diakenen blijft de zorg voor de armen der gemeente, naar plaatselijk gebruik, aanbevolen.
Art. 90. In de administratie der kerk, pastorie, custorie en andere gemeenten-fondsen, en de betrekkingen tusschen derzelver bestuurders en de kerkenraden, wordt door de bepalingen van dit reglement geene veranderingen gemaakt.
Art. 91. De classikale moderatoren zijn verpligt om van alle misbruiken, die in de administratie der in het voorgaande artikel genoemde fondsen bestaan, of er door hen verder in ontdekt mogen worden, dadelijk kennis te geven aan het provinciaal kerkbestuur, dat daar van met deszelfs consideratien berigt moet geven aan het ministerieel Departement voor de zaken der Hervormde en andere eerediensten, behalve dien der roomsch-Katholijken, ten einde redres te bekomen.
|178|
Art. 92. Het hiervoren gemeld ministerieel Departement zal, na ingenomen te hebben de gedachten van de provinciale kerkbesturen, en na voorafgaande raadpleging met de Staten der provincie welke zulks betreft, over de onderwerpen in de voorgaande artikelen vermeld, de noodige voordragten doen aan Zijne Majesteit den Koning.
Art. 93. De huishoudelijke belangen der gemeenten, zullen voor het overige, overeenkomstig de algemeene verordeningen, door plaatselijke reglementen, onder ’s Konings goedkeuring, kunnen worden geregeld.
6 Februarij 1816 No. 42.
Wij Willem, bij de gratie Gods Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz. enz. enz.
Gehoord de voordragt van onzen Commissaris-Generaal, provisioneel belast met de zaken der Hervormden Kerk enz. van den 5e Februarij l.l. Nº. 257/144 ter voldoening aan art. 6 van ons besluit van den 7den Januarii l.l. Nº. 1 omtrent de benoemingen tot het bestuur der Hervormde Kerk, ten gevolge van het bij voorschreven besluit gearresteerde algemeen reglement
Hebben goedgevonden en verstaan,
Dien ten gevolge te doen de na volgende benoemingen.
Vooreerst. Bij het Sijnode der Hervormde Kerk in het
Koningrijk der Nederlanden te benoemen;
Tot Secretaris van het Sijnode: den Heer J.J.
Dermout, Predikant te ’s Gravenhage.
Tot Secundus of plaatsvervanger van den Secretaris van het
Sijnode: den heer C.L. van den Broek, Predikant te
’s Gravenhage.
Tot Quaestor van het Sijnode: den heer F. Tayspil
Jansz., Ouderling te Amsterdam.
Ten tweeden. Tot Secretarissen der Provinciale
Kerkbesturen te benoemen de heeren.
Voor Gelderland, H.H. Donker Curtius, Predikant te
Arnhem.
— Zuidholland, J. Sluiter, Predikant te ’s
Gravenhage.
|179|
Voor Noordholland, J.L. Wolterbeek, Predikant te
Amsterdam.
— Zeeland, A.J. Snouck Hurgronje, Predikant te
Middelburg.
— Utrecht, D. van der Loo, Predikant te
Montfoort.
— Vriesland, G. van der Tuuk, Predikant te
Berlicum.
— Overijssel, C. Fortuyn, Predikant te
Zwolle.
— Groningen, M. Kremer, Predikant te
Groningen.
— Noord-Braband, D.M. Kakebeen, Predikant te ’s
Hertogenbosch, en
— Drenthe, G.B. Reddingius, Predikant te Assen.
Ten derden. Tot leden der Provinciale Kerkbestuuren, en derzelver Secundi of plaatsvervangers, en mitsdien, voor zoo veel de Predikanten betreft, tevens tot Praesides en Assessoren der respective classikale bestuuren te benoemen.
Tot het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland.
Voor de Classis van Arnhem, E.J. Post,
Predikant te Arnhem.
Secundus W. Overduin, Predikant te
Arnhem.
— de Classis van Nymegen, T.M. van Gulpen, Predikant te
Nijmegen.
Secundus T. Verweel, Predikant te
Elst.
— de Classis van Zutphen, C.H. van Herwerden, Predikant
te Zutphen.
Secundus P. Zilvergieter Hoogstad, Predikant te
Logchem.
— de Classis van Tiel, P. van der Willigen, Predikant te
Tiel.
Secundus H. Timmers, Predikant in de
Avezathen.
— de Classis van Bommel, J.E. Voet van Campen, Predikant
te Bommel.
Secundus D. Tyssen, Predikant te
Waardenburg.
|180|
Voor de Classis van Harderwijk, L. Bouman, Predikant te
Harderwijk.
Secundus J. Paré, Predikant te
Barneveld.
En den Heer Mr. J. van Leeuwen, Ouderling te
Arnhem.
Tot het Provinciaal Kerkbestuur van Zuidholland.
Voor de Classis van ’s Gravenhage, W.L. Krieger,
Predikant te ’s Gravenhage.
Secundus J.J. Metelerkamp, Predikant te
Delft.
— de Classis van Rotterdam, Th. Hoog, Predikant te
Rotterdam.
Secundus A. de Vries, Predikant te
Rotterdam.
— De Classis van Leijden, H. Proper, Predikant te
Leijden.
Secundus J.A. Pluygers, Predikant te
Leijden.
— De Classis van Dordrecht, J.H. van den Doorslag,
Predikant te Dordrecht.
Secundus A. de Koning, Predikant te
Sliedrecht.
— de Classis van Gouda, J.H. Krom, Predikant te
Gouda.
Secundus J.P.N. Cox, Predikant te
Schoonhoven.
— de Classis van Brielle, L. Slotemaker, Predikant te
Middelharnis.
Secundus J.D. Schuring, Predikant te
Rockanje.
En den Heer Mr. Ryser, Ouderling te ’s
Gravenhage.
Tot het Provinciaal Kerkbestuur van Noordholland.
Voor de Classis van Amsterdam, W. Broes, Predikant te
Amsterdam.
Secundus P. Haack, Predikant te
Amsterdam.
— de Classis van Haarlem, P.H. Nahuys, Predikant te
Haarlem.
Secundus J. Brugman, Predikant te
Westzaandam.
|181|
Voor de Classis van Alkmaar, G. van der Goot, Predikant
te Noordscharwoude.
Secundus A. Pierson, Predikant te
Alkmaar.
— de Classis van Hoorn, J. van Slogteren, Predikant te
Hoorn.
Secundus J. Dozy, Predikant te
Bovenkarspel.
— de Classis van Edam, E. Saltet, Predikant te
Purmerende.
Secundus C. Mos, Predikant te Warder.
En den Heer van der Does, Ouderling te
Amsterdam.
Tot het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland.
Voor de Classis van Middelburg, A. van Deinse, Predikant
te Middelburg.
Secundus J. van Warmelo, Predikant te
Vlissingen.
— de Classis van Zierikzee, J. Pleyte, Predikant te
Zierikzee.
Secundus J. Slotemaker, Predikant te
Tholen.
— de Classis van Goes, G. Blaaubeen, Predikant te
Goes.
Secundus C. Colmschatte, Predikant te
Goes.
— de Classis van Ysendyke, G.D. Post, Predikant te
Ysendyke.
Secundus J.G. Vorstman, Predikant te
Sluis.
En den Heer Mr. N.C. Lambrechtsen, Oud-Ouderling
te Middelburg.
Tot het Provinciaal Kerkbestuur van Utrecht.
Voor de Classis van Utrecht, C. van der Leeuw, Predikant
te Utrecht.
Secundus S. van Beuningen, Predikant te
Utrecht.
— de Classis van Amersfoort, A. van Bemmelen, Predikant
te Ankeveen.
Secundus S. Broekman, Predikant te Emnes
Buitendijks.
|182|
Voor de Classis van Wijk, A.L. Augustini,
Predikant te ’t Waal en Hondswyk.
Secundus M.S. Meelboom, Predikant te
Odijk.
En den Heer J.F. Gobius, Ouderling te
Utrecht.
Tot het Provinciaal Kerkbestuur van Vriesland.
Voor de Classis van Leeuwarden, N. Lobry, Predikant te
Leeuwarden.
Secundus J. Wesselius, Predikant te
Ydaard.
— de Classis van Harlingen, B.F. Tydeman, Predikant te
Harlingen.
Secundus H.C. Cahais, Predikant te
Witmarsum.
— de Classis van Sneek, H.W.C.A. Visser, Predikant te
Ysbrechtum.
Secundus H. Cannegieter, Predikant te
Parrega.
— de Classis van Dokkum, P. Brouwer, Predikant te
Blya.
Secundus J.P.B. Riedel, Predikant te
Collum.
— de Classis van Heereveen, M. Gouverneur, Predikant te
Beesterzwaag.
Secundus P. Koumans Brouwer, Predikant te
Joure.
En den Heer Bonifacius van der Haar, Oud-Ouderling
te Leeuwarden.
Tot het Provinciaal Kerkbestuur van Overijssel.
Voor de Classis van Zwolle, S. Gregoor, Predikant te
Zwolle.
Secundus T.G. Schomaker, Predikant te
Avereest.
— de Classis van Deventer, C. Fransen van Eck, Predikant
te Deventer.
Secundus E.L. Siegman, Predikant te
Delden.
— de Classis van Kampen, J.A. Streso, Predikant te
Kampen.
Secundus W. van Vloten, Predikant te
Kampen.
En den Heer Mr. van der Gronden, Ouderling te
Zwolle.
|183|
Tot het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen.
Voor de Classis van Groningen, D. Hendrikse, Predikant
te Groningen.
Secundus E. Winter, Predikant te
Zuidhorn.
— de Classis van Winschoten, H. Cannegieter, Predikant
te Winschoten.
Secundus B. Nieuwold, Predikant te
Zuidbroek.
— de Classis van Middelstum, L. Kuiphuizen, Predikant te
Obergum.
Secundus W.G. Reddingius, Predikant te
Eppenhuizen.
En den Heer Mr. R. Lohman, Ouderling te
Groningen.
Tot het Provinciaal Kerkbestuur van Noordbraband.
Voor de Classis van ’s Hertogenbosch, Z. de Jongh,
Predikant te ’s Hertogenbosch.
Secundus J. van Heusden, Predikant te
Hilvarenbeek.
— de Classis van Breda, J.J. Scholten, Predikant te
Breda.
Secundus J. la Lay, Predikant te
Bergen-op-Zoom.
— de Classis van Heusden, J.A. Berkhout, Predikant te
Woudrichem.
Secundus R. van den Broek, Predikant te
Bezoijen.
— De Classis van Eindhoven, T. Rooss, Predikant te
Vegchel.
Secundus C. Janssen, Predikant te
Asten.
En den Heer G. van Beverwijk, Ouderling te ’s
Hertogenbosch.
Tot het Provinciaal Kerkbestuur van Drenthe.
Voor de Classis van Assen, S.A.H. Begeman, Predikant te
Norch.
Secundus O. van Giffen, Predikant te
Vries.
|184|
Voor de Classis van Meppel, W. Crull, Predikant te
Havelte.
Secundus W.H.F. Cranssen, Predikant te
Dwingelo.
— de Classis van Coevorden, W. Scheltens, Predikant te
Oosterhesselen.
Secundus J.P. Amshoff, Predikant te
Emmen.
En den Heer Mr. J.H. Oosting, Ouderling te
Assen.
Ten vierde. Tot Presidenten der Provinciale
Kerkbesturen voor dezen loopende jare 1816, respectivelijk te
benoemen, de Heeren:
E.J. Post, — voor Gelderland.
W.L. Krieger, — Zuidholland.
W. Broes, — Noordholland.
A. van Deinse, — Zeeland.
C. van der Leeuw, — Utrecht.
N. Lobry, — Vriesland.
C. Fransen van Eck, — Overijssel.
D. Hendrikse, — Groningen.
J.J. Scholten, — Braband, en
S.H.A. Begeman, — Drenthe.
Ten vijfde. Tot Gecommitteerden voor de
huishoudelijke zaken der Waalsche Kerken in Nederland te
benoemen de Heeren:
J.S. Robbert, Predikant te Amsterdam.
?. Teissédre L’Ange, — Amsterdam.
D. Delprat, — ’s Gravenhage.
G.S. de Cehaufepié, — ’s Gravenhage.
A.C. Voute, — Rotterdam.
Mr. P.W. Provo Kluit, Ouderling te Amsterdam.
Ten zesde. Tot Scriba’s der Classikale
Besturen, respectivelijk de navolgende Heeren te benoemen,
als:
Voor Arnhem, J.L. Nyhoff, Predikant te
Oosterbeek.
— Nymegen, J. Molk, Predikant te Beuningen.
— Zutphen, D. Bloemers, Predikant te
Gorssen.
— Tiel, V. van Gogh, Predikant te Ochten.
— Bommel, W.N. Coenen, Predikant te Tiel.
— Harderwijk, H.D.G. Immink, Predikant te
Harderwijk.
— ’s Gravenhage, R.P. van de Kasteele, Predikant te
’s Gravenhage.
— Rotterdam, J.J. le Sage ten Broek, Predikant te
Rotterdam.
|185|
Voor Leijden, D. Halder, Predikant te
Valkenburg.
— Dordrecht, J.G. Veltman, Predikant te
Dordrecht.
— Gouda, W.G. van Doorne, Predikant te
Gouda.
— Brielle, H. Pauw, Predikant te Brielle.
— Amsterdam, D.C. van Voorst, Predikant te
Amsterdam.
— Haarlem, N. Berkhout, Predikant te
Velzen.
— Alkmaar, W.A. Ockerse, Predikant te
Limmen.
— Hoorn, G.T. Avinck du Pré, Predikant te
Hoorn.
— Edam, W. Boomkamp, Predikant te Edam.
— Middelburg, H.L. de Jonge, Predikant te
Oostsouburg.
— Zierikzee, J.A. Dompeling, Predikant te
Zierikzee.
— Goes, H. Cats, Predikant te Goes.
— Ysendyke, J.A. Janssen, Predikant te St. Anna ter
Muide.
— Utrecht, W. Scholten, Predikant te
Vleuten.
— Amersfoort, P.J. Laan, Predikant te
Amersfoort.
— Wijk, J. van Doesburg, Predikant te Wijk bij
Duurstede.
— Leeuwarden, A. ter Hoeven, Predikant te
Leeuwarden.
— Harlingen, R.M. Kloppenburg, Predikant te
Wijnaldum.
— Sneek, J. Doornbosch, Predikant te
Deersum.
— Dokkum, A. Adriani, Predikant te
Dokkum.
— Heereveen, J.J. Lorgion, Predikant op de
Lemmer.
— Zwolle, W.A.J. Roozendaal, Predikant te
Dalfsen.
— Deventer, T.G. Immink, Predikant te
Deventer.
— Kampen, A.S. Alting, Predikant te Kampen.
— Groningen, J.P.A. Wintgens, Predikant te
Groningen.
— Winschoten, M.J. Adriani, Predikant in de Oude
Pekel-A.
— Appingadam, J. Cannegieter, Predikant te
Solwert.
— Middelstum, G.W. Goltz van der Tuuk, Predikant te
Winsum.
— ’s Hertogenbosch, P.C. Molhuizen, Predikant te
Vucht.
— Breda, P. van Raden, Predikant te Breda.
|186|
Voor Heusden, C.W. Pape, Predikant te
Heusden.
— Eindhoven, D. Wuyster, Predikant te
Eindhoven.
— Assen, F. van der Tuuk, Predikant te
Anlo.
— Meppel, J. van Loenen, Predikant te
Ruinerwold.
— Coevorden, A.A. Chevallier, benoemd Predikant te
Coevorden.
Ten Zevende. Tot Classikale Gecommitteerden te
benoemen, de navolgende Heeren, als:
voor Arnhem, de Predikanten W.N. Munting, te
Wageningen; C.A.L. Exalte d’Almaras, te
Nijbroek; H.J. Wunder, te Renkum en
E. Krenen, te Velp; benevens den Heer Mr.
E.J. Brantsen, Ouderling te Arnhem. —
— Nijmegen, de Predikanten M. Jongeneel, te
Nijmegen; A. Jonckers, te Heteren;
D. Rijke, te Hemmen; en J.A. Smits, te
Hees en Neerbosch; benevens den Heere
Walraven Franken, Ouderling te Nijmegen. —
— Zutphen, de Predikanten J. van der Linden, te
Zutphen, A.H. Sandberg, te Doesburg,
J.G.C. Kalkhoff, te Laren en S. ten Bokkel
Huinink, te Winterswijk; benevens den Heere
H.J. Thomassen, Ouderling te Lochem.
— Tiel, de Predikanten P. Spechtgrijp, te
Tiel, J. Soblet, te Kuilenburg en
F.H. Repelius, te Echteld, benevens den Heere
Mr. Schull, Ouderling te Tiel.
— Bommel, de Predikanten P. Macalester Loup, te
Bommel, N. Lange, te Bruchem, R. van der Kloes,
te Vuren en Dalen en C. Heijstek, te
Gameren; benevens den Heer Mr. P.A. de Rook,
Ouderling te Bommel.
— Harderwijk, de Predikanten J.L. Overdorp, te
Epe; J. de Waal, te Garderen en J.
van Allen, te Veessen, benevens den Heere B.
Nieuhoff, Ouderling te Harderwijk.
— ’s Gravenhage, de Predikanten J.R. Noordink,
te ’s Gravenhage, J.C. Fabius, te Delft, J. van
Eijk, te Loosduinen en J.G. van Tricht, te
Wassenaar; benevens den Heer G. van Bosvelt,
Ouderling te ’s Gravenhage.
— Rotterdam, de Predikanten J. Scharp, te
Rotterdam, F. van Gogh, te Schiedam, D.J.
van
|187|
Brandenburg, te Delfshaven en S. Kam,
te Berkel; benevens den Heer Dirk Kaas,
Ouderling te Rotterdam.
voor Leijden, de Predikanten G.A. Schacht, te
Leiden, J.A. van Waenen, te Woerden, E.S.
Sieverts, te Alphen en B. van der Feen, te
Noordwijk Binnen, benevens den Heere E.A.
Borger, Ouderling te Leiden.
— Dordrecht, de Predikanten H.H. Thooft, te
Gorinchem, N. van Steenbergen, te Papendrecht,
J. Prins, te Oudbeijerland en C.
Diemont, te Giesen-Nieuwkerk, benevens den Heere
Mr. Hoog, Ouderling te Dordrecht.
— Gouda, de Predikanten H. van Meerten, te
Gouda, G.J. Rooijens, te Leerdam, A.T. Beausar,
te Groot-Ammers en H. Donker, te Ouderkerk
aan den Yssel, benevens den Heer J. Drooglever Gz.,
Oud-Ouderling te Gouda.
— Brielle, de Predikanten D. Bodde, te
Heenvliet, J. van Lokhorst, te Geervliet,
J.J. le Roij, te Oude Tonge en J. van der
Willigen, te Simonshaven, benevens den Heer Mr.
H.M. van Andel, Oud-Ouderling te Brielle.
— Amsterdam, de Predikanten J.M. Nootoven, te
Amsterdam, R.J. van der Meulen, te Amsterdam, A.
Mac-Intosch, in de Engelsche Gemeente te Amsterdam
en D. Schiff, te Weesp, benevens den heer
H. Waller, Ouderling te Amsterdam.
— Haarlem, de Predikanten H. Manger, te
Haarlem, J. Wigeri, te Beverwijk,
J.W.C. Tenckink, te Oostzaandam en D.P.
Farret, te Bennebroek, benevens den heer M.N.
Beets, Ouderling te Haarlem.
— Alkmaar, de Predikanten F.L. der Kinderen, te
Alkmaar, W. Zimmerman, te Ouddorp, J. Rest, te
Bedijkte Schermer en A.R. Maurer, te
Grootschermer, benevens den heer J. Weldijk,
Ouderling te Limmen.
— Hoorn, de Predikanten H. van Herwerden, te
Enkhuizen, B. van Marken, te Hoorn, G.B.
Zwanenburg, te Medemblik en J. Lem, te
Hoogkarspel, benevens den heer J. Berkhout,
Ouderling te Hoorn.
|188|
voor Edam, de Predikanten D. Broedelet, te
Purmerende, H. van Toll, te Edam, L. ten
Bokkel, te Monnikendam en J.H. de Wolff,
te Oosthuizen, benevens den heer J. van Hoek,
Ouderling te Edam.
— Middelburg, de Predikanten A. Drijfhout, te
Middelburg, M.J. van Nimwegen, te Vlissingen,
A.D. de Lignij, te Veere en J.M.
Voijer, te Koude-Kerke, benevens den heer A.M.
Tak, Ouderling te Middelburg.
— Zierikzee, de Predikanten A. Uittenhoven, te
Brouwershaven, A.K. Romswinkel, te Nieuwerkerk, H.W.
le Sage ten Broek, te Haamstede en J.
Hogendorp, te St. Martensdijk; benevens den heer
M. de Rijke, Ouderling te Zierikzee.
— Goes, de Predikanten J. Beskers, te ’s
Heer Arendskerken, D.A. Buijt, te Nisse,
C. van den Brink, te Crabbendijke en J.
Poppe, te Cortgene, benevens den heer J. de
Kanter, Oud-Ouderling te Goes.
— Yzendijke, de Predikanten H. Wesselink, te
Axel, C. Schietekatte, te Schoondijke
en C. Meeuse, op den Hoek, benevens den heer J.
Hennequin, Oud-Ouderling te Sluis.
— Utrecht, de Predikanten W.L. Voorduin, te
Utrecht, F.L. Abresen, te Ysselstein, R.
van Oosterhout, te Abcoude en H.J.
Schippers, aan de Meern, benevens den heer Mr.
M. van Cuilenburg, Ouderling te Utrecht.
— Amersfoort, de Predikanten C.A. van Vloten,
te Zuilen, W.H. van Griethuizen, te
Woudenberg, W.W. van Beusekom, aan de Vuursche,
benevens den heer Mr. J.H. van Ewijk, Ouderling te
Amersfoort.
— Wijk, de Predikanten B. Taaij, te
Rheenen en W. Kersten, te Driebergen,
benevens den heer Mr. Noordbeek, Ouderling te Wijk
bij Duurstede.
— Leeuwarden, de Predikanten M. Eppens, te
Leeuwarden, T. Radsma, te Hempens, H. Nieubuur
Ferf, te Bergum en J.E. Mebius, te
Rijperkerk, benevens den heer . . . . .
— Harlingen, de Predikanten W. Verweij, te
Franeker, E. Nauta, te Edens, H.J. de Bruin,
|189|
te Wommels en R. Nicolai, te Ried,
benevens den heer E. Wassenberg, Ouderling te
Franeker.
Voor Sneek, de Predikanten F. Lieftink, te
Rauwert, N.J. Snethlage, te Bozum,
W. Winsemius, te Tjerkwerd en H.
Muntingh, te Harig, benevens den heer . . . . .
— Dokkum, de Predikanten F.C. Kock Beilanus, te
Paezens, H. van Hagen, te Oudwoude, J. Makkaij,
te Tweizel en F. Bekius, te
Dantumawoude; benevens den heer Eike Fokkema,
Ouderling te Dokkum.
— Heereveen, de Predikanten J.F. Korff, te
Oude Bercoop, H. Schlikker, te Langweer, T.
Liefftink, te Lippenhuizen en J. Heringa,
te Oldeboorn, benevens den heer . . . .
— Zwolle, de Predikanten M. Smit, te
Zwolle, J. Koning Liefftink, te
Hellendoorn en J. Dibbits, te Raalte,
benevens den heer . . . .
— Deventer, de Predikanten J. Hoogewal, te
Deventer, H. Hesselink, te Almeloo, H.W.
Stroinck, te Markelo en P. Immink, te
Ootmarsum, benevens den heer Mr. J.J. Schmauss,
Ouderling te Deventer.
— Kampen, de Predikanten W. Sanders, te
Vollenhoven, G. Waller, te Zalk en
J. Barends, te Vollenhoven, benevens den heer
J. Augier, Ouderling te Kampen.
— Groningen, de predikanten J. Rutgers, te
Groningen, J. Sannes, te Noordijk, J.F.W. Kramer van
Baumgarten, te Middelbert en N.N.
Sinninghe, te Nijehoven, benevens den heer Mr.
O.J. Quintus, Ouderling te Groningen.
— Winschoten, de Predikanten J. Corstius, te
Beerta, F.A. Begeman, te Midwolde, R. Engels,
te Midwolderkamrik en W.J. Coppius, te
Blijham, benevens den heer H. Molanus a
Doedens, Oud-Ouderling te Oude Pekel A.
— Appingadam, de Predikanten L. Meijer Brouwer,
te Garmerwolde, H.W. Hemmes, te Slogteren, H.
Moltmaker, te Garsthuizen en E. Warmoits, op ’t
Zand, benevens den heer . . . .
— Middelstum, de Predikanten J.J. Damsté, in de
Meden, P. Taapkens, te Tinallingen, W.
|190|
Abresch, te Zuidwolde en W. Cost, te
Bedum, benevens den heer . . . .
— ’s Hertogenbosch, de Predikanten J.H. Ross,
te Boxtel, S.A. Heshusius, te Dieden
en J. van Aken, te Michielsgestel, benevens den
heer Mr. L.W.E. van Heurn, Ouderling te ’s
Hertogenbosch.
— Breda, de Predikanten B.K. Haselaar, te
Zevenbergen, L. Valk, te Steenbergen, J. de
Leeuw, te Roosendaal en H. Wessels, te
Terheiden, benevens den heer Mirandolle,
Ouderling te Breda.
— Heusden, de Predikanten S. Magnet, te
Raamsdonk, P. Verhagen Metman, te Waalwijk en
C.A. Leemans, te Baartwijk, benevens den heer
J. van Baak, Ouderling te Heusden.
— Eindhoven, de Predikanten A.J. Laats, te
Budel en J.L. Janssen, te Bladel,
benevens den heer Loosecaat, Ouderling te
Eindhoven.
— Assen, de Predikanten B.H. Steringa Kuijper,
te Rhoden en J.P. Doornbosch, te
Beilen, benevens den heer Mr. L. Oortwijn,
Oud-Ouderling te Assen.
— Meppel, de Predikanten A.J. Bresser, te
Hoogeveen en R. de Kemper, te Vledder,
benevens den heer R. Houwink, Oud-Ouderling te
Meppel.
— Coeverden, de Predikanten J. Carsten, te
Westerbork en J.P. Broekhof, te
Zweelo, benevens den Heer J. van der Scheer,
Oud-Ouderling te Coeverden.
En zal afschrift dezes gezonden worden aan onzen Commissaris Generaal, provisioneel belast met de zaken der Hervormde Kerken, ten einde voor de uitvoering zorg te dragen.
’s Gravenhage den 6 Februarij 1816.
WILLEM
Van wege den Koning
(Geteekend) A.R. FALCK.
Accordeert met deszelfs origineel de Griffier ter
Staats-Secretaris
(Geteekend) L.H. ELIAS SCHOVEL, L.G.
Voor overeenkomstig afschrift
De Secretaris en Adviseur bij het Departement voor de zaken der
Hervormden Kerk enz.
JANSSEN.