|iii|
Aan de Kerkeraden der Nederlandsche Hervormde Kerk.
Eerwaarde Broeders!
Ofschoon ik niets heb te voegen bij hetgeen in dit vlugschrift, vooral in het laatste gedeelte, aan uw adres is gericht, kwam het mij voor wenschelijk te zijn, u nog eens in ’t kort te zeggen, waarom ik de vrijheid nam, u dit opstel aan te bieden.
De strijd, die jaren achtereen tusschen de Modernen aan de eene, de Rechtzinnigen aan de andere zijde in onze Kerk werd gestreden, dreigt tot een einde te komen, waarmede ten slotte niemand, die het met die Kerk wél meent, vrede kan of mag hebben.
|iv|
De belijdenis-kwestie is in een vorm gebracht, waarin het een lager Bestuurs-college (het Provinciaal Kerkbestuur) mogelijk wordt haar, als gold het hier eene louter formeele kwestie, voor zooveel haar aangaat, voorgoed uit te maken.
Hiermede gaat de strijd van het kerkelijk op het burgerlijk terrein over. Het wordt, m.a.w., een strijd om de Kerkelijke goederen en fondsen met al den aankleve van dien.
Hetzij deze strijd onmiddellijk in vele gemeenten van ons vaderland wordt aangebonden of voorshands tot Amsterdam beperkt blijft, het belang van alle Kerken is hierbij betrokken.
Er is, dunkt mij, slechts één uitweg. De Synode moet samenkomen.
Bij haar, niet bij het Provinciaal Kerkbestuur, behoort deze zaak.
Maar de Synode kan en zal door de Synodale Commissie niet worden saamgeroepen, tenzij het blijkt, dat de Kerk dit wenscht en dit noodig acht.
Het is kort dag!
Nog weinige weken, en geen macht ter wereld kan de
|v|
gevolgen van hetgeen thans staat te geschieden, keeren of herroepen!
Zonder slag of stoot geeft de Kerk te Amsterdam hare rechten zeker niet prijs. Het is een publiek geheim, dat zij op tegenweêr bedacht is, en de middelen bezit, om zich, tijdelijk of voorgoed, staande te houden.
Het zou evenwel onverantwoordelijk zijn, het conflict af te wachten.
Het geldt hier uwe zaak en de mijne, de zaak der Kerk, die ons dierbaar is, de zaak van recht en billijkheid!
Mag ik in den naam des Heeren uwe medewerking vragen tot het doel, in deze brochure uiteengezet?
De vraag zou bij mij opkomen of ik, of ik in de eerste plaats geroepen ware, dit woord tot u te richten, indien de toestand van het oogenblik niet meebracht dat ieder, wie hij ook zij, die bidt voor „den vrede van Jeruzalem,” zich daartoe mag geroepen achten.
Zelfs het verschil tusschen „Modern” en „Orthodox” zinkt hier weg. Alle Kerkeraden kunnen medewerken tot het eerste en voorname doel van dit schrijven. Indien dit de
|vi|
slotsom ook van uwe overweging mocht zijn, mag ik verwachten, dat de gewenschte maatregel ook door u zonder uitstel worde genomen en dit zoowel aan de Synodale Commissie als aan den Amsterdamschen Kerkeraad worde medegedeeld.
De Heere leide u in den weg des rechts en der waarheid en ontferme zich over onze Kerk en ons volk!
Amsterdam, 16 Dec. 1885.
Uw dw. br. in Jez. Chr.,
PH.J. HOEDEMAKER.