|7|
Het eerste concept van de veertig artikelen van het AKKOORD van
kerkelijk samenleven, dat u hierbij wordt aangeboden, verscheen
tien jaar geleden, in 1972.
Het ging vergezeld van een toelichting: wat leert de Schrift over
de band die de gemeenten van Christus verbindt, en: hoe het
verband geoefend moet worden. De opdracht daartoe was gegeven
door het eerste Convent van kerken, gehouden te Zwolle op 1 mei
1971.
Merkbaar was toen het verlangen om na de ‘Scheiding’, die in 1969 onze kerken buiten het verband van de Gereformeerde kerken (Vrijgemaakt) deed geraken, niet alleen de gevaren van de hiërarchische tendenzen onder ogen te zien en te vermijden, maar zich tegelijk ook te bezinnen op de Schriftuurlijke grondslagen voor het gemeenschappelijke in de orde in de gemeenten.
In de daarop volgende jaren namen de kerken op Landelijke vergaderingen allereerst de in dit boekje opgenomen’Verklaring’ of’Preambule’ aan (Utrecht, 1974) en stelden vervolgens een aantal artikelen vast die de regionale en landelijke samenkomsten betreffen (Kampen, 1976; Wezep, 1978/79). Op de Landelijke Vergadering te Wezep werd in een z.g. Voortgezette zitting, waarheen elke kerk haar afgevaardigde had gezonden, op 19 mei 1979 de naam
|8|
‘Nederlands Gereformeerde Kerken’ aanvaard.
De Landelijke Vergadering te Breukelen, in voortgezette zitting
te Utrecht bijeen op 25 sept. 1982, nam het besluit om de hierbij
afgedrukte veertig artikelen als Akkoord van kerkelijk samenleven
te beschouwen.
*
Uit het bovenvermelde kan duidelijk zijn, dat de totstandkoming
van dit Akkoord zich over een reeks van tien jaren heeft
uitgestrekt. Het heeft zijn goede kanten gehad. De kerken hebben
zich er rustig over kunnen bezinnen en hebben geleerd geduld met
elkaar te oefenen, in de lijn van artikel 31/1, ‘... samen de
tijd van God verwachten, waarin Hij de weg duidelijk zal
maken’.
Intussen zal het belangrijk zijn er oog voor te hebben dat het
Akkoord van samenleven niet tot een wet gemaakt mag worden
waaruit men ‘leeft’, met voorbijgaan van het Schriftonderwijs —
zoals er vóór de Scheiding van 1969 veelszins uit het kerkverband
of uit de kerkenorde werd ‘geleefd’. De kerken zullen niet over
elkaar heersen maar elkaar de hand reiken, om ook in haar
diensten en in het verkeer met elkaar weerstand te kunnen bieden
aan de toenemende verwarring der geesten.
Zoals uit het Akkoord blijkt, waren de kerken ervan overtuigd dat
wat in de weg van de historische ontwikkeling fout was gegaan,
weggedaan moest worden, maar dat bewaard behoorde te blijven wat
goed was en is voor de gemeenten.
Dit betekent, dat niet de heerschappij van structuren,
|9|
maar evenmin de heerschappij van personen of groepen haar kansen mag krijgen. De ‘Preambule’ wijst uitdrukkelijk de tirannieke eenheidsdwang af, maar spreekt ook uit dat de gemeenten zich willen voegen naar het Schriftuurlijk onderwijs voor een geordend kerkelijk samenleven — opdat zij ook in de inrichting van het kerkelijk leven de wegen van het Verbond van de Here mogen houden.
Geve de Here dat deze afspraken van het Akkoord daartoe mogen dienen.
*
Bij overweging en gebruik van wat de kerken overeenkwamen zij boven alles de herderlijke zorg gezocht van de Heer der kerk, die tussen de kandelaren wandelt en die met Zijn Godheid, majesteit, genade en Geest van gemeente tot gemeente gaat.
Dat is de grondslag en eerste voorwaarde voor een gezegend kerkelijk samenleven.
De commissie functionering kerkverband: ds. J.C. Janse, ds. J. Bouma, ds. W.J. van der Linde, C. Camfferman.
Het moderamen van de Landelijke Vergadering te Breukelen 1982
ds. H.J. van der Kwast
A. Sneep
drs. W. Meijer
ds. A.H. Algra