Fusies op kerkelijk terrein
Genre: Tijdschriftartikel
|327|
In het nieuwe B.W. is in art. 2.1.12 geregeld de fusie van erkende verenigingen, van n.v.’s, van andere rechtspersoonlijkheid hebbende vennootschappen en van coöperatieve verenigingen. Dit is een nuttige zaak, daardoor kan de thans nodige omweg via ‘de kostbare en omslachtige wijze van ontbinding en vereffening’ worden vermeden (aldus de Toelichting van Meijers, Van Zeben, Parlementaire Geschiedenis van het Nieuwe Burgerlijke Wetboek, Boek 2, blz. 205). Vooral van belang is dat overdracht van de afzonderlijke goederen niet meer nodig zal zijn, de rechten en verplichtingen gaan
|328|
over onder algemene titel en wel op de nieuwe rechtspersoon die de twee of meer oorspronkelijke samenvat of de ene oorspronkelijke die de andere in zich opneemt (zie art. 2.1.12, lid 4).
Deze bepaling is algemeen toegejuicht. Zij geldt echter niet voor stichtingen en kerkgenootschappen en derzelver zelfstandige onderdelen. Dat valt, althans voor de kerkgenootschappen en derzelver zelfstandige onderdelen zeer te betreuren maar kan bij de Invoeringswet van Boek 2 nog worden goedgemaakt.
Prof. mr. J. Drion heeft als Regeringscommissaris in de Eerste Kamer naar aanleiding van een opmerking van het lid Van Meeuwen verklaard (Van Zeben II 205) dat naar de mening van de Regering preventief toezicht van de Minister van Justitie daar niet op zijn plaats zou zijn en dat het praktisch belang van dergelijke fusies te gering is om een geheel eigen regeling te rechtvaardigen. Twee argumenten dus.
Ik laat fusies van stichtingen nu terzijde en beperk mijn pleidooi tot een regeling voor fusies van kerkgenootschappen en van derzelver zelfstandige onderdelen.
De gegeven argumenten zijn volstrekt niet overtuigend. Er is geen sprake van dat het praktisch belang te gering is. De regeringscommissaris erkende zelf dat geregeld dergelijke fusies plaats hebben.
Belangrijker echter is dat zij op zeer grote schaal kunnen plaats hebben. Het is bijvoorbeeld zeer goed mogelijk dat de Ned. Herv. Kerk en de Gereformeerde Kerk binnen afzienbare tijd allerlei nieuwe vormen van samenwerking zullen trachten te beginnen waarbij algemeen volledige fusie als einddoel wordt gesteld. Deze mogelijkheid alleen al maakt de praktische wenselijkheid van fusierecht, in het bijzonder van eigendomsovergang onder algemene titel (denk aan alle onroerende goederen die kerkgenootschappen hebben) veel groter dan bv. van erkende verenigingen. En in ieder geval kan men verwachten dat bv. in de Hervormde Kerk tal van kerkelijke gemeenten — rechtspersoonlijkheid hebbende zelfstandige onderdelen dus — zullen willen fusioneren. Het belang is dus zeker groot genoeg. Het komt mij voor dat dit tweede argument van de regeringscommissaris, dat al zo onjuist was en in de toekomst nog veel onjuister zal blijken, niet het eigenlijke argument was.
Ik vermoed dat het eigenlijke argument was dat de Regering zich aan deze materie — de positie van de kerkgemeenschappen — niet wilde branden omdat zij dat een gevaarlijke materie dacht te zijn. Daargelaten of dit juist was — ik betwijfel het — en daargelaten of zij dat in het algemeen thans, zoveel jaar later waarin zoveel op kerkelijk erf is gebeurd, nog is — ik geloof het niet —, in ieder geval is dat geen reden de kerkgenootschappen en derzelver zelfstandige onderdelen behoorlijke burgerrechtelijke regels te onthouden.
Het is goed dat de wet aan de kerken overlaat hun eigen inrichting en bestuur te regelen. Dat de wet op Stichtingen niet op kerkelijke stichtingen toepasselijk is, vind ik persoonlijk ongelukkig; het heeft bv. de Ned. Herv. Kerk genoodzaakt een eigen reglement daarover op te stellen,1 waarin veel van wat de wet bepaalt is overgenomen, inclusief de instelling van een eigen register dat door belanghebbenden kan worden geraadpleegd.
Dat vele bepalingen uit Boek 2 titel 1 niet direct toepasselijk zijn, is niet zo heel erg; vaak zullen zij als ongeschreven recht toch gelden (bv. 2.1.7b: de kerken kunnen bv. toch nooit beweren dat bij hen de goede trouw minder heerst dan bij andere rechtspersonen!).
Een ding kunnen de Kerkgenootschappen echter niet en dat is bepalen dat bij fusies de rechten en verplichtingen onder algemene titel overgaan. Daarom is een wettelijke regeling daarover nodig.
En nu het hete hangijzer dat helemaal niet heet is, namelijk he toezicht van de Minister van Justitie. Dat is nodig voor één ding, namelijk dat fusies geen nadeel voor crediteuren kunnen opleveren, iets wat in abstracto bij fusies altijd denkbaar is en reden waarom art. 2.1.12 lid 1 daartegen in het bijzonder waakt.
Vooropgesteld zij dat kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen altijd de oude weg van liquidatie en overdracht van de afzonderlijke goederen kunnen blijven bewandelen, net zoals n.v.’s de oude weg zullen kunnen blijven bewandelen. De kerken worden dus tot niets gedwongen en met name niet aan enig ministerieel toezicht onderworpen als zij dat niet wensen. Maar als zij daartegen geen bezwaar hebben — en ik kan niet inzien dat toezicht enkel en alleen met het oog op bescherming van hun crediteuren, hen kan bezwaren —, dienen zij echt te kunnen fusioneren, ook civielrechtelijk.
Bij wijze van proeve de volgende tekst voor een speciaal artikel 2.1.12a:
Met inachtneming van een ieders eigen reglementen kunnen tot een
fusie besluiten:
a. twee of meer kerkgenootschappen
b. twee of meer zelfstandige onderdelen van een of meer
kerkgenootschappen
c. een kerkgenootschap met een of meer van zijn
zelfstandige onderdelen.
Het besluit vermeldt op welke wijze de fusie zal worden
uitgevoerd; indien hierbij de oprichting van een nieuw
kerkgenootschap of zelfstandig onderdeel van een of meer
kerkgenootschappen dan wel wijziging in het reglement van de
rechtspersoon die in stand wordt gehouden, is voorzien, vermeldt
het besluit tevens de nieuwe reglementen of de wijziging van
bestaande reglementen.
Voor de geldigheid is een verklaring van Onze Minister van
Justitie vereist, dat hem van bezwaren tegen de fusie enkel en
alleen op grond dat gevaar bestaat dat de schuldeisers van een
der bij de fusie betrokken rechtspersonen door de fusie zullen
worden benadeeld, niet is gebleken.
Art. 2.1.12 lid 2 tot en met 4 zijn van overeenkomstige
toepassing.
Toelichting:
Men kan zich de volgende mogelijkheden van fusie voorstellen:
1. een kerkgenootschap fusioneert met een ander
kerkgenootschap.
2. een zelfstandig rechtspersoonlijkheid hebbend onderdeel van de
ene kerk bv. een Ned. Herv. diakonie fusioneert met een Geref.
diakonie in dezelfde gemeente.
3. twee, bv. Herv., gemeenten (kerkvoogdijen) fusioneren.
4. een kerkgenootschap bv. een zeer klein, slechts in een plaats
voorkomend, kerkgenootschap fusioneert met een gemeente van een
andere kerk te dier plaatse.
Dit alles moet kunnen.
Het toezicht betreft alleen crediteuren. Weliswaar spreekt art. 2.1.12 lid 2 van ‘belanghebbenden’ die bezwaar kunnen maken; uit het feit dat in bovenstaand artikel het ministeriële toezicht alleen ten behoeve van crediteuren wordt gegeven,
1. Zie de Generale Regeling voor kerkelijke stichtingen als bedoeld in ordonnantie 1-27-11 gepubliceerd in de Generale Regelingen behorende bij de Kerkorde der Ned. Herv. Kerk, losbladig uitgave Boekencentrum.
|329|
volgt dat ook zij de enige belanghebbenden zijn die tegen kerkelijke fusie kunnen bezwaar maken. Wil de wetgever dit met zoveel woorden zeggen, mij goed, nodig schijnt het niet. Maar wel moet men het erover eens zijn dat anderen geen bezwaar kunnen maken, tenminste niet bij de Minister van Justitie. Hoe de kerkgenootschappen zelf met in hun midden bestaande bezwaren — die er natuurlijk altijd zullen zijn — willen handelen, moeten zij zelf weten en desgewenst zelf regelen. Dat is typisch een punt van eigen inrichting waar de wetgever beter buiten kan blijven.
De wetgever gunne derhalve de kerken een behoorlijke regeling op dat punt dat de kerken zelf niet goed regelen kúnnen.
Overigens nog iets over kerkelijke stichtingen. Als men de wettelijke regeling over stichtingen nog niet op kerkelijke stichtingen toepasselijk wil maken — hetgeen ik zoals gezegd zou prefereren —, dan is in elk geval gewenst in artikel 2.4.16 interkerkelijke stichtingen toe te voegen want er behoort geen verschil te zijn tussen het recht voor kerkelijke en interkerkelijke stichtingen.
Overigens vraag ik mij ook af, of het niet goed zou zijn fusies van stichtingen in het algemeen wel te regelen.