|21|
44) De democratische rechtsstaat is in Nederland al vele decennia gerealiseerd, al blijft de discussie in de samenleving over de onderlinge verhouding en de reikwijdte van de burgerlijke vrijheden noodzakelijkerwijs doorgaan, en al wordt in het publieke debat steeds weer gesproken over voor- en nadelen van mogelijke andere democratische instrumenten, zoals het referendum.
45) De scheiding van kerk en staat is een aspect van de
democratische rechtsstaat. Alles wat ook maar zou tenderen naar
zoiets als een kerkstaat of een staatskerk is wettelijk
onmogelijk. Een kwart eeuw geleden werd zelfs de registratie van
kerkgenootschappen door de overheid afgeschaft. Per 1 januari
2010 wordt een wijziging in de Handelsregisterwet van kracht: nu
wordt inschrijving van kerken (op landelijk niveau) bij de Kamers
van Koophandel verplicht, overigens zonder dat dit een voorwaarde
is voor erkenning door de overheid.
Dat neemt niet weg dat er tal van relaties zijn tussen de
overheid en de kerken. In het openbaar onderwijs is ruimte
gecreëerd voor godsdienstonderwijs onder verantwoordelijkheid van
de kerken. Samenwerking vindt plaats op het terrein van de
geestelijke verzorging in justitiële inrichtingen, in de
krijgsmacht en in de gezondheidszorg. De instandhouding van
monumentale kerkgebouwen komt in beginsel in aanmerking voor
overheidssubsidie. Overleg tussen overheid en kerken over deze en
andere zaken vindt plaats in het Interkerkelijk Contact in
Overheidszaken (CIO).
46) Vaak wordt het debat over de maatschappelijke positie van de
kerk versmald tot een discussie over de scheiding van kerk en
staat. Dit heeft twee nadelen.
Het klassieke onderscheid tussen kerk en staat suggereert dat het
hier om twee vergelijkbare instituten zou gaan die in een
voortdurende machtsstrijd verwikkeld zijn. Dit beeld is
historisch verklaarbaar, maar biedt geen goede beschrijving van
de huidige verhouding tussen overheid en kerk. De scheiding is
immers al lang een feit en door alle partijen vaak en op veel
plaatsen erkend.
Het tweede nadeel van de focus op kerk en staat is dat daardoor
een aantal ontwikkelingen rondom geloof en samenleving over het
hoofd wordt gezien. De maatschappij is complex en het klassieke
analysemodel van kerk en staat geeft onvoldoende houvast om daar
recht aan te doen. Dit hoofdstuk tracht daarom een breder beeld
te schetsen van de maatschappelijke werkelijkheid waarin de kerk
haar weg zoekt.
47) Om zicht te krijgen op het ingewikkelde karakter van de
Nederlandse maatschappij is een aantal onderscheidingen
behulpzaam. De eerste is die tussen het private domein, de sfeer
van de persoonlijke relaties, en het publieke domein, het
speelveld van het maatschappelijk leven. Binnen dat laatste
domein kunnen vervolgens weer drie subdomeinen worden
onderscheiden, elk met eigen waarden en spelregels, namelijk de
markt, de staat en de civil society. De markt regelt het
economisch verkeer, de staat bepaalt en handhaaft de spelregels
en de civil society biedt ruimte voor opinievorming en het
opbouwen van sociale netwerken die mensen kunnen inspireren tot
gezamenlijke actie.
Lang belichaamde de kerk een vierde aspect van het publieke
domein, los van markt, rechtsstaat en civil society. Vanuit die
positie sprak zij de overheid op haar verantwoordelijkheid aan.
Tegenwoordig wordt de kerk echter steeds meer gezien als een
onderdeel van de civil society. Dit heeft haar positie ten
opzichte van de staat veranderd. Deze nieuwe verhouding wordt in
het laatste deel van dit hoofdstuk nader verkend. Eerst wordt de
verhouding tussen de democratische rechtsstaat en de civil
society nader
|22|
omschreven, waarna een aantal belangrijke maatschappelijke processen aan bod komt die hun sporen nalaten op deze twee velden binnen het publieke domein.
48) Vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit zijn bepalend voor de Nederlandse democratische en sociale rechtsstaat. De rechtsstaat is gebonden aan de grondrechten van de burgers, en voor de staat zijn alle burgers gelijkwaardig. Zij hebben wettelijke en gelijke mogelijkheden om invloed uitte oefenen op de besluitvorming. Via de zorg voor veiligheid, onderwijs, wonen, gezondheidszorg en inkomen draagt de overheid bij aan het welzijn van de burgers.
49) De hervormde synode wees in 1988 al op de
vermaatschappelijking van de staat — die van nachtwaker tot
stuurmechanisme is geworden —, en op de verstatelijking van de
maatschappij — de verdergaande democratisering van de
samenleving. Samenleving en staat zijn dus op tal van manieren
met elkaar verbonden geraakt. In dit spoor ontwikkelde zich de
civil society.
In Nederland wordt vanouds gehecht aan een nauwe band tussen
staat en civil society. De verschillende netwerken binnen de
maatschappij zijn plekken waar mensen zich kunnen oefenen in
actief burgerschap en burgerzin. De betekenis van de civil
society kwam sterk naar voren bij de grote veranderingen in
Midden- en Oost-Europa (de ‘Wende’) in 1989.
De overheid wordt bij de uitvoering van haar beleid gesteund door
de civil society. Tegelijk oefent die laatste invloed uit op de
overheid, bijvoorbeeld door te lobbyen voor een bepaald beleid of
voor gunstige wet- en regelgeving.
50) Er is veel voor te zeggen om naast het private domein (dat hier verder praktisch buiten beschouwing is gebleven) en het publieke domein nog een derde domein te onderscheiden, dat wel wordt aangeduid als ‘het heilige domein’. Het is van direct belang voor zowel het persoonlijke als het sociale leven, en het heeft een sterk publiek aspect. Het wordt zichtbaar in nationale gedenkdagen zoals de Herdenking van de Gevallenen en Bevrijdingsdag, maar ook bijvoorbeeld in monumenten en kerken. Die verwijzen op verschillende manieren naar verhalen, gemeenschappelijke herinneringen en waarden die bepalend zijn voor de samenleving (en die dus in politiek en civil society voortdurend aan de orde zijn!), maar die tegelijkertijd niet kunnen worden georganiseerd. Dat heilig domein lijkt vandaag onbeschermd geraakt. Het vraagt om respect en terughoudendheid, maar het recht van de overheid kan de juiste middelen niet bieden om dit heilige domein te beschermen. Het heeft een onontkoombare kwetsbaarheid. Respect kan nu eenmaal niet worden afgedwongen. Het ontkennen van de Holocaust laat zich via de strafrechter niet werkelijk beteugelen. Datzelfde geldt voor godslastering. Het kwetsen van medemensen en van bepaalde groeperingen blijkt in Nederland nauwelijks via het strafrecht te kunnen worden ingedamd — en al helemaal niet wanneer de vrijheid van meningsuiting als een ‘recht tot kwetsen’ wordt geïnterpreteerd. Wanneer in de rechtsstaat verschillende grondrechten botsen en normen niet dwingend kunnen worden opgelegd, is het des te belangrijker dat mensen er vrij voor kiezen elkaar te respecteren.
51) De uiteenlopende visies op de samenhang tussen civil society en de staat laten zien dat de grens tussen beide vaak niet scherp is. Bovendien zijn er organisaties die in de verschillende subdomeinen thuishoren. Politieke partijen zijn het duidelijkste voorbeeld. Als organisaties van burgers kan men ze zien als deel van de civil society, maar hun functie is primair hun rol in de staatsinrichting.
52) Alle spelers binnen het publieke domein hebben ideeën en idealen over de verhouding tussen de verschillende sferen en hun eigen positie daarbinnen. Gedeeltelijk hebben de overheid, verenigingen,
|23|
marktpartijen en de kerk de mogelijkheid om zelf hun
maatschappelijke rol te bepalen. Tegelijkertijd zijn ze
afhankelijk van de ruimte die ze van de andere publieke
instituties krijgen. In een democratische samenleving is het de
verantwoordelijkheid van alle betrokkenen dat de spanning tussen
hoe men zichzelf ziet en positioneert enerzijds en de reële
maatschappelijke verhoudingen anderzijds, niet te hoog oploopt.
Het is schipperen tussen de eigen organisatievrijheid en een
pragmatische acceptatie van de bestaande
maatschappij-inrichting.
Voor de staat en voor veel van haar samenwerkingspartners is de
kerk een vereniging van gelovigen. Men beseft veelal wel dat de
kerk een belangrijke rol vervult in de civil society. Het is
echter de vraag in hoeverre de kerk zichzelf vanuit haar roeping
kan verstaan als deel van de civil society. Vanuit een
sociologisch gezichtspunt moet worden benadrukt dat de kerk niet
alleen verbonden is met de civil society, maar ook met het
private leven. Ondanks deze kanttekeningen is het goed om de
maatschappelijke rol van de kerkte verkennen. Dit levert een
aantal vragen op die in het vierde hoofdstuk verder besproken
zullen worden.
53) Van de processen die grote invloed hebben op de civil
society, is individualisering een van de belangrijkste. Het
betekent allereerst dat individuen zelf kunnen beslissen hoe ze
zich met welke sociale verbanden willen identificeren. Dit
verandert de aard van de relaties die mensen aangaan. Individuen
binden zich op een steeds lichtvoetiger manier. Hun betrokkenheid
bij een groep is vaak minder duurzaam en wordt als minder
verplichtend ervaren.
Op het gebied van de moraal is zelfs sprake van een dubbele
individualisering. Mensen kiezen in toenemende mate zelf de
normen en waarden die ze belangrijk vinden. Bovendien hebben zij
daarbij een voorkeur voor die waarden die de vrijheid en het
geluk van het individu centraal stellen.
Het is opvallend dat deze individualisering niet leidt tot
maatschappelijke versplintering. De toegenomen keuzevrijheid
wordt vaak gebruikt om dezelfde keuzes te maken als medeburgers.
Zo neemt bijvoorbeeld de steun voor de centrale waarden van de
democratie en de rechtsstaat eerder toe dan af.xi Wel
is de tijd van de gesloten verzuiling goeddeels voorbij: mensen
maken hun eigen keuzes en die gaan lang niet altijd op de
verschillende maatschappelijke terreinen in dezelfde richting. Ze
sturen wellicht hun kinderen naar een christelijke school, maar
lezen een liberale krant en stemmen op een partij ter linkerzijde
van het spectrum. Zij veranderen ook makkelijk in zulke keuzes,
en binden zich niet voor langere tijd en dikwijls in het geheel
niet. De zo ontstane flexibiliteit in keuzes zou mogelijkheden
kunnen bieden voor het bouwen van bruggen tussen verschillende
bevolkingsgroepen. Maar in de praktijk is het effect vooral dat
de loyaliteit ten aanzien van instituten afneemt.
54) Een tweede kernbegrip in de recente ontwikkeling is
globalisering. De pastorale handreiking Gemeente-zijn in de
mondiale samenleving vroeg in 1988 al aandacht voor dit
proces en sinds die tijd is het bewustzijn van de effecten van
globalisering verder gegroeid. Veel klemmende problemen zijn te
groot om per land op te lossen. Armoedebestrijding, het
klimaatvraagstuk, vrede en veiligheid vereisen een wereldwijde
aanpak. Globalisering betekent ook dat de grenzen tussen
samenlevingen op cultureel en moreel vlak steeds meer vervagen.
Te denken valt aan de invloed van multinationals op de smaken en
voorkeuren van consumenten. De culturele bagage die immigranten
meebrengen naar hun nieuwe thuisland is een ander voorbeeld.
De kerken hebben hier op allerlei manieren mee te maken. Dat
geldt ook in een heel positieve zin. Zoals de hervormde synode in
1988 al aangaf staat de gemeente vandaag bewust ‘in een mondiale
|24|
samenleving’. Bij alle kerkelijk provincialisme dat in de Protestantse Kerk in Nederland ook te vinden is, staat recht overeind dat velen de kerk vandaag veel sterker dan voorheen ervaren als onderdeel van een wereldwijde gemeenschap van christenen. Via Kerk in Actie — en andere aan de kerk gelieerde organisaties zoals de Gereformeerde Zendingsbond — wordt dat besef terecht steeds weer levend gehouden en gevoed. De wereldwijde oecumene vormt het natuurlijke leefmilieu van de kerk, misschien niet allereerst door de herkenning van het werk van internationale oecumenische organisaties maar dan toch wel door gemeentecontacten en betrokkenheid bij kerkelijke projecten wereldwijd — waarvoor de wereldwijde organisatorische structuur een noodzakelijke voorwaarde is.
55) Het Europese integratieproject is een specifieke kracht die
bijdraagt aan het ontgrenzen van Nederland. De Europese Unie en
de Raad van Europa (met daaraan verbonden het Europese Hof voor
de Rechten van de Mens) hebben toenemende invloed op de
inrichting van de Nederlandse rechtsstaat. Burgers van Nederland
zijn ook burgers van Europa. De onzekerheid over de gewenste
koers voor Europa zoals deze de laatste jaren blijkt uit
politieke discussies (of een gebrek daaraan), uit het referendum
over een Europese Grondwet en uit de lage opkomst bij
verkiezingen voor het Europese Parlement, laat onverlet dat zeer
velen beseffen dat Nederland zich niet meer zonder Europa laat
denken.
De sterk gegroeide Europese regelgeving, met haar consequenties
voor het recht in Nederland, en de invloed van de uitspraken van
het Europese Hof voor de Rechten van de Mens op de Nederlandse
rechtsstaat kleuren de Nederlandse democratische rechtsstaat op
een specifieke wijze in.
56) De Europese Unie, met tegenwoordig 27 lidstaten, houdt
volledig vast aan het beginsel van de scheiding van kerk en
staat. In het Verdrag van Lissabon dat bedoeld is om een kader te
scheppen voor de verdere ontwikkeling van de Europese Unie wordt
vastgelegd, dat de Europese Unie de status die kerken en
religieuze verenigingen en gemeenschappen volgens het nationaal
recht in de lidstaten hebben, eerbiedigt en daaraan geen afbreuk
doet. Datzelfde geldt overigens voor de status van andere
levensbeschouwelijke organisaties, ook niet-confessionele. Anders
gezegd, Europese wetgeving mag niet de nationale kerk-staat
verhoudingen beïnvloeden.
Toch valt op, dat de Europese Unie een grotere waarde toekent aan
de rol van de kerken en de dialoog tussen de politiek
verantwoordelijken en de kerken dan in Nederland door velen voor
wenselijk wordt gehouden. In de Preambule van het Verdrag van
Lissabon wordt de inspirerende rol van ‘de culturele, religieuze
en humanistische tradities van Europa’ nadrukkelijk erkend als de
grondslag van de universele waarden van de onschendbare en
onvervreemdbare rechten van de mens en van vrijheid, democratie,
gelijkheid en de rechtsstaat. En het verdrag schept — voor het
eerst in de Europese verdragen — een wettelijke basis voor de
dialoog met de kerken: ‘De Unie voert een open, transparante en
regelmatige dialoog met die kerken en organisaties, onder
erkenning van hun identiteit en hun specifieke
bijdrage’.xii Daarmee wordt aan een bestaande praktijk
een wettelijke basis gegeven, al blijft het nog de vraag hoe de
kerk deze dialoog in de toekomst kan invullen.
57) Als vierde samenvattende term moet veelvormigheid genoemd worden. Zowel de toegenomen individuele vrijheid als de voortgaande wereldwijde verknoping leidt ertoe dat mensen steeds meer hun eigen levenspad uit kunnen stippelen. Puttend uit verschillende tradities, weven mensen hun eigen wereldvisie. Overtuigingen kunnen echter ook weer gemakkelijk worden verruild voor een nieuw patroon. Het werd al even aangeduid: loyaliteiten wisselen snel. Dat is een soms harde werkelijkheid, want het betekent ook
|25|
dat sprake kan zijn van fundamentele verschillen in opvatting,
van een grote beperking van de gemeenschappelijke horizon, en
zelfs van een onmogelijkheid elkaar nog werkelijk te
verstaan!
Een opvallende constante binnen deze maatschappelijke
veelvormigheid of pluraliteit is de afnemende belangstelling voor
traditioneel georganiseerde vormen van religie. Maar het inzicht
dringt door dat het dalende ledental van kerken niet wil zeggen
dat de samenleving radicaal seculariseert. Het geloof onttrekt
zich steeds meer aan de gebaande institutionele paden en komt op
een nieuwe manier terug in de samenleving. Meer mensen maken ook
op geloofsterrein hun eigen keuzen en willen dat die keuzes
serieus genomen worden.
De toegenomen veelvormigheid leidt tot meer keuzemogelijkheden,
maar ook tot keuzedwang. Voorgegeven antwoorden zijn niet bij
voorbaat vanzelfsprekend en dit betekent vaak een moeizame
zoektocht naar nieuwe wegen. Sommigen varen wel bij de toegenomen
vrijheid. Anderen verlangen naar duidelijk omschreven
identiteiten en vinden die bijvoorbeeld in vormen van religieus
fundamentalisme of een sterk nationalisme. Veelvormigheid leidt
soms tot angst en onzekerheid.
58) Individualisering, globalisering, de Europese integratie en de toenemende veelvormigheid hebben de Nederlandse maatschappij blijvend veranderd. Nederland is steeds minder een land van sterk georganiseerde minderheden. Goed georganiseerde verbanden op levensbeschouwelijke grondslag zoeken opnieuw naar de betekenis van hun identiteit voor de dagelijkse praktijk. Getalsmatig hebben ze aan belang ingeboet. Het duidelijkste voorbeeld is de daling van het ledental van kerken. Maar dit verschijnsel blijkt ook op andere terreinen. Tekenend is bijvoorbeeld dat de voorkeur voor openbaar onderwijs sinds kort groter is dan die voor een onderwijsvorm op religieuze grondslag, al komt dat vooral doordat de groep die het niets uitmaakt sterk is gegroeid.xiii Bindingen aan traditionele organisatievormen worden losser en er wordt minder zwaar aan getild. Politieke partijen hebben bijvoorbeeld te maken met sterk teruggelopen ledentallen — in veel sterkere mate dan de kerken: minder dan 300.000 Nederlanders zijn nog lid van een politieke partij, terwijl de kerken samen nog vele miljoenen leden tellen. Dat wil niet zeggen dat de belangstelling voor politieke zaken is verdwenen. Politieke betrokkenheid verplaatst zich naar verenigingen voor deelbelangen zoals milieubeschermingorganisaties.
59) Voor de ‘eigenlijke’ politiek kan dat betekenen dat politiek meer een markt is geworden dan een forum: het gaat dan niet meer primair om het debat over de gezamenlijke toekomst van een veelkleurige samenleving maar veeleer om het veiligstellen van de eigen (groeps)belangen via een stem op de ‘meest biedende’. Interne partijdemocratie wordt in die opzet vaak minder relevant geacht. Het opkomen van politieke bewegingen zonder verenigingsstructuur en de gelijktijdige snelle afkalving van veel andere politieke partijen qua ledenaantal, is des te meer zorgwekkend, wanneer daardoor te weinig mensen gevonden kunnen worden die bereid en in staat zijn bestuurlijke en vertegenwoordigende functies te bekleden. Nauw daarmee verbonden is het gevaar van populisme. Daarbij gaat het niet primair om een bepaalde inhoud — populisme kan zich onder vele gedaanten voordoen — maar om een bepaalde wijze van appelleren aan wat verondersteld wordt te leven in ‘het volk’. Populisme leeft van en voedt tegelijk het wantrouwen in de ‘gevestigde orde’, en ondergraaft stelselmatig het vertrouwen in de politieke instellingen.
60) In dit veranderend landschap wordt de discussie over politieke en morele kwesties steeds meer een openbare aangelegenheid. Dit betekent aan de ene kant dat iedereen zich in het debat kan mengen en een eigen positie kan bepalen. Er wordt een steeds kleurrijker geheel aan overtuigingen en waarden
|26|
verdedigd. Aan de andere kant laat de publieke opinie zich
makkelijker beïnvloeden door sterk verwoorde standpunten. De
media spelen daarbij een niette onderschatten rol.
Het is opvallend dat de toenemende keuzevrijheid de meeste mensen
niet in morele verwarring heeft achtergelaten. Integendeel. Een
groeiend aantal Nederlanders geeft aan zelf goed te kunnen
onderscheiden tussen goed en kwaad. Bovendien worden ze
veeleisender naar hun medeburgers. In een tijd dat de
veelvormigheid in normen en waarden toeneemt, neemt de
verdraagzaamheid voor sterk afwijkende visies af. Als mensen niet
in de pas lopen met de door de meerderheid gedeelde normen en
waarden wordt dat sneller als probleem ervaren en aan de orde
gesteld.xiv
61) De overheid ziet op dit punt een taak voor zichzelf weggelegd
en wil de morele en culturele veelvormigheid in goede banen
leiden. Ze stimuleert het debat over gedeelde normen, waarden en
actief burgerschap. Een onderwerp dat de laatste jaren hoog op de
politieke agenda is komen te staan, is de spanning tussen
grondrechten die met elkaar kunnen botsen. De vrijheden en
rechten van burgers kunnen met elkaar in conflict zijn en dit
geeft aanleiding om hun onderling belang te wegen. Zo lijkt het
recht op gelijke behandeling voor menigeen zwaarder te wegen dan
de vrijheid van godsdienst. Gelijke behandeling was in eerste
instantie een belangrijk principe voor de relatie tussen overheid
en burger. Iedereen moet erop kunnen vertrouwen dat hij op
dezelfde manier bejegend wordt als medeburgers. Tegenwoordig
wordt dit uitgangspunt steeds meer van toepassing geacht op
maatschappelijke verhoudingen. Burgers en organisaties moeten
iedereen gelijk behandelen. Als deze ontwikkeling zich zou
doorzetten, zou dit op termijn gevolgen kunnen hebben voor de
organisatievrijheid van kerken, als bijvoorbeeld de rechter niet
meer zou aanvaarden dat in bepaalde kerkgemeenschappen vrouwen
geen ambtsdrager kunnen zijn.
Overigens loopt de overheid in haar pogingen om de veelvormigheid
in de samenleving beheersbaar te houden tegen grenzen aan. Juist
een staat die de vrijheden van haar burgers echt serieus neemt,
kan hen immers niet (met overheidsgeweld) dwingen om loyaal te
zijn aan de kernwaarden van de democratie: daartoe kan zij
slechts oproepen en inspireren. Het is aan de burgers zelf om een
cultuur te creëren waarin waarden als gelijkheid en vrijheid voor
iedereen hoog worden gehouden.
62) Hoe ziet de samenleving de rol van de kerk bij de publieke
opinievorming in de civil society? Het antwoord is niet bij
voorbaat duidelijk. Het publieke debat kent geen vaste deelnemers
en ook de kerk is niet bij voorbaat uitgenodigd. In de discussie
wordt deskundigheid hoger aangeslagen dan autoriteit. Nog niet de
helft van de Nederlanders die zich daarover uitspreken ziet de
kerken als een betrouwbare bron van informatie als het gaat om
belangrijke maatschappelijke en politieke kwesties (overigens
scoren politieke partijen in dat opzicht veel
lager).xv In de beeldvorming lijkt de kerk vaak nog
verbonden te worden met maatschappelijke macht, en niet beleefd
te worden als een deelnemer aan het publieke debat die de burgers
en hun eigen keuzen serieus neemt.
Dit beeld van de kerk als politieke kracht stelt ook de
kerkelijke bijdrage aan het debat over morele kwesties in een
verdacht licht. Het belangrijke onderscheid tussen een politieke
bijdrage gericht op directe beleidsbeïnvloeding en een morele
bijdrage aan het voortgaande maatschappelijke debat wordt door de
buitenwereld niet altijd herkend. Misverstanden liggen op de
loer, waardoor de bijdrage van de kerk soms al te snel ter zijde
wordt geschoven. Anderzijds ziet men soms ook verrassende tekenen
van een nieuwe openheid voor de betekenis van religie voor het
publieke domein.xvi
63) Tot slot. De toegenomen keuzevrijheid gaat gepaard met nieuwe verantwoordelijkheden voor de burger. De overheid gaat er vanuit dat burgers mondig zijn en hun eigen zaken goed kunnen regelen. De Wet
|27|
Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) is een voorbeeld van de veranderende visie van de overheid op haar eigen rol. De verzorgingsstaat wordt ingeruild voor een participatiestaat waarin mensen primair zelf verantwoordelijk zijn voor het regelen van voorzieningen voor hun eigen zorgbehoeften. Bovendien laat de WMO zien dat de overheid op een aantal vlakken decentraliseert. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van sociaal beleid wordt bij de gemeenten en maatschappelijke organisaties gelegd. De civil society als de plek waar mensen hun netwerken opbouwen en gezamenlijk actie ondernemen wordt actief door de overheid bij haar beleid betrokken.
64) Voor de kerk liggen ook op dit terrein vragen. Vanuit de overheid behoudt de kerk enige erkenning voor haar rol als maatschappelijke organisatie. Binnen het belastingrecht is zij aangemerkt als een Algemeen Nut Beogende Instelling. De WMO biedt nieuwe kaders om de taken die de kerk al op zich heeft genomen uitte voeren. De vraag is hoe de kerk deze rol diaconaal en missionair vorm wil geven. Ook dit vraagstuk komt in het laatste hoofdstuk aan de orde.