Hoofdstuk II. Van de plaatselijke kerk

E. Van de oefening der tucht

Over kerkeraadsleden

Wanneer kerkeraadsleden zich in leer of leven komen te misgaan, zal met hen worden gehandeld naar de bepalingen voor de tuchtoefening over belijdende leden der gemeente. Bovendien zullen zij, zoo hun leer onchristelijk is, of zoo zij een openbare, grove zonde bedrijven, door den kerkeraad, met advies van een naburigen kerkeraad, in hun dienst voorloopig worden geschorst.
De schorsing wordt definitief, zoo de kringvergadering daartoe adviseert en de gemeente daarin bewilligt.
Tot afzetting van ouderlingen en diakenen zal de kerk slechts overgaan na advies der kringvergadering en onder bewilliging der gemeente; tot afzetting van dienaren des Woords, na advies der algemeene vergadering en onder bewilliging der gemeente.