|39|
Naar aanleiding van een agendapunt op een van onze vergaderingen is er binnen ons deputaatschap nog een korte mail-discussie geweest over de manier waarop u in uw vorige samenstelling bent ingegaan op onze inbreng van de term installatie als alternatief voor bevestiging in de uitdrukking ‘bevestiging van ambtsdragers’ en varianten daarvan. We willen u daaruit het volgende onder de aandacht brengen.
Ter discussie stond de alinea uit de MvT bij WO-3 B9 (nu B12, met uiteraard effecten voor B25):
12. Deputaten liturgie & kerkmuziek bepleiten de term ‘bevestiging’ te vervangen door ‘installatie’. Zij voeren aan dat installatie hiervoor de reguliere term is in de maatschappij en dat dit bovendien meer associatie oproept met de gedachte van de ‘ordinatie’ in het ambt. Wij nemen deze suggestie niet over. ‘Bevestiging’ is een breed aanvaard kerkelijk begrip en een technische term geworden. Bevestiging draagt in zich het vast maken, verbinden, en heeft daarmee een duurzame strekking. Installatie ziet meer op een plechtigheid op een bepaald moment. Wij zien hierin geen meerwaarde. Wij wijzen nog op de parallel met de kerkelijke ‘huwelijksbevestiging’ (C11.1). Daar is sprake van hetzelfde begrip met een zelfde strekking.
Er vallen bij deze passage opmerkingen te maken.
  1. Het lijkt ons dat het binnen het geheel van de roeping van de
  predikant (B12) of ouderling/diaken (B25) bij de bevestiging nu
  juist gaat om een plechtigheid op een bepaald moment,
  wat in normaal Nederlands wordt aangeduid met het woord
  installatie. Zo’n installatie heeft naar haar aard een duurzame
  strekking. Het is ons dan ook niet zomaar duidelijk wat u in uw
  reactie wilt tegenwerpen.
  2. Het komt ons voor dat er bij de kerkelijke
  ‘huwelijksbevestiging’ juist niet sprake is van een
  zelfde begrip met een zelfde strekking. Dat wordt al zichtbaar
  uit de opbouw van de artikelen B12 en B25 in vergelijking met wat
  zakelijk in C46 aan de orde komt. Zonder de bevestiging is de
  roeping van de betreffende ambtsdrager niet compleet. Het
  wegblijven van de kerkelijke huwelijksbevestiging betekent niet
  dat het huwelijk niet compleet is. Het is juist een compleet
  huwelijk waarover in een eredienst een zegen gevraagd wordt.
  2a. Er is inhoudelijk geen enkele reden om over een
  huwelijksbevestiging te spreken, juist niet in de door u
  aangegeven technische betekenis van vast maken, verbinden en
  duurzaamheid. Het huwelijk waarover in de eredienst een zegen
  gevraagd wordt wordt daarmee niet vaster gemaakt, meer verbonden
  of duurzamer gemaakt dan het al was toen het voor God door de
  overheid gesloten werd. In rechtelijke of kerkrechtelijke zin
  ‘gebeurt’ er bij een kerkelijke huwelijks-‘bevestiging’ niets.
  Dat wordt alleen al zichtbaar in het negatief: bij het ontbinden
  van een huwelijk door echtscheiding gebeurt er in de kerk niets
  parallel. Er is kennelijk bij de sluiting van het huwelijk in de
  kerk niets extra’s gebeurd dat vervolgens ontbinding verdient. Al
  in het huidige formulier is de term bevestiging bewust vermeden.
  Het verdient aanbeveling overal in kerkelijke teksten
  waar het over de inzegening van een huwelijk gaat daar ook de
  term inzegening voor te gebruiken, dus ook in C46.
  3. Het woord bevestiging heeft in normaal Nederlands onmiskenbaar
  de lading van het vaster maken van iets wat er al is, het
  instemmend herhalen van iets wat al gezegd is of het onderstrepen
  van iets wat gedaan is. Deze betekenis is niet van toepassing op
  wat er gebeurt bij de bevestiging van ambtsdragers. Zoals gezegd:
  hun roeping is niet compleet zonder de ‘bevestiging’, er wordt in
  de ceremonie niet iets ‘bevestigd’ maar iets ‘afgerond’; vóór de
  ‘bevestiging’ is er niets wat te bevestigen valt. Het heeft een
  eigen waarde om waar mogelijk niet te werken met een eigen
  kerkelijk jargon, maar met woorden in hun gewone Nederlandse
  betekenis. Feitelijk gaat het dan om de installatie van
  ambtsdragers.
  4. De terminologie van bevestigen en bevestiging is inderdaad
  breed aanvaard en een technische term geworden. Dat wil niet
  zeggen dat ze boven kritiek verheven is. Die kritiek kan meer of
  minder vergaand zijn. Er valt iets voor te zeggen hier de hele
  weg te gaan en de behandeling van ambt en ordinatie, en zelfs van
  sacramenten in het algemeen door de reformatoren en hun navolgers
  erbij te
|40|
  betrekken — volgens de regel dat de visie op de ordinatie de
  sacramentsleer volgt: zoals doop en avondmaal alleen nog maar
  bevestigen wat er al is, wordt er in de ‘bevestiging’ niets meer
  toegevoegd of overgedragen, gebeurt er niets meer. Dat is anders
  geweest: in de klassieke ordinatie heeft ook het plechtig
  overdragen van bevoegdheden een plaats en heeft de handoplegging
  de lading van het biddend doorgeven van een speciale bijstand van
  de heilige Geest.
  Maar ook als je zover niet wilt gaan is het onmiskenbaar dat er
  in de ‘bevestiging’ wel degelijk iets gebeurt: pas met de
  installatie wordt een ambtsdrager effectief ambtsdrager, tot die
  tijd is hij hoogstens ‘designatus’. Ook als er in de gebruikte
  formulieren uitvoerig over gezwegen wordt gaat de kerkelijke
  praktijk (geen bevestiging, geen ambt) er van uit dat er echt
  iets gebeurt: zonder bevestiging is de ambtsdrager niet in
  functie, mist hij de bevoegdheden, de rechten en plichten van de
  ambtsdrager. Ook al wordt er met zoveel woorden niet op ingegaan,
  er blijken stilzwijgend wel degelijk restanten van de
  oud-kerkelijke ordinatie aanwezig en actief te zijn. Die
  realiteit wordt niet gedekt door de term ‘bevestiging’, maar wel
  door de normale betekenis van ‘installatie’.
  4a. Het lijkt erop dat de term ‘bevestiging’ zijn bron heeft in
  een visie op het ambt waarin de roeping tot een in de Schrift
  voorgegeven ambt centraal staat. Iemand is (innerlijk) door God
  geroepen tot dat ambt, die roeping wordt (uiterlijk) uitgebracht
  door een gemeente, concreet in haar kerkenraad. Vervolgens neemt
  in de bevestiging iemand die roeping aan (neemt dat ambt op zich
  en bevestigt het zo) en/of wordt die roeping nog eens bevestigd
  door anderen die getuigen dat deze mens inderdaad geroepen is en
  de gemeente oproepen hem inderdaad te ontvangen als geroepen
  ambtsdrager. De bevestiger in deze gedachtelijn is of de
  ambtsdrager die de op hem uitgebrachte roeping aanvaardt en/of de
  (letterlijk) bevestiger die de uitgebrachte roeping onderstreept
  en in werking zet. Er wordt op (een van) beide manieren een
  verbinding gelegd tussen een ‘ambt’ en een gemeente, op een
  manier die doet denken aan hoe iets abstracts concreet gemaakt
  wordt, of, beeldender, aan hoe een vrij zwevende ballon ‘ambt’
  wordt vastgemaakt aan een concrete ambtsdrager en een concrete
  gemeente. Het is belangrijk dat we ons realiseren dat er geen
  abstract in de Schrift voorgegeven ‘ambt’ bestaat, maar alleen
  een concreet ambt in een bepaalde gemeente, waar iemand toe
  geroepen wordt en even concreet in wordt geïnstalleerd door
  mede-ambtsdragers die hem dat concrete ambt zo in Gods naam
  doorgeven. Het lijkt ons dat het in ieder geval geen kwaad kan
  wanneer terminologie verdwijnt die in feite voortkomt uit de
  zwakke, spiritualiserende trek van de reformatie in haar
  tegenoverstelling tot de al even zwakke, materialiserende trek
  van de Rooms-Katholieke kerk in die tijd — breed aanvaard en
  technische term of niet.
  5. We vragen er aandacht voor dat het niet nodig is om het met
  bovenstaande kerkrechtelijke overwegingen en vragen
  volledig eens te zijn om toch installatie een betere,
  duidelijker en sterkere term te vinden.