|22|
Ik herinner me nog goed de schok die ik kreeg, toen ik luttele jaren na de vrijmaking een van mijn plaatselijke predikanten op een jeugd-avond de opmerking hoorde maken, dat in de vrijgemaakte kerken het schema ‘ware kerk — valse kerk’ veel te statisch werd gehanteerd. Volgens hem was het heel goed mogelijk, dat in een bepaalde plaats de vrijgemaakte kerk vals en de synodale kerk waar was. Dat was in vrijgemaakte kring een diepingrijpende opmerking, waarbij de kerkverbandelijke organisatie niet meer als doorslaggevend werd beschouwd voor de kwaliteit van een plaatselijke gemeente. In feite werd daarmee de hantering van dat schema principieel onmogelijk gemaakt. Want onlosmakelijk met heel deze schematiek verbonden was, zoals we zagen, het criterium van de kerkelijke papieren. Waar de authentieke kerkelijke papieren niet zijn, kàn volgens het schema geen wettige kerk zijn. Die kerkelijke papieren zijn echter altijd een landelijke aangelegenheid geweest, zodat het onvermijdelijk was, dat het schema tot een onveranderlijke statische passe-partout werd.
Hoewel de opmerking van mijn plaatselijke predikant de fundamenten van de ware-kerk-ideologie ondergroef, overwon ze die ideologie nog niet volledig.
|23|
Hij bleef immers spreken van ware en valse kerk, al was het dan op plaatselijk niveau. Daardoor bleef hij in de sfeer van de juristische Rechthaberei die in deze terminologie onvermijdelijk meeklinkt. En het wettigheidscriterium stamt nu eenmaal niet uit de Schrift. Het is vanuit de Schrift gezien een belachelijke zaak te stellen, dat er ook een onwettige kerk van Christus kan zijn. Er is een kerk van Christus òf er is geen kerk van Christus. Er is een lichaam van Christus òf er is niets. Er is een volk van God òf het is er niet. Hebt u wel eens een onwettig lichaam gehad? Of is een volk wel eens een onwettig volk geweest?
Wie hiertegen opmerkt, dat een gemeente van Christus toch trouw of ontrouw kan zijn, gehoorzaam of ongehoorzaam, en dat Christus eens de schapen van de bokken zal scheiden, stelt een heel andere zaak aan de orde. De Schrift spreekt hierover zo luid, dat niemand zich achter hardhorigheid kan verschuilen. Ze spreekt zelfs over een dode kerk. Maar om dat aan te geven kan men de woorden ‘waar’ en ‘vals’ niet gebruiken. Een dood lichaam is toch geen vals lichaam? Wie dit begrippenpaar hanteert, heeft zich vastgebeten in de institutionele, door mensen opgetrokken bovenbouw van de kerk en laat deze bovenbouw bepalend zijn voor zijn gedachten over de kerk.