Quant, D.

Samenwerking met andere kerken (2)

Genre: Literatuur, Bladartikel

|496|

 

Samenwerking met andere kerken (2)

Enkele kerkordelijke kanttekeningen

In het vorige artikel over bovenstaande materie (Ambtelijk Contact mei 2009) werden de geschiedenis en de algemene contouren van bijlage 8 K.O. getekend. Het gaat daar om een voorlopige regeling voor het gestalte geven aan eenheid met kerk en van gereformeerd belijden. Ook werd aangegeven met welke kerkverbanden de Chr. Geref. Kerken een vorm van kerkelijke eenheid hebben.

 

Te volgen procedure: plaatselijk

Wanneer een plaatselijke kerkenraad met hetzij de plaatselijke gemeente binnen de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), hetzij de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland (GB in PKN), en wie weet ook in de nabije toekomst met de Hersteld Hervormde Kerk (HHK) tot een nadere kennismaking wil komen, met als doel het zo mogelijk toepassen van bijlage 8 K.O., dan is daar een aantal stappen voor nodig. Deze staan omschreven in hoofdstuk 2.a: de nauwere samenleving (zo heet dat officieel) kan alleen tot stand komen ‘na genoegzame samensprekingen tussen de betrokken kerkenraden’. Op die wijze zal immers moeten blijken dat men elkaar wederzijds herkent in de ‘erkenning en beleving van het Woord Gods en de belijdenis van de kerken’. Bovendien moet men ook rekening houden met de regels die op grond daarvan voor het kerkelijk leven gelden. Om meteen maar op het laatste in te gaan: daar doelt bijlage 8 op de kerkordes van de kerkverbanden waaraan de plaatselijke gemeenten verbonden zijn. Een voorbeeld maakt dat het gemakkelijkst duidelijk: we gaan daarvoor even naar de Nederlands Gereformeerde Kerken. Zij werden in het rijtje hierboven niet genoemd: er zijn nauwelijks nog gemeenten die nieuwe contacten met een NGK-gemeente zoeken (zie het vorige artikel). Waar die contacten er wèl zijn, dient gerekend te worden met het feit dat er over en weer sprake is van verschillende besluitvorming op landelijk niveau, bijvoorbeeld met betrekking tot de vrouw in het ambt. In samenwerkingsgemeenten met name zal men zich realiseren dat de samenwerking onder grote spanning komt te staan wanneer plaatselijk besluiten worden genomen die ruimer zijn dan het door de synode van de CGK aangegeven spoor. In de praktijk voegen deze gemeenten zich naar die besluiten, om de samenwerking niet onder druk te zetten. En dat is wijs. En als het gaat om de HHK: daar is sprake van het volgen van de kerkorde zoals die in 1951 door de synode van de Nederlands Hervormde Kerk aanvaard is. Deputaten zullen daar vast nader over spreken, om dat vervolgens plaatselijk in praktijk te brengen (hoe moet het bijvoorbeeld gaan met de zogenaamde ‘geboorteleden’ en de verhouding plaatselijke gemeente-kerkverband?).

Van gewicht is ook de erkenning en beleving van het Woord van God en de belijdenis. Daar gaat het over vragen die direct het geestelijk leven van de gemeenten raken. Ze raken ook de prediking! En het is dan ook geen wonder dat voor deze onderwerpen in de plaatselijke samensprekingen grote aandacht is. Ook in de landelijke samensprekingen is daarvoor veel plaats ingeruimd. Velen zullen hierbij denken aan gesprekken over de toe-eigening van het heil — en terecht. De generale synode van de CGK heeft er in de jaren ’90 herhaaldelijk op gewezen dat het daarbij niet alleen gaat om de formele overeenstemming, maar ook om de

|497|

functionering’ ervan. Op zich is dat logisch, en iedereen begrijpt dat wat beleden wordt ook tot uiting moet komen. Tegelijk blijft een dergelijk punt toch altijd moeilijk meetbaar: wanneer functioneert iets ‘genoeg’? Toch moet en mag gezegd worden dat in ieder geval op landelijk niveau de gesprekken tussen de deputaten van de CGK en de GKv tot nadere geestelijke herkenning leidden en dat er ook gewaagd kon worden van verandering in de prediking in die laatste kerken — of dat voldoende was... daarover werd en wordt in CG-kring verschillend gedacht. Het zal, lijkt mij, in ieder geval van belang zijn om in de plaatselijke besprekingen ‘elkaars nieren te proeven’, wie weet door kennisname van enkele preken van de predikanten en een gesprek daarover. Op die manier komt er ook iets aan het licht over de gemeentebeschouwing, verbond en prediking, het functioneren van het Schriftgezag, om maar enkele zaken te noemen die men in Acta van de synoden kan terugvinden. Daarnaast kan gewezen worden op onderwerpen als: de geschiedenis van de plaatselijke gemeente, haar plaats in het eigen kerkverband, liturgie enz. Overigens kan ook de CGK leren van de gesprekken met de GKv!

Het spreekt voor zichzelf dat de kerkenraad de gemeenteleden nauwkeurig op de hoogte dient te houden van de voortgang van de besprekingen. Om te beginnen via de erediensten: het zal een zaak zijn van gebed, te beginnen in de zondagse samenkomsten. Zo alleen kan e.e.a. op het rechte geestelijke niveau verder komen. Ook zal op gemeentevergaderingen er ruimte voor gemaakt worden; een gezamenlijke gemeenteavond kan dienen om verbondenheid te laten groeien, en wie weet kunnen clubs en verenigingen/kringen ook een steentje bijdragen. Aan het eind van de besprekingen zal de kerkenraad namelijk bij de gemeente moeten peilen of er sprake is van ‘genoegzame eenparigheid van gevoelen’ bij de gemeente: wordt het verlangen naar eenheid gemeentebreed gedragen? Bewilligt de gemeente in het voorgenomen nauwer samenleven?

 

Te volgen procedure: de classis

Wanneer de kerkenraad dit alles heeft afgerond, komt het moment dat hij bij de classis een aanvraag indient om naar de regels van bijlage 8 K.O. nauwer te mogen samenleven met de gemeente die behoort tot het andere kerkverband. Het spreekt voor zichzelf dat de kerkenraad er wijs aan doet om gedurende het hele hierboven beschreven proces de classis van de vorderingen op de hoogte te houden; dat kan via de verslagen naar art. 41 K.O en via de kerkvisitaties (in het reglement daarvan is immers een speciale vraag daaraan gewijd: zie reglement op de kerkvisitatie VI.10). Op die manier kan de classis weten dat zij te eniger tijd de concrete vraag tot nauwer samenleven van de kerkenraad zal ontvangen. Op de vergadering waarop e.e.a. zal worden besproken, zijn ook de deputaten naar art. 49 K.O. aanwezig, namens de particuliere synode: er immers sprake van een zaak waarbij ‘eenheid, orde en zuiverheid van de leer bevestigd en behouden’ bewaard moet blijven (tekst art. 49 K.O.). Zij geven, voordat de classis tot besluitvorming overgaat, hun advies. Het is van groot belang dat de kerkenraad komt met een goede documentatie: verslagen van de gehouden samensprekingen, inhoud van gemaakte en besproken inleidingen, wederzijds besproken preken. Alleen zó kan de classis goed inzicht krijgen in de geestelijke eenheid die de twee erbij betrokken kerkenraden gevoelen, en alleen zó kan zij tot een afgewogen oordeel komen.

 

Eenheid in besluitvorming

Op dit moment ontkomen we er niet aan om wat uitgebreider stil te staan bij de wijze waarop de classicale vergaderingen in deze zaken tot een besluit komen.

|498|

Wie met regelmaat kennis neemt van de verslagen hun vergaderingen (zie De Wekker), kan zich niet aan de indruk onttrekken dat in de ene classis dit proces gemakkelijker verloopt dan in de andere. Terwijl in de ene classis één vergadering volstaat om tot een besluit te komen, keert het in een andere classis keer op keer terug. Dat kan zijn oorzaak vinden in het gegeven dat kerkenraden iets verzuimd hebben in het hele traject, waar de classis de vinger bij legt, en waarvan zij zegt: kijk elkaar als kerkenraden nog eens diep in de ogen en vul uw rapportage aan voor een volgende vergadering. De kerkenraad moet zijn huiswerk goed doen! Het kan anderzijds zo zijn dat een classis niet al te diep doorvraagt en redelijk snel tevreden is. Maar de classis moet zichzelf en zijn kerkelijke taak wel serieus nemen!

Er kan echter ook iets anders aan de hand zijn: in 2007 heeft de generale synode uitgesproken dat ‘de classes en deputaten art. 49 K.O. conform de uitspraak van de generale synode 2004 gehouden zijn om zich in hun beoordeling van aanvragen van plaatselijke kerken om te mogen overgaan tot nauwer samenleven met een kerk van gereformeerd belijden te houden aan wat de duidelijke intentie is van bijlage 8 K.O.’ (Acta 2007, art. 196, cursivering van mij, DQ). Wie zich afvraagt wat daar nu de bedoeling van is, krijgt helderheid wanneer hij de Acta 2004, art. 112 raadpleegt. Daar heeft de synode uitgesproken van oordeel te zijn, ‘dat de classes geroepen zijn om de mogelijkheden om op plaatselijk niveau tot nauwer samenleven te komen uitsluitend te toetsen aan de hand van bijlage 6 (nu 8, DQ) K.O., zonder dat persoonlijke opvattingen een besluit over die samenwerking belemmeren’ (cursivering van mij, DQ). Niemand heeft in 2007 een verzoek tot revisie van deze uitspraak bij de synode gedaan; men mag dus aannemen dat men vervolgens conform handelt. Maar toch... moest het in 2007 herhaald worden: de praktijk blijkt hier en daar weerbarstig te zijn.

Maar er is hier sprake van een kerkelijk aangelegen punt: niet de vraag of ik persóónlijk iets zie in nauwer samenleven met ‘de vrijgemaakten’, mag doorslaggevend zijn, maar de vraag of de kerkenraad zó gehandeld heeft als dat op grond van bijlage 8 K.O. verwacht mag worden. Het is een kwestie van onderling vertrouwen dat men dan de broeders de ruimte gunt die men zelf niet begeert, en waar men zelfs op grond van eigen algemene waarnemingen tegen is.
Hier openbaart zich een achilleshiel van ons kerkelijk samenleven, die teruggaat op het gegeven dat wij een zeer gevarieerd geestelijk leven in ons bergen. Dat zou waarlijk oecumenisch kunnen zijn, maar in de praktijk werpt het ook muurtjes op. Heel duidelijk: het zou mij niet verbazen als binnen enkele jaren (nadat de generale synode daarvoor groen licht heeft gegeven) een classicale vergadering te maken krijgt met een kerkenraad die nauwer wil gaan samenleven met de HHK, en met een andere die hetzelfde wil met de GKv (ik denk niet dat een en dezelfde kerkenraad met beide in zee wil, het zou overigens wel boeiend zijn). De broeders moeten dan bij de classicale bespreking verzekerd kunnen zijn van elkaars kerkelijk-broederlijke welwillendheid. Intern-kerkelijke verbondenheid is juist dáár het krachtigst, waar we ruimte aan een zustergemeente geven (op grond van generaal-synodale uitspraken!!), terwijl we zelf die ruimte elders zoeken. Dat kan aan de kerken een bijzondere glans geven, en daarom is het verheugend om te zien dat, waar sommige classes echt nog met het bovenstaande worstelen, andere daar duidelijke stappen voorwaarts in hebben gezet.

Er zijn nog enkele zaken blijven liggen; u houdt D.V. een slotartikel tegoed.