Quant, D.

Het beroepingswerk

Genre: Literatuur, Bladartikel

|7|

 

Het beroepingswerk

Met enige regelmaat wordt in kerkelijke bladen aandacht gegeven aan het beroepingswerk; dat vindt immers plaats op allerlei manieren. Soms wordt een predikant aan de gemeente voorgesteld (of een tweetal) op grond van een zondag waarop deze in de gemeente voorging. Andere kerkenraden maken eerst een (korte of lange) lijst van zaken die bij het ‘kiezen’ van de predikant van belang kunnen zijn, aan de kant van de predikant (persoonsprofiel) of van de gemeente (gemeenteprofiel). De ene kerkenraad houdt de regie geheel aan zichzelf, de andere stuurt hoor- en/of beroepingscommissies het land in. Zo nu en dan (maar dat is echt heel zeldzaam) neemt een kerkenraad het middel van een advertentie ter hand. Dat gebeurde een dik jaar geleden nog eens, maar — in tegenstelling tot wat sommigen dachten — geheel baanbrekend was het niet.

Over deze en dergelijke zaken zou het in dit artikel eigenlijk gaan, zo was de bedoeling. En u houdt dat nog tegoed. Er zijn echter in de afgelopen maanden zaken in de pers geweest, die het wenselijk maken een andere kant op te gaan met de inhoud van dit artikel.

 

Vergrijzing

Het zal niemand ontgaan zijn: de ‘vergrijzing’ slaat toe. De werkloosheid neemt snel af; voor verschillende beroepsgroepen ontstaat een tekort aan arbeidskrachten. Hoe zit dat met het predikantenbestand? Hoe zal de verhouding tussen het aantal dienstdoende predikanten en het aantal vacatures worden binnen afzienbare tijd?

De ontwikkeling van het predikantenbestand in de komende jaren is in verschillende kerken voorwerp van bespreking én van zorg. Daartoe moet men kijken naar jaartallen en aantallen. In de kerk is dat in die zin een hachelijke zaak, dat wij altijd rekening dienen te houden met het gegeven dat het de Here God zelf is, die zijn kerk bouwt en bewaart, ook door de dienst van herders en leraars. Dat wil ik dan ook graag uitdrukkelijk voorop stellen. Anderzijds: dat is geen vrijbrief om verder nergens over na te denken. Het is eerder een reden om binnen dat gelovige, afhankelijke kader af te tasten hoe de dingen (met een zekere waarschijnlijkheidsgraad) zullen gaan op grond van de beschikbare gegevens.

Laten we eerst kijken naar de Geref. Kerken (vrijgemaakt). In De Reformatie 81/43 (5 augustus 2006) was te lezen: ‘Ook herders vergrijzen’, een artikel van de hand van J. Westert. Uit zijn analyse blijkt dat het aantal predikanten in de GKv de komende jaren sterk zal dalen; hij pleit voor specifieke bezinning op de positie en het profiel van de predikant.
Vervolgens kwam de Protestantse Kerk in Nederland in het nieuws: op de generale synode van de PKN diende namelijk onlangs een voorstel om het binnenkort te verwachten predikantentekort te bestrijden door aan de huidige kerkelijk werkers (onder bepaalde voorwaarden) het recht van predikant zijn toe te kennen. Een ingrijpend voorstel, wanneer men bedenkt dat tot op heden predikanten altijd een universitaire opleiding moeten hebben, terwijl kerkelijk werkers een opleiding op hoger beroepsniveau hebben. De discussie op synodaal niveau werd voorafgegaan in oktober 2006 door de aandacht die het proefschrift van dr. H.A. Post kreeg: De kerkelijk werker en het ambt. In december 2006 verscheen daarover in ons blad een Profiel. Deze discussie is nog niet tot op de bodem gevoerd. Duidelijk is echter dat

|8|

de stand van zaken rond de predikantsvacatures dringt om een grondige bezinning. Daarbij, zo is mijn stelling, is het onvoldoende om te stellen dat het bij predikant zijn gaat om een roeping, en bij een kerkelijk werker om een beroep. Want zou men werkelijk kerkelijk werker kunnen zijn zonder roeping? Het zal wel eens gebeuren, maar anderzijds blijkt ook één op de zes predikant zonder persoonlijk geloof het predikantswerk te doen… dus zo komen we niet verder. We volgen de ontwikkelingen met belangstelling.

 

Leeftijdsopbouw predikanten in CGK

We kijken naar de situatie in eigen kerken. De leeftijdsopbouw van de predikanten in de CGK ziet er (stand augustus 2006) als volgt uit:

Leeftijd

aantal

bereiken 65-jarige leeftijd

26-30 jaar: 

6

2041-2045

31-35 jaar:

11

2036-2040

36-40 jaar:

10

2031-2035

41-45 jaar: 

19

2026-2030

46-50 jaar: 

30

2021-2025

51-55 jaar:

22

2016-2020

56-60 jaar:

30

2011-2015

61-65 jaar:

14

2006-2010

66-70 jaar:

4

emeritaatsgerechtigd

totaal

146

 

Deze getallen betreffen de predikanten in gemeentelijke dienst, alsook hoogleraren en predikanten die werkzaam zijn met een bijzondere kerkelijke opdracht (bijv. zending). De predikanten naar art. 6 K.O. zijn buiten beschouwing gelaten, omdat het hier posten betreft die bij emeritering niet noodzakelijkerwijs opnieuw door CG-predikanten vervuld worden.

Uit dit staatje is af te lezen dat tot 2015, naast de vier al al emeritaatsgerechtigde broeders, nog 44 predikanten de leeftijd van 65 jaren zullen bereiken (alle berekeningen worden uiteraard gesteld onder het voorbehoud van Jacobus); dat is samen 48. De 5 jaren daarna zullen nog eens 22 predikanten deze leeftijd bereiken. In 14 jaar zijn dit samen 70 predikanten. Opvallend is het getal 30 bij de leeftijdsgroep van 46-50 jaar, in vergelijking met de jongere predikanten: er is sprake van duidelijke vergrijzing.

 

Aanwas predikanten

Hoe is het gesteld met de aanwas van het predikantencorps? Daartoe bezien we het aantal beroepbaarstellingen de laatste jaren. Dat blijken er tussen 1998 en 2006 in totaal 31 te zijn (in jaarlijks gelijkmatige aantallen).
Dit betekent dat er de laatste 9 jaar gemiddeld 3.5 studenten beroepbaar zijn gesteld.

Vervolgens bezien we het aantal aangenomen admissiale studenten in deze jaren. Dat zijn er in totaal 30; opnieuw kan gesproken worden over een jaarlijks vrij constant cijfer. Per jaar werden dus gemiddeld iets minder dan 3.5 admissiale studenten ingeschreven. Dan hebben we nog te maken met verdrietige oorzaken, waardoor een admissiale status niet leidt tot beroepbaarstelling; dat is in deze periode twee keer het geval geweest. Er is dus geen significante afwijking tussen degenen die in de afgelopen 9 jaar uitstroomden met beroepbaarstelling en degenen die instroomden via het admissie-examen; bovendien kan men uit dergelijke toch kleine verschillen geen al te grote conclusies trekken.

|9|

Balans

Tegenover de groep predikanten die de komende jaren 65 jaar hopen te worden, zetten we het aantal broeders dat in die periode beroepbaar kan worden. Dat ziet er als volgt uit:

Tot 2015: 48 predikanten 65 jaar of ouder, 35 jongeren, een negatief verschil van 13.
Tot 2020: 70 predikanten 65 jaar of ouder, 53 jongeren, een negatief verschil van 17.
Tot 2025: 100 predikanten 65 jaar of ouder, 70 jongeren, een negatief verschil van 30.

Bezien we het aantal gemeenten dat momenteel deelneemt (of binnenkort redelijkerwijs zal gáán deelnemen) aan het beroepingswerk, dan blijkt dat dit er 35 zijn. Dit aantal is al jarenlang vrij stabiel. Aan de ene kant zijn er gemeenten die te klein worden om nog een predikant te kunnen beroepen, aan de andere kant is er ook sprake van uitbreiding van predikantsplaatsen. 

 

Conclusie

Binnen een periode van 20 jaar kunnen de CGK geconfronteerd worden met een groei van het aantal vacante plaatsen met 30 in totaal. Dit komt bovenop de reeds bestaande reële vacatures (momenteel 35). Dit betekent dat in 2025, wanneer de instroom constant op 3.5 per jaar blijft, meer dan 35% van de 185 CGK-gemeenten vacant zal zijn. De conclusie is helder: er komt een flink probleem op onze kerken af. Gemeenten blijven verstoken van pastorale zorg en continuïteit in de prediking, een vacuüm dat men zal zoeken op te vullen met kerkelijk werkers, predikanten uit het buitenland, predikanten die met emeritaat zijn gegaan, maar zich nog wel in beperkte mate voor gemeentelijk werk willen inzetten etc. De grootte van het aantal vacatures kan kleiner zijn wanneer het aantal gemeenten dat in staat is te beroepen, slinkt. Daar moet helaas mee rekening worden gehouden, maar dan nóg… en overigens: het is toch te hopen en te bidden (!!) dat een tegengestelde ontwikkeling zal worden waargenomen!

De vraag naar de oorzaken van deze negatieve ontwikkeling laat zich uiteraard niet eenduidig beantwoorden, dit zou ook een aparte studie vergen. Diverse factoren spelen hier een rol, zoals het effect van de vele losmakingen en afzettingen in het laatste decennium, de afgenomen status van het predikantsambt, de niet geringe werkdruk van de predikant, gebrek aan liefde voor de kerken, teruglopend roepingsbesef, etc.

De zaak vraagt echter allereerst om een geestelijke benadering, want dit is geen probleem dat we met ons organiseren kunnen verhelpen. In ons denken en handelen dient voortdurend een groot accent te liggen op het gebed tot de Koning van de Kerk om nieuwe arbeiders in de wijngaard, en dat Hij wijsheid schenkt in onze bezinning en onze aanpak, om door Hem gebruikt te worden.
In het kader van dit artikel vestig ik de aandacht op:
a. een grote aandacht voor de zegen die onze kerken mogen ontvangen in de kerkelijke opleiding in Apeldoorn; te denken is aan de Schooldag, artikelen in kerkelijke bladen, website, foldermateriaal, organisatie classisavonden voor catechisanten;
b. het gemeentelijk aandacht vragen voor de gesignaleerde ontwikkelingen, en in pastoraat en overige contacten attent zijn op jongeren die menselijkerwijs gesproken in aanmerking zouden komen voor een studie theologie. Daarbij mag het openbare gebed in de zondagse samenkomsten niet vergeten worden. In Kontekstueel (juli 2006), was te lezen: ‘Uit mijn jeugd herinner ik me hoe er op de

|10|

kansel indringend gebeden werd ‘dat er ook uit het midden van deze gemeente jonge mannen geroepen zullen worden tot het wondere ambt van dienaar des Woords’. Ik hoor dat niet zo vaak meer’… (Marja Brak, ‘Het wondere ambt is zwaar geworden’). Dat zal o.a. samenhangen met de hierboven gesignaleerde problemen rond de praktijk van het predikantswerk. Ook daarop is bezinning dringend gewenst: wat mogen de kerken realiter van de dienaren van Gods Woord verwachten?
c. het aandacht geven aan de mogelijke roeping om predikant te worden in de eredienst, de catechese en persoonlijke gesprekken met jongeren.


CAPITA SELECTA BIJ
Kerkorde CGK (2010) Art. 19