Bekkum, A.J. van

Christenen en rechtspraak (I)

Genre: Literatuur, Bladartikel

|778|

Christenen en rechtspraak (I)

Enkele opmerkingen naar aanleiding van 1 Korinthe 6: 1-111

1. Inleiding

De koster en de kerkeraad kunnen het niet eens worden over het aantal vakantiedagen. Ook na veel praten kunnen ze het niet eens worden. Wie moet er oordelen over dit meningsverschil? De ene broeder voelt zich onrecht aangedaan door de andere. Wie heeft dat nog nooit meegemaakt? Helaas kunnen velen onder ons deze vraag niet ontkennend beantwoorden. Iedereen weet dat het niet voor zou mogen komen, maar de zonde is sterk. En wat moeten we ermee als de ruzie niet van korte duur blijkt te zijn, maar veel langer gaat duren? Mogen wij als christenen dan naar de rechter stappen of moeten we altijd de mindere zijn en dus ook het grofste onrecht slikken? Of is de plaatselijke kerkeraad misschien geroepen de onenigheid op te lossen?
In dit artikel wil ik op deze vragen een antwoord proberen te geven. Bij deze beantwoording zal de (dreigende) gang naar de burgerlijke rechter centraal staan. De burgerlijke rechter is de rechter die moet beslissen over conflicten tussen burgers. Dat is wat anders dan de strafrechter, die eigenlijk moet beslissen tussen de overheid en een burger die regels van diezelfde overheid heeft overtreden. De Officier van Justitie treedt daarbij dan op als openbare aanklager namens de overheid. In dit artikel zal het gaan over een bepaald soort conflicten, namelijk burgerlijke conflicten. U moet dan bijvoorbeeld denken aan onenig­heid tussen een koper en een verkoper over een verlopen garantietermijn, of tussen het bestuur van een vereniging en de leden van diezelfde vereniging, maar ook (zoals in ons voorbeeld) aan een conflict tussen de koster en de kerkeraad over het aantal vakantiedagen of het salaris.

2. 1 Korinthe 6

Het gaat dus over burgerlijke conflicten, en dan met name over de manier waarop deze conflicten moeten worden opgelost. Mogen wij als christenen naar de rechter gaan om ons meningsverschil aan hem voor te leggen? Bij het nadenken over deze vraag kan het voorkomen dat er wordt verwezen naar l Korinthe 6: 1-11 om aan te tonen dat het voor christenen niet geoorloofd is een bepaald conflict voor de rechter uit te vechten. Het is mede met het oog daarop dat ik de aandacht wil vestigen op de inhoud van het spreken van Paulus in de eerste brief aan de Korintiërs over rechtspraak.2 Daarbij zal vooral de achtergrond van het spreken van Paulus aan de orde komen. De centrale vraag die dan in dit verband aan de orde komt is de volgende: Verbiedt Paulus in zijn brief aan de gemeente van Korinthe de gemeenteleden gebruik te maken van het wereldlijke recht (en de rechter) of is het ook mogelijk dat hij door zijn gebod inzake de rechtspraak tussen broeders juist gebruik maakt van de mogelijkheden die het wereldlijke recht in zijn tijd bood? Het antwoord op deze vraag is mijns inziens niet alleen voor de uitleg van het betreffende schriftgedeelte van belang, maar ook voor de toepassing van deze uitleg in de (kerkelijke) praktijk. Bij de beantwoording van deze vraag wil ik dan speciaal letten op de eventuele relatie met het Romeinse recht.
Na deze inleidende plaatsbepaling en een eerste blik op l Korinthe 6: 1-11, zal ik eerst ingaan op de stad Korinthe, zoals die bestond toen Paulus zijn brieven aan de gemeente daar schreef. Vervolgens zal het funktioneren van het Romeinse recht in Korinthe nader worden bekeken. Dit zal gebeuren met speciale aandacht voor het procesrecht, want dat is het onderdeel van het recht dat voor de hierboven gestelde vraag het meest van belang is. Daarna zal de inhoud van het desbetreffende gedeelte van 1 Korinthe 6 nog wat uitgebreider aan de orde komen. Uit de dan gevonden gegevens zal ik enige conclusies trekken met betrekking tot het spreken van Paulus over rechtspraak, en de hiervoor gestelde vragen proberen te beantwoorden.

3. Recht zoeken bij onrechtvaardigen

Wat staat er eigenlijk in 1 Korinthe 6: 1-11 en wat bedoelt Paulus daarmee? ‘Iemand heeft iets met een ander’, net zoals in ons voorbeeld de kerkeraad iets met de koster heeft. Er is een conflict. Soms zelfs over iets heel onbenulligs. De ene broeder sleept de ander mee naar een ongelovige, een onrechtvaardige, die tussen hen recht moet doen. Een conflict tussen burgers. Maar dat niet alleen. Ook een conflict tussen broeders. Ze moesten zich schamen voor het feit dat ze zo met elkaar omgingen. Paulus veroordeelt dit dan ook scherp. De gemeenteleden zouden zoveel beter moeten weten. De heiligen zullen immers over de hele wereld oordelen! Als dat zo is, dan kunnen diezelfde heiligen toch niet onbevoegd zijn om te oordelen over de meest onbenullige kwesties! Om goed te kunnen begrijpen wat deze scherpe vermaning van Paulus ons vandaag te zeggen heeft, moet eerst duidelijk worden wat zijn woorden toen voor de Korintiërs betekenden.

|779|

4. Korinthe: de stad

De vermaning van Paulus staat in de eerste brief aan de Korintiërs. Deze brief is ongeveer geschreven in het jaar 52 na Christus.3 De stad Korinthe waar Paulus toen aan schreef, was ongeveer een eeuw oud. In het jaar 146 voor Christus werd de oude Griekse stad Korinthe namelijk verwoest door de Romeinen. Alle mannen werden gedood, en vrouwen en kinderen werden als slaven verkocht.4 Van de oude stad Korinthe was niet veel meer dan een puinhoop overgebleven.
Pas in het jaar 44 voor Christus werd de stad op bevel van Julius Caesar herbouwd en bevolkt met Romeinen, meest vrijgelatenen.5 Hoewel de stad in de eerste tijd na de herbouw alleen maar door Romeinen werd bevolkt, kwamen er in de loop van de tijd ook andere bevolkingsgroepen wonen. Zo woonden er ten tijde van Paulus’ komst naar Korinthe naast Romeinen ook mensen uit het toenmalige Klein-Azië, Grieken en Joden.6 Ondanks de import, die er voor zorgde dat de stad langzamerhand weer een meer Grieks karakter kreeg, bleef het Romeinse karakter van de stad duidelijk zichtbaar door de vele Romeinse gewoonten die tot in de vierde eeuw na Christus aangetroffen zijn. Zo werden er bijvoorbeeld regelmatig gladiatorenspelen gehouden, iets wat ongehoord was in het Griekenland van die tijd.7 De stad ontwikkelde zich vrij snel na de herbouw weer tot een internationaal knooppunt, strategisch gelegen bij de landengte die de Peloponnesos verbindt met de rest van Griekenland. Verder was Korinthe de hoofdstad van de provincie Achaia, wat sinds de verwoesting in 146 voor Christus een rechtstreeks onder Romeins gezag geplaatste provincie was, waar met name de militairen veel te zeggen hadden. Tijdens de regering van keizer Augustus werd deze provincie een senaatsprovincie. Het bestuur van de provincie werd vanaf die tijd iets minder door militairen bepaald. De band met Rome was dus erg hecht. Ook de stadhouders, die ook wel landvoogden of proconsuls werden genoemd, zetelden in Korinthe.8
Op grond van deze gegevens kan de conclusie getrokken worden dat Korinthe een stad was met veel meer Romeinse invloed en veel meer Romeinse staatsburgers dan in de rest van Griekenland het geval was. Daarbij moet nog worden gelet op Handelingen 18: 1-17, waaruit blijkt dat de meerderheid van de joden Paulus’ prediking verwierp, en dat de gemeente dus zeer waarschijnlijk bestond uit een groot percentage heidenen. Het is dan ook niet zo gek dat juist in verband met Korinthe er in het Nieuwe Testament veel Latijnse namen voorkomen. De gemeente bestond dus waarschijnlijk voor een groot deel uit Romeinen.

5. Romeinen en rechtspraak

Omdat de gemeente in Korinthe waarschijnlijk voor een groot deel uit Romeinen bestond, is het de moeite waard eens te kijken naar de houding van hen tegenover recht­spraak tussen Romeinen onderling, tussen Romeinen en niet-Romeinen en tussen niet-Romeinen onderling. Welk recht was van toepassing?
a. Tussen Romeinen onderling was uiteraard het Romeinse recht van toepassing. In het oudste Romeinse recht bestonden vreemdelingen juridisch gesproken niet eens. Ze konden dus nergens recht op hebben en konden bijvoorbeeld ook geen misdrijven begaan. Maar omgekeerd kon men hen ook straffeloos doden. Pas later worden vreemdelingen in het Romeinse recht wat meer erkend. Men kende in het toenmalige Romeinse rijk het personaliteitsbeginsel. Dat wil zeggen dat men naar de afkomst van personen keek om te beoordelen onder welk recht men viel. In het begin kwam het Romeinse staatsburgerschap alleen toe aan hen die van geboorte Romein waren, maar na verloop van tijd konden ook niet-Romeinen dit staatsburgerschap verkrijgen. Dit kon door middel van het kopen van het staatsburgerschap en je kon het ook cadeau krijgen als je voor de Romeinen waardevol was geweest.9 Dat was bijvoorbeeld het geval met alle inwoners uit Tarsus, de stad in Klein-Azië waar Paulus vandaan kwam. Deze stad had in een burgeroorlog de zijde van Julius Caesar gekozen. Als beloning daarvoor verkregen de inwoners toen het Romeins staatsburgerschap. Het is niet onmogelijk dat ook de ouders van Paulus het Romeins staatsburgerschap op die manier hebben verkregen.10 Pas in het jaar 212 na Christus werden doormiddel van een wet de meeste inwoners van het Romeinse rijk ook Romeins burger.11 Omdat het recht van de Romeinen ook het recht van de overheid (of van de bezettende macht) was, bood het aan hen die het Romeinse staatsburgerschap bezaten een betere behandeling dan hen die dit staatsburgerschap niet bezaten; iets waar Paulus dan ook handig gebruik van maakt.12
Als twee gemeenteleden in Korinthe dus iets aan de rechter voor wilden leggen en beide gemeenteleden waren ook Romeins staatsburger, dan moest op het conflict tussen hen het Romeinse recht worden toegepast.
b. Tussen Romeinen en niet-Romeinen was in beginsel ook het Romeinse recht van toepassing. Speciaal voor deze gevallen werd in het jaar 242 voor Christus een speciaal ambt ingesteld: de praetor peregrinus.13 De manier waarop dat ging zal in de volgende paragraaf worden besproken. Door deze constructie werd ook op de niet-Romeinen Romeins recht toegepast alsof het Romeinen waren. Dit gold in Korinthe ook bij conflicten tussen gemeenteleden waarbij de ene wel en de andere geen Romeins staatsburgerschap bezat. Ook in dat geval moest het conflict worden opgelost aan de hand van het Romeins recht.
c. Tussen niet-Romeinen was in beginsel geen Romeins recht van toepassing, maar als ze dit wilden konden ze er wel onder vallen. Ook hier voorzag de praetor peregrinus in. Hiermee is niet gezegd dat ze ook alle voordelen van het Romeinse staatsburgerschap zomaar konden verkrijgen. Ze konden alleen hun onderlinge conflicten naar Romeins recht laten beoordelen als ze dit wensten.14 Vooral in een handelsstad als Korinthe was de kans dat men deze

|780|

afspraak maakte niet denkbeeldig. Als iemand uit Athene bijvoorbeeld zaken deed met een Egyptenaar, welk recht moest dan gelden? Bij ons geeft het internationaal privaatrecht daar een antwoord op, maar de Romeinen vonden dit zo onbelangrijk (Romeins recht was immers voor een Romein altijd van toepassing), dat ze niets aan de ontwikkeling van dit gedeelte van het recht gedaan hebben.15 Het Romeinse recht stond boven het recht van de niet-Romeinen. Ook het rechtsverkeer tussen vreemdelingen onderling leverde waarschijnlijk geen grote problemen op. Wel moeten we hierbij meewegen dat het bij een conflict dat eventueel aan een rechter wordt voorgelegd erg belangrijk is wat er gebeurt na de rechterlijke uitspraak. Een veroordelend vonnis moet ook afgedwongen kunnen worden. In Korinthe wilde de Romeinse overheid alleen meewerken aan het afdwingen van uitspraken die op grond van het Romeinse recht gegeven waren. Juridisch gezien bestond het recht van niet-Romeinen immers niet eens. Dat recht werd alleen geaccepteerd als een manier waarop niet-Romeinen met elkaar omgingen. De Romeinen wensten zich daar verder echter niet mee te bemoeien. Ook als twee niet-Romeinse gemeenteleden hun conflict aan een rechter wilden voorleggen, was de kans dus groot dat ze hadden gekozen voor het Romeinse recht. Dat recht werd dan op hen toegepast alsof het Romeinen waren.
Op grond van de nu gevonden gegevens kan de conclusie getrokken worden dat het Romeinse recht, en daarmee het Romeinse proces normaal was in Korinthe. Ook als gemeenteleden een conflict aan een rechter wilden voorleggen, was dus waarschijnlijk in verreweg de meeste gevallen het Romeinse recht van toepassing.


1. Met dank aan prof. mr. J.H.A. Lokin, hoogleraar in het Romeinse recht en zijn geschiedenis aan de Rijksuniversiteit van Groningen.
2. Eerder werd hiervoor al aandacht gevraagd door J.P.A. Boersma, zij het dat zijn bijdrage meer betrekking had op de mogelijkheden voor verbetering van de huidige rechtsgang in kerkelijke geschillen. Zie De Reformatie, jaargang 65, p. 998-1000 en p. 1017-1018.
3. Bijbels Handboek, Deel 3 (Nieuwe Testament), Kampen 1987, p. 337.
4. Pauly-Wisowa, Encyclopädie der classischen Altertumswissenschaft, supplement IV, Stuttgart 1924, p. 1033.
5. Pauly-Wissowa, a.w., p. 1034.
6. Zie Handelingen 18: 1-17. In vers 4 wordt gesproken over Grieken. Dit kunnen mensen uit de omgeving zijn geweest, maar het is ook mogelijk dat hier (Griekssprekende) heidenen zijn bedoeld. Het ontbreekt mij op dit moment aan gegevens om een keuze te kunnen doen. Wel wil ik hier alvast opmerken dat het Griek-zijn het hebben van het Romeinse staatsburgerschap niet uitsluit.
7. Pauly-Wissowa, a.w., p. 1034. Zie daar ook voor verwijzingen naar verdere litteratuur.
8. Max Kaser, Das Komische Zivillprozessrecht (Handbuch der Altertumswissenschaft, Zehnte abteilung, Dritter teil, Vierter Band), München 1966, p. 130. Zie ook: Pauly-Wissowa, a.w., deel l, Stuttgart 1894, p. 193/194 (met verwijzingen naar verdere litteratuur).
9. Voor een verder overzicht: zie J.E. Spruit, Enchiridium, overzicht van de geschiedenis van het Romeins privaatrecht, Deventer 1977.
10. J.H.A. Lokin, Prota, Vermogensrechtelijke leerstukken aan de hand van Romeinsrechtelijke teksten, Groningen 1989, p. 95.
11. Constitutio Antoniana. Zie J.H.A. Lokin/W.J. Zwalve, Hoofdstukken uit de Europese Codificatiegeschiedenis, Groningen 1986, p. 53.
12. Bijvoorbeeld in Filippi, Handelingen 16: 19-40.
13. M. Kaser/F.B.J. Wubbe, Romeins privaatrecht, Zwolle 1971, p. 380, Max Kaser, a.w., p. 125, Enzyclopädie der Rechts und Staatswissenschaft, Abteilung Rechtswissenschaft: Römisches Recht auf grund des werkes von Paul Jörs/Wolfgang Kunkel/Leopold Wenger in Vierter auflage neu bearbeitet von Heinrich Honsell/Theo Mayer-Maly/Walter Selb, Berlin/Heidelberg 1987, p. 525, J.E. Spruit, a.w., p. 32.
14. Ook hier speelde de praetor peregrinus een rol. Zie ook noot 13.
15. J.E. Spruit, a.w., p. 143.