Bouwman, M.

Een op goede gronden uitgesproken synodale censuur sluit de toestemming der plaatselijke kerk in zich

Genre: Literatuur, Bladartikel

Een op goede gronden uitgesproken synodale censuur sluit de toestemming der plaatselijke kerk in zich

Wij zagen dat men oudtijds uit de artikelen der kerkenordening over de tucht vergaande gevolgtrekkingen maakte, die een modern mensch na drie eeuwen op het eerste gezicht vreemd aandien, zooals een Afrikaner in Europa er aan moet wennen om het Kerstfeest des winters te vieren in plaats van des zomers. Een kras staaltje daarvan geeft ook Hoornbeek. In zijn polemiek met de Independenten bespreekt Hoornbeek het geval van een hardnekkig zondaar, die naar aller opvatting afgesneden moest worden, maar ondanks het aandringen der zusterkerken weigert de plaatselijke kerk er toe over te gaan. Een geval dat dus gelijkenis vertoont met dan van Coolhaes te Leiden. Wat nu?

Wel, denkt misschien iemand: laat de zusterkerken het verband met deze weerbarstige kerk verbreken! Maar dat komt in Hoornbeek’s brein niet op; hij noemt in dit verband dit vreeslijke tuchtmiddel niet eens. Zijn recept is veel eenvoudiger: de synode heeft dan tot taak en tot plicht om zelf de afsnijding van den zondaar in de betreffende kerk te voltrekken. En dat fundeert hij dan, behalve op enkele algemeene uitspraker der Schrift over de tucht, met een beroep op de kerkenordening aldus: „Ook bezit de synode „interpretative” de toestemming der particuliere kerk om in een dergelijk geval die zaken in haar uit te richten, die noodig zijn tot haar heil. Of het moet zijn dat zij daartoe zelfs de uitdrukkelijke toestemming der kerk bezit, en niet slechts de virtueele, krachtens de besluiten der synode van Middelburg (1581, art. 61: door het oordeel derzelver der der naastgelegen kerken, en der synode van Dordrecht (1619, art. 74)” (Epistola ad Duraeum de Independentismo, p. 184).

Dit vereischt toelichting. Hoornbeek’s gedachtengang is de volgende: Het gezag der synoden in algemeenen zin wordt in de kerkenordening erkend; men denke aan art. 30 en volgende artikelen. Daarin ligt nu ook het synodale tuchtrecht opgesloten. Al de kerken hebben de kerkenordening met gemeen accoord aanvaard, ook de desbetreffende. Maar dan moet die kerk bij rechte verklaring der kerkenordening (interpretative) ook geacht worden door aanvaarding der kerkenordening haar toestemming te hebben gegeven tot de voltrekking der synodale excommunicatie in haar midden van een zondig lid, waarvan de kerk zelf de afsnijding niet aandurft of niet aanwil. Maar dan durft Hoornbeek nog verder te gaan. Is in de kerkenordening het tuchtrecht der synoden ook niet met zoovele woorden uitgesproken? Zoo ja, dan kan niet maar van een toestemming bij wijze van verklaring der kerkenordening (interpretative), of van een toestemming in kiem (virtueel), maar ook van een uitdrukkelijke toestemming daartoe van de zijde der plaatselijke kerk gesproken worden.

Dit is volgens Hoornbeek mogelijk. En dan volgt hij een gedachtengang die geheel overeenkomt met die der Haarlemsche deputaten. Met dit verschil, dat de laatsten hun uitgangspunt nemen in het adviesrecht der classis bij de afsnijding (art. 62, nu art. 76), en van daaruit concludeeren tot het recht der classen en synoden om te excommuniceeren. Hoornbeek echter gaat uit van een artikel waarin aan eenige meerdere vergadering niet maar een adviseerend recht, doch een beslissend oordeel inzake de tucht wordt toegekend. Hij kiest daarbij de clausule van art. 79, volgens welke ouderlingen en diakenen terstond door voorgaand oordeel van den kerkeraad derzelver en der naastgelegene gemeente zullen worden afgezet. Daarbij verandert hij de letter van dit artikel en leest in plaats van het enkelvoud het meervoud: door voorgaand oordeel van den kerkeraad derzelver en der naastgelegene gemeenten.

Het is dus voor Hoornbeek precies hetzelfde, of die plaatselijke kerk met één genabuurden kerkeraad ouderlingen en diakenen afzet, of dat hij dat met meer doet. De classis en evenzeer de synode is naar Hoornbeek volgens dit artikel bevoegd ook ouderlingen en diakenen af te zetten. En dan mogen de synoden, die de scherpste bijzondere tuchtmiddelen jegens ambtsdragers mogen aanwenden, ook den kerkelijken ban hanteeren, en haar tuchtvonnissen in de plaatselijke kerk en uitvoer leggen. Alles naart art. 79. En waar dit in art. 79 ligt uitgedrukt, daar mag nu ook gezegd, dat de particuliere kerk bij de aanvaarding der kerkenordening met dit artikel de synoden de uitdrukkelijke toestemming heeft verleend om bij wanbestuur der plaatselijke kerk een synodaal banvonnis te voltrekken.

Ik mag thans de toepassing maken. Zij is in het opschrift uitgesproken: een op goede gronden uitgesproken synodale censuur sluit de toestemming der plaatselijke kerk in zich. Het is daarom ook onjuist, wanneer beweerd wordt, dat de synode Prof. Schilder als predikant heeft geschorst buiten classis (Rotterdam) en kerkeraad (R.-Delfshaven) om. De synode is de vergadering der kerken waarin de kerken zelve handelen. Ook de kerken der classis Rotterdam en de kerk van R.-Delfshaven heeft, in de synode vertegenwoordigd, mede gehandeld. En wanneer de synode na eindeloos geduld nu op grond van art. 79 en 80 Prof. Schilder ook als predikant heeft geschorst is dat geschied met instemming ook van de kerk van R.-Delfshaven. Krachtens aanvaarding der kerkenordening met gemeen accoord. Dit klemt natuurlijk nog te meer, nu de oorzaak der tucht gelegen was in de algemeene houding door Prof. Schilder bij den voortduur tegen de gezamenlijke kerken en haar synode aangenomen, over welk gemeenschappelijk geval, dat alle kerken raakte, uit den aard der zaak alleen de synode oordeelen kon.

Men ziet welk een hemelsbreed verschil er is tusschen het èchte oude kerkrecht en het „nieuwste”. Volgens het laatste: twee kerkeraden mogen een predikant schoren, de eigen en de genabuurde, naar art. 79, en dus mag de synode het niet. Volgens het klassieke Gereformeerde kerkrecht: ook de classen en synoden mogen schorsen en afzetten, en zoo noodig haar tuchtvonnissen in de particulieren kerken voltrekken, welke haar toestemming daartoe bij de aanvaarding der kerkenordening hebben gegeven.

En nu kan ik me best begrijpen, dat de aanhangers van het nieuwste kerkrecht kriebelig worden. Dat ze de ooren sluiten voor de stem der historie. Als men Hoornbeek eenvoudig den tekst ziet wijzigen van art. 79, als men de Haarlemsche deputaten zonder een argument hoort betoogen: de synode vanMiddelburg 1581 oordeelt in haar kerkenordening, dat de classis mag excommunicatie doen, en de tekst van art. 62 bevat slechts het adviesrecht der classis bij de excommunicatie, zou men dan niet tot de slotsom komen: in de historie lijkt de kerkenordening wel de hooge hoed van den goochelaar, hij kan er alles uit te voorschijn tooveren!

Maar dat is niet waar. De beschouwing van mensen als de Haarlemsche deputaten, Apollonius en Hoornbeek, allen mannen van groote autoriteit in hun dagen, is in wezen zeer eenvoudig. Het synodale tuchtrecht toch stond van den aanvang af vast; daarom werd daarover in de kerkenordening niet in bijzonderheden uitgeweid. Slechts op die punten werd iets opgenomen, waarop de bevoegdheid der mindere vergadering werd beperkt. Bestrijding kreeg dit tuchtrecht van de zijde der Erastianen, die van geen kerkelijke excommunicatie wilden weten en de kerkelijke macht aan de overheid toekenden, en van de zijde der Independenten. Toen de Leidsche Erastianen zich nu op de kerkenordening beriepen, zeiden de Haarlemsche deputaten: neen, nu die artikelen eenig tuchtrecht der meerdere vergaderingen erkennen, volgt dat ze het hebben over de heele lijn. En toen de Independenten beweerden: synodaal tuchtrecht isin strijd met de vrijheid en zelfstandigheid der particuliere kerk, antwoordde Hoornbeek: neen, want het ligt in de kerkenordening opgesloten (art. 79), en die kerkenordening is in vrijwillige toestemming door alle kerken aanvaard.

Bij de uitlegging der kerkenordening rekening houden met de historie, biedt dus geen gelegenheid tot willekeur. Die doet haar intrede, wanneer men de kerkenordening opvat als een modern juridisch statuut, een acte, waarin met notarieele nauwkeurigheid alles is vastgelegd, wat verschillende instanties al of niet mogen. Want dan klopt het niet, en wemelt de kerkenordening van hiaten. Dan verwringt men deze eeuwenoude bepalingen van haar kracht, om er eigen willekeurige opvatting in te leggen.

Misschien maakt iemand de opmerking: zoo geredeneerd kan met ook zeggen, dat Prof. Schilder is geschorst met toestemming van hem zelf. In die opmerking schuilt inderdaad waarheid. Wanneer in het huwelijk de man als hoofd van het gezin een handeling verricht, die de vrouw niet naar den zin is, kan toch niet gezegd worden, dat die handeling tegen haar wil plaats vindt, krachtens de belofte van gehoorzaamheid aan haar man, bij het aangaan van het huwelijk afgelegd. En als een belijdend lid onder censuur gesteld wordt, gebeurt dat niet tegen zijn wil, omdat hij beloofd heeft zich aan de kerkelijke vermaning en tucht te onderwerpen. Heel duidelijk is dat bij het onderteekeningsformulier voor predikanten: hierin verbindt de predikant zich om bij voorbaat in te stemmen met zijn schorsing, voor het geval hij de bepalingen, waartoe hij bij onderteekening gehouden is, zou overtreden. Dat geeft aan de tucht juist haar ontroerende klem. Men dient niet te vergeten, dat verzet tegen de tucht der synode in strijd is met de belofte, eens in het midden der kerk voor Gods aangezicht afgelegd, zich aan de kerkelijke vermaning en tucht te onderwerpen, indien men in leer of leven zich kwam te misgaan. Dat moet in deze tijden van gezagscrisis vastgehouden worden.

M.B.