Kuyper, H.H.

De drieërlei macht (II)

Genre: Literatuur, Bladartikel

De drieërlei macht (II)

Het bezwaar, dat men inbrengt tegen degenen, die deze drievoudige kerkelijke macht aan de meerdere vergaderingen toekennen, berust voor een deel, zoo schreven we, op een misvatting.

Wat de zoogenaamde potestas dogmatica betreft is dit het duidelijkst. Men wijst op de bediening des Woords en der Sacramenten en zegt, dat deze toch niet tot de taak der meerdere vergaderingen behoort, wat volkomen juist is. Maar deze macht behoort eigenlijk ook niet aan den Kerkeraad, want de Kerkeraad preekt niet, doopt niet en bedient niet het Avondmaal, maar dit geschiedt door den Dienaar des Woords, die daartoe van Christus zijn opdracht ontvangen heeft. Want Christus heeft gezegd niet tot den Kerkeraad, ook niet tot de gemeente, maar tot Zijn Apostelen, dat zij het Evangelie zouden prediken en de volken zouden onderwijzen hen doopende in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. De roeping tot het ambt geschiedt, nu Christus ten hemel is gevaren en niet zelf meer zijn ambtsdragers aanstelt, zooals Hij dit bij de Apostelen deed, door de gemeente en den Kerkeraad, en de bediening des Woords en der sacramenten zelf kan, althans in een geordende kerk, alleen plaats vinden in een vergadering der gemeente onder leiding van den Kerkeraad. Dit alles te betwisten of te ontkennen doet niemand. En het zou metterdaad hiërarchisch zijn, wanneer een Classis of Synode den Kerkeraad op zij schoof en nu zelf den Dienst des Woords en der Sacramenten verrichten ging. Regel toch is, dat al wat de plaatselijke kerk zelf verrichten kan, ook door haar moet geschieden en ze dus deze taak niet aan een meerdere vergadering mag overdragen, evenmin als een vader zijn rechten en plichten om zijn kinderen op te voeden dit aan anderen kan overlaten, zooals Voetius terecht opmerkt. De meerdere vergadering treedt alleen dan op, zooals onze K.O. in Art. 30 zegt, wanneer de mindere vergadering hare zaken niet kan afhandelen of wanneer het zaken betreft, die de kerken gemeenschappelijk aangaan. Wanneer een kerk vacant is en geen eigen Dienaar des Woords heeft, zendt daarom de meerdere vergadering een van haar predikanten, die het Woord en de Sacramenten bedient. Is er zelfs geen Kerkeraad en moet de gemeente nog geïnstitueerd worden, dan zendt de Classis eveneens een Dienaar des Woords om den predikdienst waar te nemen, die dit dan doet op last en gezag van de Classis. „In die plaatsen waar nog geen kerkeraad is, zal middelertijd door de Classis gedaan worden, — zoo bepaalde de Kerkenorde van Dordt in Art. 39, — hetgeen anders den Kerkeraad naar uitwijzen dezer Kerkenordening is opgelegd te doen.” Al komt de macht om het Woord en de Sacramenten te doen bedienen door zijn ambtsdrager in de eerste plaats aan den Kerkeraad toe, dit sluit niet uit, zooals de Kerkenorde van Dordt zegt, dat deze macht ook aan de Classis toekomt, wanneer de plaatselijke kerk dit niet doen kan bij gemis aan predikant of kerkeraad.

Er ligt echter in deze dogmatische macht veel meer opgesloten dan de bediening des Woords en der Sacramenten. Het woord dogmatisch zelf wijst dit uit, want dogma is een leerstuk van de kerk, is haar belijdenis des geloofs, is de weergave door de kerk van wat ze uit Gods Woord heeft geleerd als regel voor geloof en leven. En ze houdt daarom evenzeer in, dat de kerk te oordeelen heeft voor al wat op grond van Gods Woord tegen haar belijdenis wordt ingebracht en opkomende ketterijen en dwalingen heeft te weerleggen en te veroordeelen. De dogmatische macht, zooals Ds. A. Kuyper het daarom uitdrukte, is de macht ten opzichte van het Woord in den ruimsten zin genomen. Dat deze macht aan de plaatselijke kerk en haar ambtsdragers toekomt, zal wederom niemand betwisten. Een plaatselijke kerk als die te Genève, die buiten elk kerkverband stond, heeft zelf haar Geloofsbelijdenis en Catechismus gehad, en heeft zelf de dwalingen veroordeeld. Maar kan een kerk, die in verband leeft, dit ook zelfstandig doen? De geloofsbelijdenis is de grondslag van het kerkverband, en waar die grondslag de kerken in het gemeen raakt, is alleen die vergadering die alle kerken vertegenwoordigt, dus bevoegd om de belijdenis en den catechismus vast te stellen, te oordelen zooals de Synode van Dordt in haar leerregels heeft gedaan. Dit alles is dus de dogmatische macht, een macht die, waar er kerkverband is, zelfs uitsluitend aan de meerdere vergaderingen met name aan de Synode toekomt. Dit te ontkennen en te leeren, dat deze dogmatische macht alleen aan den kerkeraad of de plaatselijke kerk toekomt, zou independentistisch zijn, maar niet naar Gereformeerd Kerkrecht. Het zou de eenheid der kerk breken en de kerkelijke anarchie invoeren, zooals het voorbeeld der Independenten heeft bewezen.

Evenzoo staat het met de tweede kerkelijke macht de potestas regiminis of de regeermacht. Tot deze macht behoort zeker de bevoegdheid der plaatselijke kerk om hare ambtsdragers te kiezen en in het ambt te stellen, door welke de kerk geregeerd wordt. Wel geldt ook hier, dat deze macht om te regeeren niet door de kerk hun gegeven wordt, maar door Christus, die deze ambten heeft ingesteld, doch de aanstelling dezer ambtsdragers is door Christus aan de gemeente opgedragen, waarom deze ambtsdragers dan ook bij hun bevestiging verklaren moeten, dat ze zich bewust zijn, wettig door de gemeente en mitsdien door God tot dit ambt geroepen te zijn. Ook hierover bestaat weer geen het minste verschil. De hiërarchische opvatting van de Roomsche Kerk, dat de ambtsdragers door een hoogere macht, Paus of bisschop, moeten aangesteld worden, wordt door niemand onzer geleerd en evenmin zal men die bevoegdheid aan de meerdere vergaderingen toeschrijven. Maar volgt daar nu uit, dat de plaatselijke kerk dus autonoom is en geheel zelfstandig daarin handelen kan? Bij de in het ambt stelling van een Dienaar des Woords is het onderzoek naar zijn leer en leven door onze K. O. opgedragen aan de Classis met gedeputeerden der Synode (Art. 4). Evenzeer als voor de wettigheid van het beroep de approbatie van de gemeente noodig is, is dit ook zoo met de approbatie van de Classis (Art. 4 en 5). De bevestiging in het ambt geschiedt, waar er op die plaats meer predikanten zijn, en de kerkeraad zelf niet iemand heeft uitgenoodigd, door een predikant dien de Classis daartoe zendt. Is nu de examinatie en de approbatie van een beroep niet een regeer-handeling? Bij de aanstelling van de andere ambtsdragers, ouderlingen en diakenen, is deze medewerking der Classis als regel niet vereischt. Maar ook hierbij geldt toch, dat wanneer er geen kerkeraad is, de Classis dan te doen heeft wat des Kerkeraads is d.w.z. de verkiezing te leiden en de gekozen ambtsdragers in het ambt te bevestigen, wat ze doet door een consulent daarvoor aan te wijzen.

Maar, en dit heeft men vergeten, deze regeermacht sluit veel meer in dan de aanstelling van ambtsdragers; ze omvat ook de bevoegdheid om verordeningen te maken voor de wijze, waarop de verkiezing der ambtsdragers zal plaatsvinden, welke ambtsdragers er zullen zijn en welke taak ze hebben; ze omvat voorts de regelingen voor de prediking inzonderheid van den catechismus; ze raakt de bediening der sacramenten, doop en avondmaal; ze regelt de toelating der leden tot het Avondmaal en de attestaties, kortom ze omvat geheel het gemeentelijk leven. De plaatselijke kerk nu heeft stellig het recht en de bevoegdheid dit alles zelf te regelen, wanneer ze al op zich zelf staat en de kerk van Genève is zelfs het voorbeeld, dat dit op uitnemende wijze geschieden kan, wanneer men maar mannen heeft als Calvijn, die leiding geven. De kerkenorde van Genève is zelfs het voorbeeld geworden voor al onze Gereformeerde kerken. Maar een kerk, die met andere kerken in verband staat, heeft daartoe het recht niet, want tot de grondslagen van het kerkverband behoort ook de eenheid in de kerkregeering, anders zou iedere kerk haar eigen weg kunnen gaan. Vandaar dat de Synode, waarin al deze kerken saamkomen, de Kerkenorde, waarin deze regeling gegeven wordt, vaststelt en iedere kerk zich daaraan te houden heeft. Al wordt veel aan de vrijheid der plaatselijke kerk overgelaten, de kerkenorde stelt toch vast, welke ambten er zijn, hoe deze ambtsdragers verkozen moeten worden, wanneer, waar en aan wie de Sacramenten bediend moeten worden enz. Van een autonomie der plaatselijke kerken, zooals de Independenten wilden, is dus op Gereformeerd standpunt geen sprake. Terecht, want zulk een autonomie zou, zooals het voorbeeld der Independenten leert, tot anarchie leiden. En is het vaststellen van zulk een Kerkenorde, die heel het kerkelijk leven regelt, en waaraan alle kerken gebonden zijn, dan niet een uitoefening van de regeermacht, die aan de meerdere vergaderingen toekomt. Een regeermacht, die niets met hiërarchie te maken heeft, omdat die Kerkenorde niet van boven af aan de Kerken opgelegd is, maar door de kerken zelf in Synode samengekomen, wordt vastgesteld. 

H.H.K.