Kuyper, H.H.

De drieërlei macht (I)

Genre: Literatuur, Bladartikel

De drieërlei macht (I)

Nog altoos gaat in onze kerkelijke pers de strijd over de vraag, of de zoogenaamde sleutelmacht, die Christus aan Zijn Kerk geschonken heeft en die gemeenlijk onderscheiden wordt in de dogmatische, de regeerende en de juridieke macht, wel aan de meerdere vergaderingen toekomt. Er zijn er, die dit ontkennen en meenen, dat die sleutelmacht alleen geschonken is aan de plaatselijke kerk, daarom slechts door haar mag worden geoefend, maar niet door de meerdere vergaderingen. Men wijst er op, dat, waar tot deze sleutelmacht behoort vooreerst de bediening des Woords en der sacramenten, dit toch niet de roeping is der meerdere vergadering; dat ook de beroeping van predikanten en de aanstelling van ouderlingen en diakenen benevens de regeering der kerk niet de taak is van de classis of synode; en dat evenzoo de oefening der tucht in de gemeente toch niet geschieden moet door een meerdere vergadering maar door den kerkeraad. Dit alles is door Christus in Zijn Woord opgedragen, zegt men, aan de plaatselijke kerk en haar ambtsdragers, maar niet aan de classen of synoden, die daartoe dan ook geen de minste bevoegdheid hebben. En daarmede, meent men, is het pleit beslecht. Al wil men natuurlijk niet ontkennen, dat de meerdere vergaderingen ook een zekere macht hebben, omdat het al te independentistisch zou zijn, dit te beweren, die macht is dan een geheel andersoortige dan de macht van den kerkeraad en heeft met deze sleutelmacht niets te maken. Wie deze sleutelmacht aan Classis of Synode toekent, voert dus een nieuwe onwettige macht in de kerk in, een hiërarchische macht, die in den grond Roomsch is, en berooft de plaatselijke kerk van haar zelfstandigheid, en haar recht, haar gezag en haar macht. 

Tegen deze argumentatie nu schijnt niets in te brengen. Ze klinkt helder, klaar en pakkend. En ze werpt op degenen die hierover anders oordeelen, het odieuze merk van verkapt een hierarchie in onze kerken te willen invoeren, een schrikbeeld dat genoeg is om elk Gereformeerde met innerlijken afschuw te vervullen. Na een het dwangjuk van zulk een hierarchie eerst in de Roomsche kerk en daarna in de Hervormde Kerk, te zijn ontkomen; na zelfs goed en bloed te hebben geofferd om de kerken tot de vrijheid te brengen, waartoe ze van Christus geroepen zijn; zou men ons thans weer in het diensthuis, waaruit God ons verlost heeft, terug willen voeren. Is het wonder, dat bij zulk een snooden aanslag op de Kerk, die de bruid van Christus is, om haar van haar kostelijke vrijheid te berooven en haar weer in het dwangbuis op te sluiten, al wat nog Geuzenbloed in de aderen heeft, opvlamt in toorn en schier geen woorden fel genoeg vindt om zulk een euvel bestaan te striemen. En waar het nu niet aangenaam is voor degenen, die gelooven, dat deze sleutelmacht wel aan de meerdere vergaderingen toekomt, als belagers van de vrijheid der Kerk aan den schandpaal genageld te worden, moge het ons vergund zijn aan te toonen, waarom deze voorstelling grootendeels op een misvatting berust.

H.H.K.