Kerkrechtelijke aspecten bij echtscheiding (1998)
Genre: Literatuur
1999
|104|
Door ds. W. Silfhout
  De gebrokenheid in deze samenleving manifesteert zich op velerlei
  terrein, niet het minst op het gebied van de zedelijkheid. Vooral
  in onze zogenaamde verlichte eeuw trekken veranderde, verruimde
  opvattingen over zedelijkheid en huwelijk hun diepe sporen in de
  samenleving, waarvan wij met onze gezinnen deel uitmaken.
  Het loslaten van zedelijke normen, die voorheen nog voor een
  belangrijk deel waren ontleend aan het Woord van God, leidt ook
  onder ons tot erosie van opvattingen over het huwelijk en het
  gezinsleven.
  Als we ons vandaag beperken tot het huwelijk als een van God
  gegeven inzetting, dan moeten we helaas constateren dat het
  traditionele huwelijk steeds meer als ouderwets wordt gezien,
  niet meer van deze tijd. De seksuele revolutie van de jaren
  zestig en zeventig legde tradities en verhoudingen binnen
  huwelijk en gezin onder het vuur van de emancipatiegeest. Was het
  voordien voor de meesten nog vrij normaal na een verkerings- en
  verlovingsperiode in het huwelijk te treden en een gezin te
  stichten, nu werd deze ballast afgeworpen en vrijheid en
  ongebondenheid vormden het hoogste ideaal. Ongehuwd samenwonen
  door mannen en vrouwen, maar ook door mensen van hetzelfde
  geslacht, werd normaal. Voor de vooruitstrevende mens van 1998
  herinnert het traditionele gezin aan de spruitjesgeur van
  vroeger. De geur van spruitjes staat dan voor: bekrompenheid,
  benepenheid en kleinburgerlijk gedoe.
|105|
  Het huwelijk zelf werd ook door het gif van het emancipatiedenken
  aangetast. Duurden vroeger praktisch alle huwelijken 'tot de dood
  scheiding maakte', nu wordt één op de drie huwelijken ontbonden
  door echtscheiding. De narigheid zit dus bij de buren links. Of
  bij de buren rechts. Of in eigen huis. Er leven op dit moment
  zo'n 400.000 gescheiden vrouwen en 300.000 gescheiden mannen in
  ons land. In 1995 was het nog erger: er werden 75.000 huwelijken
  gesloten en in datzelfde jaar werden 38.000 huwelijken ontbonden.
  Dat de getallen nadien een wat positievere verhouding laten zien,
  is denk ik een direct gevolg van de vermindering van het aantal
  huwelijkssluitingen en de toename van het aantal
  samenwoningen.
  Ook van andere kant wordt het huwelijk als een inzetting van God,
  waarin man en vrouw door de Heere worden samengebracht,
  aangetast. Een meerderheid van de Tweede Kamer vindt dat mensen
  van hetzelfde geslacht ook in het huwelijk moeten kunnen treden
  (het zogenaamde ‛homo-huwelijk’).
  Hoe is het echter in onze gezinnen? De verruimde opvattingen over
  zedelijkheid en huwelijk hebben niet alleen in de samenleving hun
  sporen getrokken, maar ook onze gezinnen niet onberoerd gelaten.
  Ik zei net: de narigheid zit bij de buren links, of bij de buren
  rechts of in eigen huis. De geneigdheid om wat men beloofd heeft
  bij de kerkelijke bevestiging van het huwelijk (om alles wat de
  echtelieden daarin overkomt met geduld en met dankzegging aan te
  nemen als van de hand des Heeren) te accepteren en na te leven,
  neemt kennelijk af. In de pastorale praktijk zien we een toename
  van het aantal huwelijksproblemen en helaas ook van
  echtscheidingen. We kunnen dat niet met cijfers onderbouwen. Ik
  denk dat de hulpverleners van De Vluchtheuvel dit zullen beamen.
  Wellicht zou het zinvol zijn daarover eens cijfermateriaal in
  onze gemeenten te verzamelen. Als je, zoals ik drie jaar geleden,
  in een paar weken tijds met vijf gevallen van huwelijksproblemen,
  die in vier gevallen tot ontbinding van het huwelijk hebben
  geleid, te maken krijgt, dan ben je misschien geneigd om de zaken
  wat somberder voor te stellen dan ze in werkelijkheid zijn. Of
  zou ook onder ons het emancipatiedenken al zover zijn
  doorgewoekerd, dat we alleen maar wat achteraan komen in de
  landelijke ontwikkelingen?
|106|
  Wat is het nodig om in de verwarring van de tijd waarin wij leven
  vooral onze jonge mensen liefde voor de inzettingen des Heeren
  bij te brengen, in het bijzonder ook aangaande het huwelijk.
  Wetende dat het niet alleen een Goddelijke inzetting is, en dat
  in het onderhouden van Gods geboden grote loon is, maar ook dat
  de Heere beloofd heeft de gehuwden te zegenen, zelfs als zij het
  allerminst verwachten.
  Die zegen betreft niet alleen de gehuwden, maar ook de kinderen
  die binnen de huwelijksrelatie geboren worden. We zien overal om
  ons heen welke problemen kinderen krijgen als gevolg van
  verbroken huwelijken. Ongeveer veertig procent van de kinderen in
  de eerste twee groepen van het basisonderwijs heeft leer- en
  opvoedingsproblemen als gevolg van verstoorde verhoudingen
  thuis.
  Wat is het nodig het huwelijk als inzetting Gods hoog te houden
  in de branding van de tijd, opdat in het daarbinnen gevormde
  gezin kinderen een veilige haven mogen vinden en Gods Woord
  heerschappij mag hebben. Niet alleen om naar de normen van dat
  Woord te leven, maar ook opdat in de middellijke weg de vreze des
  Heeren mag worden gevonden en in de gezinnen mag worden gesproken
  over de lof des Heeren, over Zijn sterkte en Zijn wonderen.
  Daarin hebben we als ambtsdragers een zeer belangrijke taak,
  zowel naar jonge mensen toe die in het huwelijk wensen te treden
  als ten opzichte van de gehuwden. Vooral ook naar hen bij wie de
  huwelijksband onder spanning komt te staan en de verwijdering
  tussen man en vrouw dreigt uit te lopen op voortijdige ontbinding
  van het huwelijk door echtscheiding. Daarin is pastorale
  begeleiding nodig.
  Nu wordt dikwijls onderscheid gemaakt tussen pastoraat en
  kerkelijke tucht. Het pastoraat functioneert dan in
  huwelijkszaken en is erop gericht jonge mensen toe te rusten vóór
  het huwelijk en gehuwden te begeleiden in het huwelijk en bij
  huwelijksproblemen. Als het pastoraat niet in staat is gebleken
  de problemen op te lossen, komt de kerkelijke tucht. Deze
  onderscheiding tussen pastoraat en toepassing van de kerkelijke
  tucht is echter alleen zinvol, als wordt bedacht dat de
  toepassing van de kerkelijke tucht ook een vorm van pastoraat is.
  Kerkelijke tucht moet immers gericht zijn op de eer van God, het
  welzijn van de gemeente en het behoud van de zondaar. Daarom
|107|
  maak ik liever onderscheid tussen preventie (toerusting vóór het
  huwelijk) en repressie (optreden daar waar huwelijken dreigen te
  ontsporen en het omgaan met de gevolgen daarvan).
  Mijn lezing zal zich voornamelijk bezighouden met de repressie en
  dan nog voor zover die het kerkrechtelijk handelen betreft. Ik
  teken daar direct bij aan, dat kerkrechtelijk handelen niet
  alléén bestaat in het toepassen van kerkelijke censuur. De
  kerkelijke tucht zal vooral moeten bestaan in het vermanen op
  grond van Gods Woord, het onderwijzen in Gods Woord, het wijzen
  op het oordeel Gods bij het afwijken van Gods Woord, maar ook op
  de mogelijkheid van vergeving in het bloed van Christus.
  Als een ambtsdrager kennis krijgt van huwelijksproblemen, is er
  meestal al veel aan voorafgegaan. Men hangt de vuile was niet
  graag buiten. Bovendien is er dikwijls nog de hoop dat het wel
  weer beter zal gaan. Als sprake is van overspel, hoopt de
  beledigde partij dikwijls nog dat het niet waar is. Onleefbare
  situaties worden vaak onder de dekmantel gehouden. De gedachte
  dat het in elk huwelijk wel eens wat is, doet man en vrouw soms
  jaren doorleven, misschien beter gezegd: doormodderen, zonder dat
  men probeert met hulp van buiten in de situatie verandering te
  brengen. De relatie kan al zo lang onder spanning staan, dat, als
  het tot een uitbarsting komt en hulp wordt ingeroepen, nauwelijks
  nog herstel mogelijk is.
  Wanneer pastorale hulp bij huwelijksproblemen wordt ingeroepen,
  is het mijns inziens van meet af aan van belang een aantal zaken
  goed in het oog te houden.
  Ten eerste: een pastor is -een psychiater of maatschappelijke
  hulpverlener. De psychiater of hulpverlener heeft als expliciete
  taak het uitzetten van een therapiebeleid. Een man en vrouw
  worden begeleid bij het aanpakken en oplossen van
  huwelijksmoeilijkheden of het nemen van een beslissing rond het
  wel of niet voortzetten van hun huwelijk. In een therapie wordt
  ruimte en gelegenheid geschapen om aan de problemen te werken. De
  professionele hulpverlener schenkt in het bijzonder aandacht aan
  de vraag hoe processen tussen man en vrouw zich afspelen, wat
  daarin steeds weer misgaat en hoe je dan wel de dingen aan elkaar
  duidelijk moet maken.
|108|
  De pastor daarentegen moet in de gesprekken duidelijk maken wat
  de Bijbel zegt over het huwelijk en hoe een man zich ten opzichte
  van zijn vrouw en de vrouw ten opzichte van haar man heeft te
  gedragen op grond van Gods Woord. Daarbij behoeft hij zich niet
  te beperken tot algemeenheden. Om maar een paar zaken te noemen:
  Ik denk dat een pastor ook liet gedrag van de mannelijke
  echtgenoot ten opzichte van het andere geslacht aan de orde mag
  stellen, als dat door de echtgenote aan de orde wordt gesteld. Er
  zijn mannen die het maar nauwelijks bij hun eigen vrouw kunnen
  vinden, maar zodra ze in gezelschap van andere vrouwen verkeren,
  zo lief en voorkomend voor die andere vrouw of vrouwen zijn als
  ze voor hun eigen vrouw nooit zijn geweest. Dat dat de onderlinge
  relatie tussen man en vrouw niet ten goede komt, zal duidelijk
  zijn.
  Ook kan het zijn dat de echtgenoot erover klaagt dat zijn vrouw
  altijd ruziet als hij thuiskomt. Er is nooit een vriendelijk
  woord. Hij ziet er tegenop om na zijn werk naar huis te gaan. Dan
  mag en moet de vrouw daarover onderhouden worden. De
  Spreukendichter heeft het immers gezegd: „Het is beter te wonen
  in een woest land, dan bij een zeer kijfachtige en toornige
  huisvrouw” (Spr. 21:19). En Jacob Cats dichtte: „Een kwellig wijf
  stoot vaak alle blijdschap om door vinnig huisgekijf”. Ook Salomo
  wist dat door ruzie en tweedracht op den duur zelfs de hardste
  steen wordt uitgehold. Dat blijkt als hij in Spreuken 27 vers 15
  zegt: „Een gedurige druiping ten dage des slagregens en een
  kijfachtige huisvrouw zijn even gelijk”.
  De pastor mag en moet wijzen op de heiligheid en
  onverbreekbaarheid van het huwelijk als een inzetting van God en
  - behalve in geval van overspel - de echtgenoten met de staf van
  het Woord trachten te overtuigen van het verkeerde van hun
  handelwijze of dat van één van hen.
Ten tweede: de rol van de predikant, ook van de ouderling, moet duidelijk zijn. Maar al te veel wordt de pastor beschouwd als een maatschappelijk werker, die je overal voor kunt inschakelen, zelfs als het gaat over de hoogte van de alimentatie. De echtelieden die hulp vragen moeten weten wat zij van de predikant kunnen verwachten en waar zijn grenzen liggen. Duidelijkheid op dit punt kan in het verdere
|109|
traject voor veel misverstanden bewaren. Wanneer een ambtsdrager zich laat verleiden om zich te diep met de inhoudelijke problemen te bemoeien, staat zijn onafhankelijkheid als ambtsdrager op voorhand ter discussie als het tot feitelijke tuchtmaatregelen moet komen.
Ten derde zal het uitgangspunt in de gesprekken altijd moeten zijn: ,,...alles wat u daarin overkomt met geduld en dankzegging aannemen, als van de hand des Heeren". Voor het overige moet gewezen worden op de onontbindbaarheid van het huwelijk, tenzij sprake is van bijbelse echtscheidingsgronden. In de ADZ-uitgave van de ambtsdragersconferenties van 1989 worden twee bijbelse gronden voor echtscheiding besproken, namelijk buitenechtelijk geslachtsverkeer met inbegrip van de overspelige verhouding en redenen van godsdienstige aard (religionis causa). Ik kom daar nog op terug.
  Artikel 151 van ons Burgerlijk Wetboek zegt dat echtscheiding
  wordt uitgesproken op verzoek van één der echtgenoten of op hun
  gemeenschappelijk verzoek. Op gemeenschappelijk verzoek wordt de
  echtscheiding uitgesproken, indien zij beiden van oordeel zijn
  dat het huwelijk duurzaam ontwricht is. Als één van de partijen
  echtscheiding verzoekt, wordt die echtscheiding ook uitgesproken
  als het huwelijk duurzaam ontwricht is. Het verschil is dat in
  het eerste geval uiteraard geen verweer van één van de partijen
  mogelijk is en de rechter van het gemeenschappelijk oordeel van
  de echtelieden uitgaat en geheel conform dat verzoek zal
  beslissen. In het andere geval is verweer mogelijk. De
  verzoeningspogingen, waartoe de rechter verplicht is, blijken in
  de praktijk niet veel voor te stellen.
  Echtscheidingsprocedures kunnen lang duren. Dit houdt verband met
  het feit dat de wet bepaalde termijnen noemt die in acht moeten
  worden genomen voor het indienen van een verweerschrift. Ook kan
  om uitstel worden gevraagd als de partijen het nog niet met
  elkaar eens kunnen worden over de gevolgen van de
  echtscheiding.
  Aan de rechter kan worden gevraagd voorlopige voorzieningen te
  treffen in een lopende echtscheidingsprocedure. Deze
  voorzieningen kunnen betrekking hebben op het tijdelijk gebruik
  van de echtelijke woning door één van de partijen, alimentatie,
  een tijdelijke voorziening in het gezag over de kinderen en de
  voor hun opvoeding door de
|110|
andere ouder te betalen bijdrage. Die voorlopige voorzieningen houden op op het moment dat het huwelijk door inschrijving van het echtscheidingsvonnis in de registers van de burgerlijke stand wordt ontbonden. Aangaande de toewijzing van de kinderen en de voor hen te betalen bijdrage blijft die voorlopige voorziening echter gelden totdat de rechter daarover heeft beslist in een afzonderlijke beschikking.
  In een echtscheidingszaak kan men niet om een advocaat, of liever
  gezegd een procureur, heen. Een gemeenschappelijk verzoek kan men
  wel doen zonder een advocaat, maar de ingewikkeldheid van de
  regels is er de oorzaak van dat men meestal een advocaat
  inhuurt.
  Meestal kiezen partijen ieder voor zich een advocaat. In geval
  van bewezen overspel zou overwogen kunnen worden
  gemeenschappelijk een advocaat te nemen. Er zijn tegenwoordig in
  Nederland zogenaamde advocaten-scheidingsbemiddelaars. Die gaan
  er vanuit dat partijen bij hun scheiding een gemeenschappelijk
  belang hebben, namelijk de relatie te beëindigen op een wijze die
  door beiden als het juiste resultaat van rechtstreeks met de
  andere partij gevoerde onderhandelingen wordt beschouwd.
  Het is van belang dat een partij die zich verweert tegen een eis
  tot echtscheiding, een advocaat zoekt die tot onze gezindte
  behoort. Want wordt de eis tot echtscheiding gesteld op grond van
  een onbijbelse echtscheidingsgrond, dan is het belangrijk dat de
  bijbelse visie in het verweer doorklinkt. Iemand die tot onze
  gezindte behoort, zal niet alleen degene die verweer voert
  begrijpen, maar diens argumenten ook het beste kunnen
  verwoorden.
  Wie krijgt de kinderen? Een belangrijke vraag. Een vaste regel
  daarvoor bestaat niet. Indien de beide ouders na de scheiding
  gezamenlijk met het gezag over de kinderen belast willen blijven,
  dienen zij daartoe een eensluidend verzoek te doen. Een dergelijk
  verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat
  dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden
  verwaarloosd. In andere gevallen zal de rechter één van de ouders
  met het gezag belasten. Dit zal doorgaans de ouder zijn die de
  dagelijkse zorg voor het kind heeft.
  Ook zal de rechter een regeling vaststellen voor de omgang van
  het kind met de niet met het gezag belaste ouder. Deze ouder
  heeft ook recht op informatie over belangrijke aangelegenheden
  met betrekking
|111|
tot het kind. Ook moet de met gezag belaste ouder de ander raadplegen over belangrijke beslissingen voor het kind, zoals een schoolkeuze. De niet verzorgende ouder dient doorgaans financieel bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind.
Tijdens het huwelijk zijn echtgenoten verplicht elkaar het nodige te verschaffen. Na ontbinding van het huwelijk treedt daarvoor in de plaats de verplichting tot het betalen van alimentatie. Alimentatie moet betaald worden indien de ex-man of vrouw voldoende middelen heeft om te kunnen betalen (draagkrachtig is) en de ander het geld nodig heeft (behoeftig is). Stof voor langdurig kibbelen.
  Wij hebben gelukkig geen kerkelijke rechtbanken, zoals de
  Rooms-katholieke Kerk, om te oordelen of een huwelijk
  rechtsgeldig, naar de regels van het canonieke recht, ontbonden
  kan worden. Gelukkig hebben we ook niet te maken met rapporten
  van psychiaters die een oordeel geven over één van de bij een
  echtscheidingsprocedure betrokken partijen, zonder zelfs maar met
  de persoon in kwestie te hebben gesproken. Toch zullen ook de
  kerkenraden in voorkomende gevallen kerkelijke tucht moeten
  toepassen.
  Zoals ik al zei, begint de kerkelijke tucht niet met de censuur
  of de ban, maar met vermaning. Aangezien dat aspect door de
  vorige spreker is behandeld, zal ik mij echter tot de tucht in
  enge zin in echtscheidingsgevallen beperken.
Kerkelijke tucht moet altijd gericht zijn op de eer van God, het welzijn van de gemeente en het behoud van de zondaar. Omdat het de bedoeling is om op deze ambtsdragersconferentie vooral praktische zaken aan te reiken, wil ik in alle bescheidenheid proberen aan te geven hoe de kerkelijke tucht in echtscheidingsgevallen zou kunnen verlopen. Steeds zal ik proberen daarbij ook het genoemde doel voor ogen te houden. Dat valt niet altijd mee. Zeker in dit soort gevallen zal het de betrokkene(n) niet altijd duidelijk zijn dat kerkelijke maatregelen genomen (moeten) worden tot hun welzijn. Als een man of vrouw onder de stille censuur wordt geplaatst, ziet bij of zij dat al gauw als een kerkelijke strafmaatregel, die erop gericht is een echtscheidingszaak op een formele wijze ook ten opzichte van het
|112|
kerkrecht af te wikkelen. We moeten er in ons ambtelijk bezig zijn voor oppassen dat we die indruk ook maar enigszins zouden oproepen.
  Zodra een ambtsdrager een signaal ontvangt dat een echtpaar wil
  scheiden - ik laat nu maar even buiten beschouwing van wie de eis
  tot echtscheiding uitgaat - lijkt het mij voor de hand te liggen
  om, hangende het onderzoek van de kerkenraad naar de schuldvraag,
  beide echtelieden voorlopig af te houden van het Heilig
  Avondmaal. Dit is geen afhouding in de eigenlijke zin van een
  tuchtmaatregel, maar meer een middel om de heiligheid en
  waardigheid van het Heilig Avondmaal hoog te houden. In de
  toelichting op de Dordtse Kerkorde zegt ds. De Gier dat dit
  bijvoorbeeld kan gebeuren tijdens het onderzoek en de behandeling
  van een ernstig en ingewikkeld tuchtgeval.
  Een echtscheidingsgeval is uit de aard van de zaak in veel
  gevallen ingewikkeld. Het is nodig de noodzaak van deze
  ordemaatregel aan betrokkenen mondeling duidelijk te maken en de
  maatregel zelf schriftelijk te bevestigen. Ook moet niet vergeten
  worden de maatregel in te trekken zodra de noodzaak daarvoor niet
  meer aanwezig is.
  Deze ordemaatregel kan dus wel een tijdje duren. In theorie zou
  die zich zelfs over een paar jaar kunnen uitstrekken, want ook
  gedurende de tijd dat een scheiding van tafel en bed loopt, kan
  het met het oog op de heiligheid van de Tafel des Heeren nodig
  zijn de echtelieden af te houden.
  Scheiding van tafel en bed wordt in de Acta van de Generale
  Synode van de Gereformeerde Gemeenten van 1977 genoemd als een
  mogelijkheid in gevallen van zeer ernstige mishandeling binnen
  het huwelijk, waarbij geen sprake is van overspel, maar waar toch
  samenleven in huwelijksverband onmogelijk wordt, omdat er
  bijvoorbeeld sprake is van levensgevaar. In dat geval kan de
  betrokkenen worden geadviseerd tijdelijk uiteen te gaan, of de
  mogelijkheid worden geopperd dat de niet-schuldige partij een
  scheiding van tafel en bed vordert.
  In de praktijk wordt van die mogelijkheid - naar het mij voorkomt
  - weinig gebruik gemaakt. In de gevallen waarin ik daartoe heb
  geadviseerd, werd het advies niet opgevolgd. De ene keer met het
  argument dat het toch niets zou oplossen, een andere keer omdat
  bij de betrokkene
|113|
  een grote achterdocht bestond over wat er in zijn afwezigheid
  thuis zou gebeuren. Overigens kan de scheiding van tafel en bed
  na verloop van drie jaar door een eenzijdig verzoek van één der
  partijen leiden tot definitieve ontbinding van het huwelijk. Bij
  wangedrag van één van de partijen zelfs, naar ik meen, na twee
  jaar.
  Indien deze tijdelijke maatregel wordt toegepast, is het wel zaak
  het echtpaar, zowel de man als de vrouw, in pastoraal opzicht te
  begeleiden. Door pastorale gesprekken kan wellicht mede de weg
  worden gebaand tot herstel van verbroken verhoudingen. Die
  begeleiding kan bestaan in periodieke gesprekken, bijvoorbeeld
  eens in de twee maanden. Het liefst door dezelfde ambtsdrager.
  Het kan erg belastend zijn je verhaal telkens weer aan een ander
  te moeten vertellen. Vergeet ook de kinderen niet!
Wanneer komt nu de eigenlijke tuchtuitoefening ter sprake? Tussendoor: het gaat nog steeds om het behoud van de zondaar, dus liefdevolle vermaningen mogen niet ontbreken. Eigenlijke tuchtoefening begint met de kerkelijke vermaning of de stille censuur, ook wel de kleine ban of ‛minor excommunicatie’ genoemd. Ik zal hierna spreken over de stille censuur. Dat is dus die censuur, die de gecensureerde niet zijn rechten van het lidmaatschap ontneemt, maar wel het voornaamste gebruik daarvan, zoals het deelnemen aan de sacramenten en het passief en actief kerkelijk stemrecht. De grote ban of de kerkelijke afsnijding leidt uiteindelijk wel tot het verlies van de rechten van het lidmaatschap. Wanneer moet in echtscheidingsgevallen de stille censuur worden toegepast?
  Een ongeoorloofde echtscheiding is een echtscheiding die niet
  gefundeerd is op Gods Woord. Of om het anders te zeggen: een
  ongeoorloofde echtscheiding is een echtscheiding die om andere
  redenen dan overspel en religionis causa wordt uitgesproken.
  Echtscheiding na overspel is overigens niet geboden, wel
  geoorloofd. Man en vrouw kunnen binnen het huwelijk verder als er
  schuldbelijdenis plaatsvindt en vergeving wordt geschonken. Door
  deze beide daden wordt wat kapot gemaakt is, weer hersteld.
  In 1 Korinthe 7 vers 15 gaat Paulus in op de situatie dat er in
  zijn dagen heidense mannen zijn die hun vrouwen wegsturen, omdat
  ze christin zijn geworden. Die mannen willen het huwelijk met de
|114|
  christenvrouw niet voortzetten. Uit deze tekst heeft men in de
  tijd van de Reformatie afgeleid, dat zo’n vrouw vrij was om een
  nieuw huwelijk aan te gaan. Om der wille van de godsdienst
  (religionis causa) heeft de man metterdaad zijn huwelijk met zijn
  vrouw ontbonden. Zij is weggestuurd. Hij wil niet langer met haar
  samenleven, noch voor haarzorgen. Het is niet zo dat Paulus
  hiermee de Heere Jezus, Die overspel als de enige grond voor
  huwelijksontbinding heeft aangewezen, wil corrigeren. (Ik
  formuleer het uitdrukkelijk zo, want door overspel wordt het
  huwelijk feitelijk ontbonden; de officiële echtscheiding is de
  bezegeling daarvan.) Paulus geeft een aanvulling.
  Deze tekst wordt algemeen aangehaald als een motief voor de
  stelling dat wanneer een man zijn vrouw verlaat of een vrouw haar
  man om godsdienstige redenen, echtscheiding geoorloofd is. En
  daarmee mijns inziens dus ook een tweede huwelijk van de
  verlatene. Prof. Van Bruggen tekent hierbij aan: „We moeten hier
  denken aan de gevallen waarin een ongelovige weigert om een
  huwelijk met een christen voort te zetten: de gelovige wordt voor
  de keus gesteld om het geloof de deur uit te zetten of zelf de
  deur uit te gaan... Christenen verlaten hun echtgenoten niet,
  maar zullen het soms wel te dragen krijgen, dat deze hen
  verlaten”. Als iemand voortdurend voor de keus wordt geplaatst
  tussen God en de eigen man of vrouw, kan dat de verwoesting en
  ontbinding van het huwelijk ten gevolge hebben.
  Of we onder het geval van 1 Korinthe 7 vers 15 ook de
  kwaadwillige verlating om andere redenen dan godsdienstige mogen
  vatten, is tijdens de ambtsdragersconferentie van 1989 uitvoerig
  aan de orde geweest. Ik verwijs daarnaar en merk slechts op dat
  de Generale Synode in 1977 zich aansluit bij de opvatting zoals
  we die vinden in de kanttekening van de Statenvertaling, die
  spreekt over het breken van de band des huwelijks „uit haat
  alleen van het geloof”. In dat geval is de gelovige, aldus de
  kanttekening, niet verplicht van zijn of haar zijde de band van
  het huwelijk verder in stand te houden of ongetrouwd te
  blijven.
  We moeten, ondanks de pijn die het met zich meebrengt voor iemand
  die door haar man of zijn vrouw is verlaten en die later wil
  hertrouwen, maar dat op bijbelse gronden niet kan, de
  echtscheidingsgronden niet proberen steeds verder op te rekken.
  In het Reformatorisch Dagblad van 23 juni 1995 stelt prof. Velema
  dat wie door zijn
|115|
  echtgenoot/echtgenote definitief in de steek wordt gelaten, voor
  de feitelijke ontbinding van het huwelijk staat. Het huwelijk is
  er niet meer. Het functioneert niet meer. Alles wat tot het
  huwelijk behoort, en datgene waarvoor het huwelijk is ingesteld,
  is weggevallen.
  Ik kan hem daarin niet volgen. Het huwelijk is op bijbelse
  gronden niet ontbonden, tenzij degene die als de verlater moet
  worden aangemerkt is overleden, hertrouwd is of met een andere
  vrouw/man in een overspelige verhouding leeft. Dat het huwelijk
  niet meer functioneert, is duidelijk. Maar er zijn huwelijken die
  niet ontbonden zijn, die evenmin functioneren, althans niet zoals
  de Heere dat van ons vraagt.
  Nu corresponderen de bijbelse echtscheidingsgronden in veel
  gevallen niet met de burgerlijke wetgeving. Een echtscheiding die
  door de rechter is uitgesproken, kan een echtscheiding zijn die
  naar de Heilige Schrift ontoelaatbaar moet worden beschouwd. Wie
  de burgerlijke wetgeving gebruikt om een scheiding aan te gaan op
  andere gronden dan Gods Woord toelaat, blijft naar goddelijk
  recht schuldig staan aan echtbreuk. Voor de kerk geldt dat hier
  gezondigd is en derhalve is het de roeping van de kerkenraad
  betrokkene(n) hiervan te overtuigen, opdat deze zich schuldig
  zal/zullen gevoelen.
  Met het wijzen daarop moet niet worden gewacht totdat de
  echtscheiding door de burgerlijke rechter is uitgesproken. Reeds
  tijdens het echtscheidingsproces moet de echtelieden worden
  gewezen op het ingrijpende van de kerkelijke tucht. Hoewel de
  tucht medicijn behoort te zijn, en geen dreigmiddel om in te
  stemmen met een - op zichzelf goedbedoelde - kerkelijke lijn, mag
  er geen onduidelijkheid over bestaan wat de kerkrechtelijke
  positie van partijen is of kan zijn, wanneer een
  echtscheidingsprocedure wordt voortgezet.
  Indien leden van de gemeente, die beloofd hebben dat zij, wanneer
  zij zich in leer of leven kwamen te misgaan, zich aan de
  kerkelijke tucht willen onderwerpen, inderdaad misgaan, dan heeft
  de kerk de taak om die tucht ook toe te passen.
  Echtscheiding, anders dan om reden van overspel of religionis
  causa, maakt beide partijen in beginsel censuurwaardig. Niet
  alleen degene die de eis tot echtscheiding indient, maar ook de
  andere partij, die wellicht ook schuld heeft. In de praktijk
  wordt er meestal maar van uitgegaan dat de eisende partij alleen
  de schuldige is. Dat is wel te
|116|
begrijpen, maar het kan ook anders. Dat het onder de stille censuur zetten van de niet-eisende partij hem of haar in een onmogelijke positie plaatst, want hij of zij wil juist niet scheiden, zal bij de overwegingen of kerkelijke maatregelen die worden getroffen mee moeten wegen.
Dat bij gebleken overspel of religionis causa degene die zich daaraan heeft schuldig gemaakt onder censuur moet worden geplaatst, zal duidelijk zijn. Overigens verdient het aanbeveling van allerlei factoren die bij een echtscheiding een rol spelen, aantekening te maken. Dat kan zeer wel van pas komen als één van de partijen later weer wenst te hertrouwen en kerkelijke huwelijksbevestiging aanvraagt. Het rechterlijk echtscheidingsvonnis geeft geen uitsluitsel over de werkelijke echtscheidingsgrond. Duurzame ontwrichting is zo rekbaar als elastiek.
  Hoe lang moet de stille censuur duren? Uitgaande van het doel van
  de kerkelijke tucht: ze is medisch, moet werken om de zondaar
  terug te brengen van zijn zondige weg. Zij vraagt naar oprecht
  berouw, naar schuldgevoel en boetvaardige terugkeer tot de Heere
  en Zijn inzettingen. Indien iemand niet van zijn zondige weg
  terugkeert, zal de stille censuur een vervolg moeten krijgen in
  de kerkelijke afsnijding of ban. Dat het in de praktijk daartoe
  nauwelijks komt, omdat men zich dan maar gauw onttrekt aan de
  gemeente, doet daar niet aan af.
  Dat geeft mij overigens aanleiding tot de opmerking dat we met de
  kerkelijke censuur voorzichtig moeten omgaan. Zolang er nog enige
  hoop is dat de betrokkene weerkeert van zijn zondige weg, kunnen
  we beter wachten met maatregelen te treffen die onomkeerbaar
  zijn. Ook uit de benadering van betrokkene door de kerkenraad zal
  moeten blijken dat de intentie is om behoudend bezig te zijn. Die
  intentie kan blijken uit het regelmatig in liefde vermanen van
  betrokkene en het betonen van meeleven in zijn persoonlijke
  omstandigheden.
  Bij gebleken boetvaardigheid zitten we in de praktijk dikwijls
  met de moeilijkheid dat het niet altijd (veelal niet) mogelijk
  is, het vorige kwaad ongedaan te maken. Maar wanneer gebleken is
  dat de eis tot terugkeer naar de vorige echtgenoot(ote) niet meer
  gesteld kan worden, heeft het handhaven van de censuur geen goede
  zin. Dan kan na
|117|
een vastgestelde tijd, waarin de oprechtheid van het berouw getoetst kan worden, tot opheffing van de censuur worden overgegaan.
  In het Synoderapport van 1977 lees ik: „De voorwaarde voor een
  huwelijksbevestiging door de kerk moet zijn, dat het een
  ‛huwelijk is in de Heere’ (2 Kor. 6: 14 en 15). Deze woorden
  betekenen dat er een basis moet zijn voor een christelijke
  huwelijksgemeenschap en voor het opvoeden van de kinderen bij
  Schrift en belijdenis”.
  Dat deze voorwaarde zowel geldt voor een eerste als tweede
  huwelijk, zal duidelijk zijn. Ook bij een eerste huwelijk is het
  noodzakelijk na te gaan of de omstandigheden zo zijn dat deze
  voorwaarde vervuld kan worden, uiteraard met alle gebrek en
  tekort, maar toch. Vergis ik me als ik zeg dat in de praktijk al
  snel wordt geconcludeerd dat een huwelijk kerkelijk bevestigd kan
  worden, als het maar geen gedwongen huwelijk is?
  Tot de praktische kant van de huwelijksproblematiek behoort ook
  het met een stel dat wil gaan trouwen doorspreken van het
  huwelijksformulier, waarin genoemde voorwaarde handen en voeten
  krijgt. Ook voor een tweede huwelijk moet deze eis gesteld
  worden. Alleen wanneer een huwelijk ontbonden is overeenkomstig
  de Heilige Schrift, kan een kerkelijke huwelijksbevestiging
  plaatsvinden.
  Wanneer na een volgens Gods Woord ongeoorloofde scheiding een
  huwelijk wordt voltrokken, moet de kerk dit als een zondige daad
  veroordelen en daaraan op geen enkele wijze medewerking verlenen.
  Het lijkt me dan ook niet juist als een predikant die op bijbelse
  gronden een tweede huwelijk niet kan bevestigen, vervolgens op
  een receptie een Bijbel overhandigt namens de kerkenraad.
  Het is mijns inziens een eis van zorgvuldigheid dat, wanneer een
  kerkenraad hoort dat twee personen zodanig contact hebben dat het
  wel eens op een tweede huwelijk zou kunnen uitdraaien, in een
  vroeg stadium in alle voorzichtigheid en met liefde wordt gewezen
  op de mogelijkheid of de onmogelijkheid van dit tweede huwelijk.
  Als mensen dat pas horen als ze al een afspraak gemaakt hebben
  met het gemeentehuis, en vervolgens de kerkenraad bellen voor een
  afspraak voor een kerkelijke huwelijksbevestiging, is dat te
  laat.
  Overigens wijs ik erop dat de Generale Synode van de
  Gereformeerde Gemeenten in 1956 heeft uitgesproken, dat degenen
  die een
|118|
  tweede huwelijk kerkelijk wensen te laten bevestigen, zelf het
  bewijs moeten leveren van de schriftuurlijke toelaatbaarheid. Dus
  dat een vorig huwelijk op schriftuurlijke gronden ontbonden is.
  Dat neemt natuurlijk niet weg, dat we hen bij het leveren van dat
  bewijs kunnen begeleiden.
  Indien de bewijzen ondeugdelijk zijn en het huwelijk toch
  gesloten wordt voor de overheid, zal de kerkelijke bevestiging
  niet mogen geschieden. Tevens zal er dan een kerkrechtelijke
  behandeling op moeten volgen. Indien er echter oprecht
  schuldbelijdenis wordt uitgesproken, zal de kerkelijke tucht een
  einde nemen. Men dient namelijk onderscheid te maken tussen de
  daad van de zonde en de gevolgen van de zonde, die onafwendbaar
  zijn. De tucht is immers geen vergelding voor gepleegd onrecht.
  Als we proberen het voorgaande voor de praktijk samen te vatten,
  kunnen we het volgende opmerken. Kerkelijke bevestiging van een
  tweede huwelijk is mogelijk
  - wanneer het gaat om personen van wie het eerste huwelijk
  ontbonden is door overlijden. Paulus zegt duidelijk dat een vrouw
  verbonden is aan haar man zolang deze leeft. Als haar man
  overleden is, is zij vrij om met een andere man te trouwen
  (Romeinen 7:3). Datzelfde geldt uiteraard ook voor een man.
  - wanneer het eerste huwelijk ontbonden is als gevolg van
  overspel van de man of vrouw van hem of haar die wil hertrouwen.
  Overeenkomstig hetgeen daarover tijdens de
  ambtsdragersconferentie van 1989 is gezegd, moeten we daarbij
  letten op de strekking van de woorden van Christus. Die strekking
  is, dat in het huwelijk nooit een derde in het spel mag komen.
  Daarom is het hebben van een homoseksuele, lesbische of pedofiele
  relatie een bijbelse echtscheidingsgrond. Het zal eveneens
  duidelijk zijn, dat dit bij incest het geval is.
  - wanneer het eerste huwelijk ontbonden is als gevolg van
  religionis causa door de man of vrouw van hem of haar die wil
  hertrouwen.
Wanneer dus iemand die zelf geheel vrij is om te trouwen, een ander trouwt die op ongeoorloofde wijze is gescheiden, doet ook de eerste een zondige daad, ook als de overheid een nieuw huwelijk toestaat. De kerk moet deze betrokkenen kerkelijk behandelen.
|119|
Blijft nog over het geval waarin iemand een huwelijk aangaat met iemand die ongeoorloofd is gescheiden, maar van wie de vorige echtgenoot of echtgenote is hertrouwd of gestorven. Dan kan men dit aangaan van een nieuw huwelijk niet als een zondige daad aanmerken, omdat degene die ongeoorloofd is gescheiden, aan zijn/haar vorige echtgenoot/echtgenote niet meer verbonden is. Het is dus niet als een zondige daad aan te merken. Dat wil dus zeggen dat geen kerkelijke maatregelen getroffen kunnen worden. Maar de vraag of zo'n huwelijk kerkelijk bevestigd kan worden, meen ik ontkennend te moeten beantwoorden. Het ongeoorloofde van de vroegere scheiding kan hiermee niet worden opgeheven.
  Er wordt wat een pijn geleden binnen en buiten huwelijken. Er
  wordt wat een pijn geleden door verbroken huwelijken. Laten we
  bij het nadenken over deze problematiek beseffen, dat mensen die
  vol verwachting en vol goede voornemens aan hun huwelijk begonnen
  zijn, er niet zo maar toe komen definitief uit elkaar te gaan.
  Daar gaat heel wat aan vooraf. Het leed begint niet met de
  scheiding.
  Voor echtparen die in de kerk zijn getrouwd, komt daar nog een
  extra dimensie bij. Man en vrouw hebben voor Gods aangezicht
  verklaard elkaar te willen helpen en bijstaan in alle dingen die
  tot het tijdelijke en eeuwige leven behoren. Zij hebben elkaar
  voor het leven trouw beloofd. Het verbreken van deze belofte, om
  welke oorzaak ook, wijst op een falen. Een mislukking, die des te
  harder aankomt, omdat het echtpaar als bruidspaar om Gods zegen
  had gevraagd. Is Gods Genade voor hen dan niet genoeg geweest?
  Het verbreken van de trouwbelofte raakt niet alleen de
  huwelijkspartners, het raakt ook de Heere. In Zijn hand hebben
  zij hun huwelijk en hun toekomst gelegd. Er is geen beter
  vertrekpunt voor een pastoraal gesprek bij huwelijksproblemen dan
  dit.