|39|

4 De gemeente

 

4.1 Eigen plaats

De kerkorde bemoeit zich niet alleen met ambtsdragers, ambtelijke handelingen en ambtelijke vergaderingen. Er is ook aandacht voor de gemeente, en daarin dus ook voor die leden van de gemeente, die niet tot ambtsdrager geroepen zijn.

Deze aandacht voor de gemeente was onvermijdelijk na de inzet van artikel 1:

In de gemeente van Christus behoort alles in goede orde te gebeuren.

Om die gemeente van Christus gaat het. Het lichaam van Christus, dat bestaat uit levende leden. Een kerkorde mag ze dan niet mond-dood maken.

Wel krijgt de gemeente door de kerkorde een eigen, gepaste plaats aangewezen. In de kerk kennen we geen dictatuur van de kerkeraad over de gemeente. Maar evenmin kennen we een soort democratie in de kerk, waarbij de kerkeraad zou optreden als gekozen vertegenwoordiging van de gemeente, zich over al zijn handelingen zou moeten verantwoorden bij de gemeente, en door die gemeente zou kunnen worden weggestemd.

Steeds zal ieder voor ogen moeten staan dat het gaat om de gemeente van Christus, waarbij de hoogste macht dus niet in mensenhanden mag liggen, maar waarbij ieder zich aan die Koning, Jezus Christus, moet onderwerpen. Geen dictatuur, geen democratie, maar Christo-cratie.

De verhouding tussen kerkeraad en gemeente zal dan ook zo geregeld moeten worden, dat alles gericht is op de gezamenlijke onderwerping aan de Christus.

We zullen nagaan hoe de kerkorde dit doet.

 

4.2 Gestimuleerd door de kerkeraad

We nemen ons uitgangspunt bij artikel 55:

Voor het weren van valse leer en dwaling, die via lectuur en andere communicatiemiddelen het leven van de gemeente bedreigen, moeten de predikanten en de ouderlingen onderrichten, weerleggen, waarschuwen en vermanen, zowel in de prediking als bij het catechetisch onderwijs en het huisbezoek.

Dat lijkt misschien een wat vreemd artikel in een kerkorde, zeker voor wie enkel dorre, juridische regeltjes verwacht. Maar het is hoofdzaak voor de orde in de kerk van Christus.

Zo gaan we met elkaar om: samen trouw blijven aan de Here. En zo zullen de ambtsdragers de gemeente benaderen: niet als heersers of uitbuiters,

|40|

maar als geroepenen door de Here, die in opdracht van Hem er voor moeten zorgen dat de gemeente op het goede spoor blijft.

Daarom is het ook zo goed dat niet enkel de predikanten schriftelijk trouw beloven aan Gods Woord en de belijdenis. Artikel 54:

Ook de ouderlingen en de diakenen zullen de genoemde formulieren van eenheid ondertekenen, waarbij het daarvoor bestemde formulier gebruikt wordt.

De ouderlingen en diakenen verklaren hierbij, ook tegenover de gemeente, dat ze nooit naar eigen goeddunken, maar steeds vanuit Gods Woord en de belijdenis de gemeente zullen leiden.

Een kerkregering die dit uit het oog verliest, maakt de kerk kapot.

Artikel 55 staat dan ook niet op zichzelf. Er zijn meer artikelen die de kerkeraad voorschrijven om de gemeenteleden te stimuleren in hun trouw aan de Here.

Vergelijk artikel 57:

De kerkeraden zullen er op toezien dat de ouders, zoveel zij kunnen, hun kinderen onderwijs laten volgen dat in overeenstemming is met de leer van de kerk, zoals zij dit bij de doop beloofd hebben.

En artikel 65:

De kerkeraad zal de gemeente op de dag des Heren tweemaal samenroepen voor de eredienst.

Artikel 70:

De kerkeraad zal er op toezien dat de huwelijken kerkelijk bevestigd worden, waarbij het daarvoor vastgestelde formulier dient te worden gebruikt.

Ook al artikel 27:

De ambtsdragers zullen de gemeente voorhouden dat zij gehoorzaamheid en eerbied verschuldigd is aan de overheid, omdat God deze heeft ingesteld. Zelf moeten zij in dezen een goed voorbeeld geven, en in de weg van gepast respect en correspondentie nastreven dat de overheid de dienst van de kerk steeds wettig beschermt.

En artikel 26:

De evangelisatie moet erop gericht zijn dat zij die God niet kennen of van Hem en zijn dienst vervreemd zijn, zich door belijdenis van het geloof naar de gereformeerde leer voegen bij de gemeente van Christus.
De kerkeraden zullen erop toezien dat vanuit deze doelstelling gewerkt wordt.

Dit laatste artikel zegt niet dat de kerkeraad alle evangelisatiewerk moet overlaten aan de gemeenteleden. Er staat wel dat de kerkeraad op alle evangelisatie-activiteit toezicht moet houden. Dat kan gebeuren via de huisbezoeken, als daar wordt gevraagd hoe men zich als christen opstelt in de wereld om zich heen. Het kan ook door speciaal toezicht wanneer kerkleden een organisatie op touw zetten voor dit werk. Maar artikel 26 sluit daarbij niet uit dat de kerkeraad ook zelf de mogelijkheden nagaat voor georganiseerde evangelisatie en dan ook zorgt dat die mogelijkheden door de gemeente worden benut. Een evangelisatie-commissie kan hierbij goede diensten bewijzen, als het maar niet inhoudt dat de kerkeraad alle werk van

|41|

toezicht en organisatie aan deze commissie overlaat, zonder zich er zelf nog mee bezig te houden.

 

Verder heeft de gemeente een belangrijke plaats bij de uitoefening van de kerkelijke tucht. De kerkorde geeft dat al aan in artikel 73:

Wanneer iemand afwijkt van de zuivere leer of in zijn leven zich misdraagt, en dit een geheime zaak is die geen openbare aanstoot geeft, zal de regel worden nageleefd die Christus duidelijk voorschrijft in Matteüs 18.

Christus zegt daar namelijk duidelijk dat gemeenteleden het vermaan niet mogen overlaten aan de ambtsdragers, maar altijd zelf naar de zondaar moeten gaan om hem aan te spreken. Pas wanneer dat niets oplevert mag uiteindelijk de kerkeraad worden ingelicht. De kerkeraad zal de gemeente steeds op deze roeping moeten wijzen.

Maar ook wanneer de kerkeraad de tuchtoefening zelf ter hand heeft moeten nemen, mag hij de gemeente er niet buiten laten. Ook dat staat in Matteüs 18, en het wordt uitgewerkt in artikel 77, waar alles is gericht op inschakeling van de gemeente:

Voordat de kerkeraad — na de ontzegging van het avondmaal en de daarop volgende vermaningen — tot de excommunicatie overgaat, zal hij de gemeente bekend maken met de hardnekkigheid van de zondaar. Daarbij zullen genoemd worden zijn zonde en de vele pogingen om hem tot inkeer te brengen door bestraffing, ontzegging van het avondmaal en talrijke vermaningen. De gemeente zal aangespoord worden hem aan te spreken en voor hem te bidden.

Deze afkondiging is dus niet bedoeld om de nieuwsgierigheid van de gemeenteleden te bevredigen, of hen aan te moedigen tot vele gesprekken over de slechtheid van de zondaar. Ze zijn bedoeld om de gemeente te stimuleren tot gesprekken met de zondaar en tot het gebed voor de zondaar. Kortom: de gemeente wordt gewezen op de taak die ze mag hebben in alle zaken van het kerkelijk leven, zeker ook in de tuchtoefening. Dat is geen zaak van ambtsdragers alleen, maar een zaak van de hele gemeente.

 

De zelfde zaak vinden we daarom ook in artikel 82, bij de tucht over een dooplid:

Indien hij de vermaning van de kerkeraad hardnekkig verwerpt en daarbij duidelijk laat blijken dat hij afkerig is van het verbond en onverschillig of zelfs vijandig staat tegenover de dienst van de Here, zal dit met instemming van de classis aan de gemeente worden bekendgemaakt.
(...)
De gemeente zal worden aangespoord hem aan te spreken en voor hem te bidden.

Zie verder hierover de § 7.3. en 7.4.

 

4.3 Eigen inbreng bij roeping en beroeping

De kerkeraad moet de gemeente stimuleren tot een leven voor de Here.

|42|

Maar ook moet de kerkeraad de gemeente een eigen inbreng gunnen bij allerlei beslissingen die er genomen moeten worden.

De kerkorde schrijft dit speciaal voor bij de roeping van ambtsdragers. Maar ook in andere verstrekkende zaken doet een kerkeraad wijs, wanneer hij de gemeente raadpleegt, alvorens zelf een besluit te nemen. De besluiten van de kerkeraad zullen op deze manier meer weerklank vinden in de gemeente, zelfs wanneer het kerkeraadsbesluit niet overeenstemt met het advies van de meerderheid van de gemeenteleden.

Het gunnen van inbreng aan de gemeente is Bijbelse wijsheid. We treffen het aan in Handelingen 6: 2,3:

En de twaalven riepen de menigte der discipelen bijeen en zeiden: Het bevredigt niet, dat wij met veronachtzaming van het woord Gods de tafels bedienen. Ziet dan uit, broeders, naar zeven mannen onder u, die goed bekend staan, vol van Geest en wijsheid, opdat wij hen voor deze taak aanstellen.

De kerkorde heeft dus een goede grond om in ieder geval bij de roeping van de ambtsdragers de inbreng van de gemeente verplicht te stellen.

De manier waarop de gemeente inbreng heeft, wordt niet precies geregeld. Veel wordt overgelaten aan de plaatselijke regeling.

Zo lezen we in artikel 5, over de roeping tot de dienst des Woords:

De beroeping geschiedt onder aanroeping van de Here door de kerkeraad en de diakenen met medewerking van de gemeente en met inachtneming van de plaatselijk vastgestelde regeling.

In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen roeping en beroeping: de beroeping is de handeling waarbij de beroepsbrief uitgaat; de roeping omvat het hele proces van beroeping tot bevestiging.

Hetzelfde vinden we uiteraard ook in artikel 6:

Wanneer predikanten beroepen worden naar een andere kerk, zal de beroeping eveneens geschieden door de kerkeraad en de diakenen, met medewerking van de gemeente en met inachtneming van de plaatselijk vastgestelde regeling.

Het geldt verder bij de roeping van ouderlingen en diakenen, waarover gesproken wordt in artikel 20:

De ouderlingen en diakenen zullen tot hun ambt geroepen worden door de kerkeraad en de diakenen, met medewerking van de gemeente en met inachtneming van de plaatselijk vastgestelde regeling. Hierin dient te zijn opgenomen dat de gemeenteleden de aandacht kunnen vestigen op personen die zij geschikt achten.
De kerkeraad zal de gemeente laten kiezen uit een dubbel getal en vervolgens de gekozenen benoemen. Indien geen wettig bezwaar wordt ingebracht, zullen deze in een eredienst in hun ambt bevestigd worden.
Eventueel zal de kerkeraad zoveel personen als voor de vervulling van elk ambt nodig zijn, aan de gemeente voorstellen.
Indien tegen hen geen wettig bezwaar wordt ingebracht, zullen zij op dezelfde wijze in de ambten bevestigd worden. In beide gevallen dient het formulier dat voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen is vastgesteld, gebruikt te worden.

|43|

De inbreng van de gemeente wordt hier nauwkeuriger omschreven dan bij de roeping van predikanten. De gemeente wordt er tot driemaal toe bij betrokken:
— Eerst mogen de gemeenteleden aandacht vestigen op de personen die zij geschikt achten voor het ambt. Dit zal meestal schriftelijk gebeuren.
— Vervolgens is er de verkiezing. De mannelijke belijdende leden mogen een keus maken uit een dubbel getal dat door de kerkeraad met de diakenen is opgesteld.
Deze verkiezing vervalt als de kerkeraad met een enkelvoudige voordracht meent te moeten komen, bijvoorbeeld omdat er naar de mening van de kerkeraad geen andere geschikte personen zijn.

Dat alleen de mannelijke belijdende leden aan deze verkiezing zullen deelnemen, en dus niet de vrouwelijke, is nog weer eens bevestigd door de generale synode van Groningen-Zuid, in 1978. De acta van deze synode geven de nodige informatie over de gronden voor deze regel. De belangrijkste is daarbij „dat het niet in overeenstemming is met de positie van onderdanigheid die de Schrift aan de vrouw in de gemeente geeft (1 Kor. 14: 34-36, 1 Tim. 2: 11-15), haar in deze een eigen zelfstandige beslissende stem toe te kennen” (artikel 287 van genoemde acta).

— Tenslotte is er het recht van bezwaar, waar we in de volgende paragraaf meer over zullen zeggen.

De roeping van ouderlingen en diakenen is duidelijk geen zaak van vrije verkiezingen: als er gekozen moet worden is er alleen keus uit het dubbel getal zoals dat door de kerkeraad is opgesteld. In bijzondere gevallen kan de verkiezing zelfs helemaal achterwege blijven.

Toch mag niemand denken dat de inbreng van de gemeente daarom weinig voorstelt.

Want nadrukkelijk biedt de kerkorde eerst de mogelijkheid aan de gemeenteleden om aandacht te vestigen op de personen die zij geschikt achten. Dat recht wordt vaak minder gewaardeerd dan het kiesrecht. Maar het is juist veel belangrijker.

Want laten we ook hier bedenken wat de grondslag is van de plaatselijke kerkregering, zoals we die al noemden in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk: De verhouding tussen kerkeraad en gemeente zal zo geregeld moeten worden, dat alles gericht is op de gezamenlijke onderwerping aan de Christus.

Kerkregering is daarom eerst een zaak van gezamenlijk overleg hoe we aan het koningschap van Christus alle ruimte kunnen geven, en pas daarna een zaak van stemmen om tot een geldig besluit te komen.

Zo gaat het dan ook bij de roeping van ouderlingen en diakenen: eerst gaan kerkeraad en gemeente samen overleggen welke personen voor deze ambten geschikt kunnen worden geacht. Daarbij telt niet het aantal stemmen, maar alleen de goede, christelijke redenen, die worden aangevoerd om iemand wel of niet geschikt te achten voor het ambt van ouderling of diaken.

|44|

Daarbij zal uiteraard rekening worden gehouden met de vereisten die de Bijbel noemt voor de ambtsdragers, bijvoorbeeld in Handelingen 6, I Timoteüs 3 en Titus 1.

De gemeente neemt aan dit overleg deel, door bij de kerkeraad namen in te leveren. Het is aan te bevelen om daarbij ook de redenen te vermelden waarom men juist deze namen noemt. Een verwijzing naar de bekende Bijbelteksten is onvoldoende; aangegeven moet worden hoe de genoemde personen aan de Bijbelse eisen voldoen.

De kerkeraad neemt ook deel aan dit overleg, door namelijk de inbreng van de gemeente met zorg te bespreken.

Daarna wordt er binnen de kerkeraad gestemd, om zo tot de vereiste talstelling te komen. Maar eerst is er altijd dat overleg. En de stemming moet gebeuren in dezelfde geest als dat overleg: recht doen aan het koningschap van Christus. De stemming is de afsluiting van dat christelijke overleg.

Vervolgens gaan de gemeenteleden hun stem uitbrengen. En dat gebeurt alleen op de goede manier, wanneer de gemeenteleden dit eveneens zien als de afsluiting van het christelijk overleg, waarbij ze al veel eerder betrokken waren. In dat overleg ligt het zwaartepunt, want juist daarin is er de ruimte om te spreken over de vereisten die Christus aan een ambtsdrager stelt.

De verkiezing kan wegvallen, als de kerkeraad met een enkelvoudige voordracht komt. Maar het christelijke overleg mag nooit wegvallen.

 

4.4 Recht van bezwaar

De gemeente heeft haar eigen inbreng, maar de kerkeraad heeft zijn eigen verantwoordelijkheid tegenover Christus.

Wanneer de kerkeraad meent dat de inbreng van de gemeente onvoldoende of zelfs overwegend onjuist is, mag hij er niet in mee gaan. De kerkeraad zal zijn eigen gronden moeten aangeven voor elk besluit en zijn eigen redenen moeten hebben bij de talstelling of bij het voordragen van een te beroepen predikant.

Wanneer de kerkeraad deze eigen verantwoordelijkheid nakomt, kunnen gemeenteleden wel eens de indruk krijgen dat aan hun inbreng geen recht is gedaan. Zelfs kunnen ze menen dat het besluit van de kerkeraad onjuist moet worden geacht. In dat geval hebben gemeenteleden het recht van bezwaar.

De mogelijkheid om bezwaar in te dienen krijgt veel nadruk bij de roeping tot de dienst des Woords. Het wordt aan het begin van artikel 5 zelfs genoemd als een van de vier hoofdonderdelen van de hele roepingsprocedure: het onderdeel „goedkeuring van de gemeente”.

De wettige roeping tot de dienst des Woords van hen die het ambt van predikant nog niet hebben bekleed, omvat de beroeping, het examen, de goedkeuring door de gemeente en de bevestiging.

De gang van zaken bij deze goedkeuring wordt in artikel 5 zo geregeld:

De goedkeuring van de gemeenteleden is verkregen, wanneer de naam van de

|45|

beroepen predikant op twee achtereenvolgende zondagen in de kerk is afgekondigd en er geen wettig bezwaar is ingebracht.

Artikel 6 sluit zich daar bij aan:

De eveneens vereiste goedkeuring van de gemeenteleden is verkregen, wanneer de naam van de beroepen predikant op twee achtereenvolgende zondagen in de kerk is afgekondigd en er geen wettig bezwaar is ingebracht.

Het is opmerkelijk dat beide artikelen zeggen: geen bezwaar betekent goedkeuring. De gemeente kan zich dus niet afzijdig houden. Wanneer er gelegenheid is om bezwaar in te dienen, mag men dat niet beschouwen als een aangelegenheid voor de querulanten, de mensen die altijd iets te klagen hebben.

Nee, ieder zal zich moeten afvragen of hij zijn goedkeuring kan geven aan de voorgedragen predikant, die het beroep inmiddels heeft aangenomen. Kan hij die goedkeuring niet geven, dan is hij verplicht bezwaar in te dienen.

Uiteraard moet het gaan om wettige bezwaren. Dat betekent: bezwaren die zijn gegrond op het Woord van God of op de kerkorde.

Een voorbeeld. De gemeente van Venlo is vacant. De laatste predikant was een wat oudere man. Broeder G. vond dat hij te weinig voor de jeugd betekende. Dus heeft hij aan de kerkeraad gezegd dat er nu maar een jonge predikant beroepen moest worden. Maar de kerkeraad stelt voor weer een oudere predikant te beroepen. Het grootste deel van de gemeente gaat daarin mee en de predikant neemt het beroep aan. Broeder G. tekent dan bezwaar aan: hij ziet nog steeds liever een jongere predikant. Maar de kerkeraad wijst zijn bezwaren af: het is vanuit Gods Woord of vanuit de kerkorde niet te verdedigen dat alleen een jonge predikant iets kan betekenen voor de jeugd.
Er komt echter nog een ander bezwaarschrift. Het is afkomstig van broeder F. Ook hij heeft zorg over de jeugd van Venlo, die talrijk is. Hij heeft bovendien vernomen dat de beroepen predikant in zijn vorige gemeente weinig aansluiting vond bij de jongeren. Zijn catechisatielessen en preken waren erg moeilijk te volgen. Ook zocht hij geen persoonlijk contact met de jongeren. Daarom zegt broeder F.: deze predikant is niet geschikt voor onze gemeente. Het is toch niet in overeenstemming met Gods Woord om een predikant te bevestigen van wie vaststaat dat hij een belangrijk deel van de gemeente niet zal kunnen bereiken.
Een pittig bezwaarschrift, dat de kerkeraad ernstig zal moeten overwegen!

Artikel 20, over de roeping van ouderlingen en diakenen, is korter over het recht van bezwaar. Wel zal het de bedoeling zijn dat het plaatsvindt op de zelfde manier als bij de predikanten: afkondiging van de namen op twee achtereenvolgende zondagen. En ook de betekenis is de zelfde: geen bezwaar houdt goedkeuring in.

We laten het betreffende deel van artikel 20 nog eens volgen:

De kerkeraad zal de gemeente laten kiezen uit een dubbel getal en vervolgens de gekozenen benoemen. Indien geen wettig bezwaar wordt ingebracht, zullen deze in een eredienst in hun ambt bevestigd worden.

|46|

Eventueel zal de kerkeraad zoveel personen als voor de vervulling van elk ambt nodig zijn, aan de gemeente voorstellen.
Indien tegen hen geen wettig bezwaar wordt ingebracht, zullen zij op dezelfde wijze in de ambten bevestigd worden.

De inhoud van een dergelijk bezwaarschrift hoeft geen herhaling te vormen van de eerste inbreng die men gegeven had bij de roeping van de ambtsdragers. Bij die eerste inbreng ging het immers om het noemen van personen die men geschikt achtte; bij het bezwaarschrift gaat het om personen die men juist niet geschikt acht.

Bovendien is er verschil in de reactie van de kerkeraad. Wie bij de eerste inbreng aan de kerkeraad schrijft, mag niet verwachten dat hij persoonlijk antwoord zal krijgen. Maar wie bezwaar indient, heeft wel recht op een persoonlijk antwoord.

 

Het recht van bezwaar geldt niet alleen bij de roeping van ambtsdragers. De kerkorde noemt het ook in artikel 78:

Wanneer een geëxcommuniceerde in de weg van berouw weer opgenomen wil worden in de gemeente, zal dit aan de gemeente worden meegedeeld.
Als niemand hiertegen iets kan aanvoeren, zal hij na verloop van tenminste drie zondagen onder openbare schuldbelijdenis weer opgenomen worden, waarbij het daarvoor vastgestelde formulier dient gebruikt te worden.

Zo ook in artikel 82, bij de tucht over een dooplid:

Indien hij na deze excommunicatie tot bekering komt en zich weer bij de gemeenschap van de kerk wil voegen, zal hij toegelaten worden in de weg van de openbare belijdenis van het geloof, nadat de kerkeraad zijn bekering aan de gemeente heeft bekendgemaakt.

Die bekendmaking aan de gemeente zal wel zo opgevat moeten worden, dat de gemeente gelegenheid krijgt om bezwaar in te dienen.

Het is ook gebruikelijk dat een kerkeraad de gemeente recht geeft van bezwaar, wanneer hij doopleden op de normale manier wil toelaten tot het doen van openbare belijdenis van hun geloof en zo tot het avondmaal. Het zelfde gebeurt wanneer een volwassene voor zichzelf de doop heeft aangevraagd en de kerkeraad daarin heeft toegestemd.

Verder kan genoemd worden artikel 63:

Wanneer leden naar een andere gemeente vertrekken, zal de kerkeraad hun na de vereiste afkondiging aan de gemeente een attestatie betreffende hun leer en leven meegeven, ondertekend door de praeses en de scriba.

Voordat een attestatie wordt afgegeven, wordt eerst de gemeente ingelicht. En ook hier zal dat betekenen dat de gemeenteleden bezwaar kunnen indienen tegen het schrijven van een goed getuigenis op die attestatie. Daarnaast is er in dit geval nog een tweede reden voor de afkondiging: de gemeente moet weten wanneer een lid gaat vertrekken. Ze vormden immers één lichaam.

Het liturgische formulier voor de bevestiging van het huwelijk geeft aan dat

|47|

ook hierbij de gemeente van te voren recht heeft van bezwaar. Daarvoor wordt tweemaal een afkondiging gedaan. Die afkondiging moet plaatsvinden in de gemeente waar de bruidegom woont en eveneens in de gemeente waar de bruid woont.

 

Tenslotte kan gezegd worden dat ook bij alle andere handelingen van de kerkeraad die aan de gemeente worden bekend gemaakt, de gemeente het recht heeft om bezwaren in te dienen. Dat geldt bijvoorbeeld bij de uitoefening van de kerkelijke tucht: de afkondigingen die daarbij worden gedaan, zijn allereerst bedoeld om de gemeente aktief te laten meewerken in de tuchtoefening (zie § 4.2), maar geven de gemeente tegelijk de gelegenheid om bezwaar te maken tegen die tuchtoefening. Artikel 77 zinspeelt daar duidelijk op:

In de derde zal de kerkeraad aan de gemeente meedelen dat hij buiten de gemeenschap van de kerk gesloten zal worden, als hij zich niet bekeert; op deze wijze zal de excommunicatie de stilzwijgende instemming van de gemeente hebben.

 

4.5 Recht van beroep

Een gemeentelid mag bezwaar indienen tegen een kerkeraadsbesluit. Maar als de kerkeraad door het bezwaarschrift niet wordt overtuigd, blijft het oorspronkelijke kerkeraadsbesluit van kracht.

Denk aan het voorbeeld uit de vorige paragraaf: br. F. uit Venlo heeft bezwaar tegen de komst van de beroepen predikant, omdat die naar zijn mening niets zou kunnen betekenen voor de jeugd. De kerkeraad overweegt de bezwaren, maar vindt ze uiteindelijk toch overtrokken. Hij deelt dat mee aan br. F. Die is niet overtuigd, maar dat hoeft voor de kerkeraad geen verhindering zijn om de predikant toch te bevestigen.

Blijft het betreffende gemeentelid van mening dat dit besluit strijdig is met het Woord van God of met de kerkorde, en wordt hij niet overtuigd door het antwoord van de kerkeraad, dan staat hem nog een andere weg open: het beroep op de classis.

De classis treedt dan op als meerdere vergadering: er zijn meer kerken aanwezig.

De kerkeraad is ten opzichte van de classis een mindere vergadering: er zijn minder kerken aanwezig, in dit geval zelfs maar een.

De mindere vergadering is gebonden aan de uitspraak van de meerdere vergadering.

Dat staat in artikel 35:

De classis heeft de bevoegdheid rechtsgeldige uitspraken te doen ten opzichte van de kerkeraad. Dit geldt eveneens voor de particuliere synode ten opzichte van de classis en voor de generale synode ten opzichte van de particuliere synode.

Een gemeentelid dat bezwaren houdt tegen een besluit van de kerkeraad,

|48|

kan nu naar de classis gaan en die vragen om zijn bezwaren over te nemen. Dit recht van beroep wordt beschreven in artikel 31:

Als iemand van oordeel is dat hem door een uitspraak van een mindere vergadering onrecht is aangedaan, kan hij zich beroepen op de meerdere vergadering.
De uitspraak die bij meerderheid van stemmen gedaan is, zal als bindend worden aanvaard, tenzij bewezen wordt dat zij in strijd is met het Woord van God of met de kerkorde
.

Het is daarbij mogelijk dat de classis het bezwaarde gemeentelid gelijk geeft.

In dat geval is de kerkeraad gebonden aan die classis-uitspraak; zijn oorspronkelijke besluit zal hij moeten wijzigen.

In ons voorbeeld gaat br. F. in beroep bij de classis Roermond. Hij deelt dat mee aan de kerkeraad. Die is daardoor gedwongen om de bevestiging van de predikant uit te stellen, in afwachting van een uitspraak van de classis. Inderdaad oordeelt de classis dat de kerkeraad de bezwaren van br. F. te gemakkelijk opzij heeft gezet. Br. F. krijgt dus gelijk en de bevestiging van de predikant kan niet doorgaan.

Maar misschien is de kerkeraad nog steeds van oordeel dat zijn besluit juist is en dat de uitspraak van de classis in strijd is met het Woord van God of met de kerkorde. In dat geval mag de kerkeraad zijn besluit handhaven. Wel zal de kerkeraad tegelijk moeten proberen om de classis van zijn gelijk te overtuigen.

Dat kan door een revisie-verzoek aan de volgende classis-vergadering, waarin de kerkeraad vraagt om de gedane uitspraak te herzien. Het kan ook doordat de kerkeraad zich op zijn beurt beroept op de particuliere synode. De particuliere synode is immers de meerdere vergadering ten opzichte van de classis.

In ons voorbeeld gaat de kerkeraad van Venlo bij de particuliere synode van Limburg in beroep tegen de uitspraak van de classis Roermond. De kerkeraad zegt dat hij de bezwaren van br. F. niet te gemakkelijk opzij heeft gezet; hij kon niet anders, want br. F. baseerde zich teveel op losse geruchten; de kerkeraad was daarom volgens het negende gebod verplicht om deze bezwaren af te wijzen. En ziedaar: de particuliere synode geeft de kerkeraad gelijk. De weg naar bevestiging van de predikant ligt weer open.

Die weg naar de particuliere synode is er trouwens niet alleen voor de kerkeraad; ook een gemeentelid kan die weg gaan, als namelijk de classis hem geen gelijk heeft gegeven, en hij nog steeds van mening is dat het kerkeraadsbesluit onjuist is.

Op deze manier kan een gemeentelid zijn bezwaren zelfs op de generale synode brengen, die weer de meerdere vergadering is ten opzichte van de particuliere synode. Hij mag dat doen als ook de particuliere synode hem niet heeft kunnen overtuigen dat het kerkeraadsbesluit niet strijdt met het Woord van God of de kerkorde.

|49|

In ons voorbeeld wendt br. F. zich tot de generale synode. Die moet uitspreken dat de particuliere synode de kerkeraad geen gelijk had moeten geven. Want, aldus br. F., ik baseer mij niet op geruchten maar op betrouwbare getuigenverklaringen. De generale synode wordt echter niet overtuigd. Weliswaar hebt u getuigen aangevoerd, schrijft de synode, maar die hebben niet zulke duidelijke verklaringen afgelegd dat daaruit zou blijken dat de beroepen predikant niets zou kunnen betekenen voor de jeugd van Venlo. De bevestiging kan doorgaan.

Uiteraard staat de weg naar de generale synode ook open voor de kerkeraad of voor de classis, wanneer die door de particuliere synode in het ongelijk zijn gesteld.

 

Voor alle duidelijkheid voegen we er aan toe dat een gemeentelid of een kerkeraad zich pas tot de generale synode mag wenden, als de zaak eerst door de particuliere synode is behandeld. Op de zelfde manier mag de zaak niet eerder bij de particuliere synode aanhangig worden gemaakt, dan wanneer eerst de classis zich er over uitgesproken heeft. En een gemeentelid kan niet eerder naar de classis gaan, dan wanneer er eerst door de kerkeraad over gehandeld is. We noemen deze volgorde wel ‘de kerkelijke weg’. Deze kerkelijke weg wordt aangewezen in het al genoemde artikel 35. Maar ook artikel 30 spreekt er van, als daar staat:

Betreft het een nieuwe zaak die vanuit de kerken aan de orde wordt gesteld, dan kan deze alleen in de weg van voorbereiding door de mindere vergadering op de agenda van de meerdere vergadering worden geplaatst.

Wanneer een beroepszaak (ook wel appèlzaak genoemd) op de generale synode terecht komt, zijn er dus al heel wat vergaderingen die zich er mee bezig hebben gehouden. Eerst de kerkeraad, en dat vaak al meermalen, dan de classis, dan de particuliere synode, en dan ook nog de generale synode.

Dat lijkt misschien wel eens verspilling van energie. Toch is het dat niet. Want ook hier gaat het weer om de grondregel van de kerkregering: samen buigen voor de Koning van de kerk, Jezus Christus.

Iemand die bezwaar maakt, moet immers kunnen aantonen dat hij zich daarbij kan beroepen op het Woord van God of op de kerkorde. Want het Woord van God is het Woord van Christus. Een kerkeraadsbesluit dat daarmee in strijd is, mag worden aangevochten, tot op de generale synode toe.

Dat geldt ook wanneer een besluit alleen maar strijdig is met de kerkorde. Dat lijkt misschien een onbetekenende zaak, maar het is ontoelaatbaar in de kerk. Besluiten die afwijken van wat samen is afgesproken in de kerkorde, brengen onrecht en willekeur in de kerk. Terwijl die kerk juist leeft om te bezingen hoe Christus voor ons het recht heeft hersteld, doordat Hij voldeed aan Gods rechtvaardigheid. Een kerk die zo Gods rechtvaardigheid in Christus roemt, zal in eigen doen en laten die rechtvaardigheid niet aan de kant mogen zetten. Een besluit dat strijdt met het aangenomen recht

|50|

in de kerk, mag daarom zeker worden aangevochten, eveneens tot op de generale synode.

Verspilling van energie is er al evenmin wanneer het betrokken kerkeraadsbesluit juist moet worden geacht en het bezwaarde gemeentelid dus ongelijk heeft, maar wel zijn bezwaren blijft uiten, tot op de generale synode toe. Als de zaak dan helder is, zal een classis vlug klaar zijn met een antwoord op het beroepschrift. De particuliere synode en de generale synode evenzo.

Maar vaak gaat het om ingewikkelde kwesties. Dan is het alleen maar winst, wanneer velen het hoofd buigen over de vraag hoe Gods Woord en de kerkorde in deze zaak het best kunnen worden toegepast. Zo is er de beste waarborg dat het Woord en het recht van Christus blijven heersen in de kerk.

Bovendien kan een grondige behandeling van een bezwaarschrift van nut zijn wanneer zich later een soortgelijk geval voordoet.

 

Wat kan iemand trouwens doen, als zelfs de generale synode hem in het ongelijk heeft gesteld? Hopelijk laat hij zich overtuigen. Maar als hij bij zijn mening blijft, kan hij revisie vragen bij de volgende generale synode.

Als ook de volgende generale synode hem geen gelijk geeft en hij blijft toch van mening dat God hem verbiedt om zich te voegen onder het genoemde kerkeraadsbesluit, is het mogelijk om zich te wenden tot de daaropvolgende synode. Hij zal dan wel met nieuwe argumenten moeten komen, anders wordt zijn bezwaarschrift zonder meer afgewezen.

De enige weg die dan nog overblijft is dat het bezwaarde gemeentelid zich onttrekt aan de gemeenschap van de kerk. Als hij steeds gelijk had, is hij zelfs verplicht tot een dergelijke onttrekking: de kerk is dan valse kerk geworden, omdat ze haar leden bindt aan besluiten die strijden met het Woord en het recht van God. Maar meestal komt het daar niet van. Uiteindelijk geeft men wel vaak toe, omdat men wel beseft dat van echte strijdigheid met het Woord of het recht van God geen sprake was; er was alleen sprake van strijdigheid met eigen opvattingen en men zocht in Gods Woord en de kerkorde naar gronden om die eigen opvatting te onderbouwen, maar tevergeefs.

Om nog eenmaal terug te keren naar ons voorbeeld: br. F. probeert het nog eens bij de volgende synode. De predikant is inmiddels bevestigd, maar hij wil graag horen dat hij toch gelijk had. De volgende generale synode geeft hem dat niet; wel wijst de synode er op dat de predikant inmiddels zijn werk in Venlo is begonnen en behoorlijke belangstelling toont voor de jeugd. De zaak wordt gesloten; br. F. legt zich er „met behoud van gevoelen” bij neer.